Page 17 of 225
Kort en bondig15
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels
Ü -toets indrukken om verwarming in
te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 32.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Toets V indrukken.
Stel de temperatuur in op de hoogste stand.
Koeling n aan,
Verwarmbare achterruit Ü aan.
Klimaatregelsysteem 3 118.
Page 43 of 225
Stoelen, veiligheidssystemen41
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐ res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners kun‐
nen verstoren. Geen aanpassingen
aan onderdelen van de gordelspan‐
ners aanbrengen, anders vervalt de
typegoedkeuring van de auto.
Driepuntsgordel
Bevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en
uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Hoogteverstelling
1. Gordel iets uittrekken.
2. Toets indrukken.
3. Hoogte instellen en vergrendelen.
Page 54 of 225

52Stoelen, veiligheidssystemen
1=Alleen wanneer het airbagsysteem van de passagiersstoel vooraan is gedeactiveerd. Wanneer u het kinderveilig‐heidssysteem met een driepuntsgordel vastzet, moet u de stoelhoogteverstelling in de hoogste stand zetten en de
veiligheidsgordel vóór het bovenste verankeringspunt langs laten lopen. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat de gordel bij de gesp gespannen is.2=Stoel leverbaar met ISOFIX en Top-Tether-bevestigingssteunen 3 54.3=Zet de hoofdsteun in de hoogste stand. Verwijder de hoofdsteun als deze een goede montage van het kinderveilig‐
heidssysteem belemmert 3 35.U=Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.X=Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem
GewichtsklasseMaatklasseBevestigingOp passagiersstoelOp buitenste zitplaatsen
achterinOp middelste zitplaats
achterinGroep 0: tot 10 kgEISO/R1XIL 1XGroep 0+: tot 13 kgEISO/R1XIL 1XDISO/R2XIL1XCISO/R3XIL1XGroep I: 9 tot 18 kgDISO/R2XIL 1XCISO/R3XIL1XBISO/F2XIL, IUFXB1ISO/F2XXIL, IUFXAISO/F3XIL, IUFX
Page 73 of 225

Opbergen71zijn alvorens te gaan rijden. Het
nalaten hiervan kan lichamelijk let‐ sel of schade aan de bagage of deauto tot gevolg hebben bij krachtigremmen of een botsing.
Controleer of de veiligheidsgordels
niet klem raken door de verankering.
De veiligheidsgordel achter in het
midden kan blokkeren wanneer u de
rugleuning omhoog trekt. Als dat ge‐
beurt, laat de gordelband dan hele‐
maal terugrollen en begin opnieuw.
Als de veiligheidsgordel nog steeds
geblokkeerd is, draai dan het zitting‐
kussen omlaag en probeer het nog‐
maals.
Als u de zitting van de achterbank
weer terug wilt plaatsen, zet dan de
achterzijde van de zitting in zijn oor‐
spronkelijke stand en zorg ervoor dat
de lussen van de veiligheidsgordel
niet gedraaid of onder de zitting ge‐
klemd zijn; druk vervolgens de voor‐
zijde van de zitting stevig naar bene‐
den totdat deze vergrendelt.
Voorzichtig
Zet de veiligheidsgordel en ges‐
pen tussen de rugleuning en één van de kussens bij het terugklap‐
pen van de rugleuning van de ach‐ terbank. Let erop dat de gordels
en de gespen niet onder een ach‐
terbankkussen klem komen te zit‐
ten.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor‐ dels niet gedraaid of beklemd ra‐
ken in de rugleuning en in hun
juiste positie geplaatst zijn.
Bagageruimte-afdekking
Leg niets op de afdekking.
Demonteren
Bevestigingsbanden loshaken van
achterklep.
De afdekking achteraan optillen en
naar voren duwen.
Verwijder het deksel.
Vastmaken
Afdekking in de zijgeleiders aanbren‐
gen en omlaagklappen.
Bevestigingsbanden vasthaken aan
achterklep.
Page 82 of 225

80Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op de CONFIG-knop en selec‐
teer dan het menu-onderdeel Tijd en
datum om het respectieve submenu
weer te geven.
Let op
Als Kloksynchr. RDS-signaal geac‐
tiveerd is, worden tijd en datum au‐
tomatisch door het systeem inge‐
steld.
Zie de infotainment-handleiding
voor nadere informatie.
Tijd instellen
Selecteer het menu-onderdeel Tijd
instellen om de tijdsinstellingen aan
te passen. Draai aan de multifunctio‐
nele knop om de eerste instelling aan
te passen.
Druk op de multifunctionele knop om de invoer te bevestigen. De ge‐
kleurde achtergrond gaat naar de vol‐ gende instelling.
Alle instellingen aanpassen.
Datum instellen
Selecteer het menu-onderdeel
Datum instellen om de tijdsinstellin‐
gen aan te passen. Draai aan de mul‐ tifunctionele knop om de eerste in‐
stelling aan te passen.
Druk op de multifunctionele knop om
de invoer te bevestigen. De ge‐
kleurde achtergrond gaat naar de vol‐
gende instelling.
Alle instellingen aanpassen.
Tijdweergave
Selecteer Tijdnotatie instellen om de
gewenste tijdweergave te kiezen. Ac‐ tiveer 12 uur of 24 uur .Persoonlijke instellingen 3 101.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 volt-aansluiting in de
voorste console.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Page 84 of 225
82Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
Weergave van het aantal afgelegde
kilometers op de onderste regel.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Zet deze terug door enkele seconden op de knop SET/CLR te drukken
3 92.
De dagteller werkt tot een afstand van 2000 km en start dan weer op 0.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Weergave van het brandstofpeil of
gaspeil in de tank, afhankelijk van de geselecteerde brandstof.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Page 96 of 225

94Instrumenten en bedieningsorganen
Op auto's met tripcomputer zijn meer
submenu's beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel- en Uplevel-Combi-
display.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 99.
Informatiemenu ECO Druk op de knop MENU om s op
de bovenste regel van het Uplevel-
combi-display te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐
ging op de toets SET/CLR.
Submenu's zijn:■ Schakelaanduiding : De huidige
versnelling verschijnt in een pijltje. De afbeelding erboven geeft aan
dat de bestuurder omwille van het
brandstofverbruik moet opschake‐
len.
Eco-index-display : Het huidige
brandstofverbruik verschijnt op een segmentendisplay. Pas voor een
zuinige rijstijl uw rijstijl zodanig aan
dat de gevulde segmenten binnen
de Eco-zone blijven. Hoe meer
segmenten er gevuld zijn, hoe ho‐
ger het brandstofverbruik. Tegelij‐
kertijd wordt de huidige verbruiks‐
waarde weergegeven.■ Grootverbruikers De lijst van de
hoogste momenteel ingeschakelde
comfortverbruikers verschijnt in af‐ lopende volgorde. De mogelijke
brandstofbesparing wordt aange‐
geven. Een uitgeschakelde verbrui‐ ker verdwijnt van de lijst en de ver‐
bruikswaarde wordt bijgewerkt.
■ Zuinig rijden : geeft de gemiddelde
verbruiksontwikkeling over een af‐
stand van 50 km weer. Gevulde
segmenten tonen het verbruik in
stappen van 5 km en laten de ge‐ volgen van de terreingesteldheid of
het rijgedrag op het brandstofver‐
bruik zien.
Page 130 of 225

128Rijden en bedieningStop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal intrapt. Een accusen‐
sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐
leen wordt uitgevoerd wanneer de
accu voldoende geladen is om te kun‐
nen herstarten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. Uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de hendel in neutraal
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie be‐
houden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten