Instrumenten en bedieningsorganen89
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 146.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem grijpt actief in. Het mo‐torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 139, Traction Control-sys‐
teem 3 138.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 131, Stop-startsysteem
3 128.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
138Rijden en bediening
Handrem altijd zonder indrukken van
de ontgrendelingsknop stevig aan‐
trekken, op op- of aflopende hellingen
altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de ont‐
grendelingsknop indrukken en de
hendel helemaal omlaagzetten.
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐
nen bij het aantrekken van de hand‐
rem, tegelijkertijd het rempedaal in‐
trappen.
Controlelamp R 3 87.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld be‐
wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐geschakeld. Bij het optrekken van de
auto worden de remmen automatisch gelost.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control De Traction Control (TC) is een on‐derdeel van de elektronische stabili‐teitsregeling (ESC) 3 139.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
142Rijden en bediening
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine stappen af.
Deactivering
Druk op de knop y; de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De laatste gebruikte inge‐
stelde snelheid wordt in het geheu‐
gen opgeslagen voor het later hervat‐ ten van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ de rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt,
■ keuzehendel in N,■ motorsnelheid is zeer laag,
■ de Traction Control of elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu hervat.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Via de knop L voor het activeren van
de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐
kelen van het contact, wordt ook de
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet in de
bovenste regel van het Driver Infor‐ mation Center weergegeven.
Activering
219
Binnenverlichting ...............115, 174
Bolle vorm .................................... 28
Boordgereedschap .....................180
Boordinformatie ........................... 97
Brandstof .................................... 155
Brandstofmeter ............................ 82
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 157
Brandstof voor benzinemotoren 155
Brandstof voor dieselmotoren ...155
Buitenspiegels .............................. 28
Buitentemperatuur .......................79
Buitenverlichting .........................108
C Centrale vergrendeling ................22
Claxon ................................... 13, 76
Code ............................................. 97
Conformiteitsverklaring ...............216
Contactslotstanden ....................126
Controlelampen ......................81, 84
Controle over de auto ................125
Controles .................................... 161
Cruise control ...................... 91, 141
D
Dagrijlicht ................................... 110
Dagteller ...................................... 82
Dak ............................................... 33
Dakbelasting ................................. 73
Dakdrager .................................... 73De belangrijkste informatie voor
uw eerste rit................................. 6
Derde remlicht ........................... 173
Diefstalalarmsysteem ..................26
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 167
Draagsysteem achterzijde ............59
Driepuntsgordel ........................... 41
Driver Information Center .............92
E Elektrisch bediende ruiten ...........31
Elektrische aansluitingen .............80
Elektrische verstelling ..................28
Elektrisch systeem...................... 175
Elektronische rijprogramma's ....134
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....89
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 139
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............89
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............120
Event Data Recorders (EDR) .....216
F
Fietsendrager ............................... 59
Flex-Fix-systeem .......................... 59Frontaal airbagsysteem ...............46
Frontaanrijdingswaarschuwing ...144
G Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen ........................... 98
Gereedschap ............................. 180
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................72
Gloeilamp vervangen ................168
Gordelverklikker ........................... 86
Gordijnairbagsysteem .................. 47
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .....................95
Grootlicht ............................. 91, 109
H
Halogeenkoplampen .................168
Handbediende ruiten ...................31
Handgeschakelde versnellingsbak ......................135
Handmatige dimfunctie ................30
Handmatige modus ...................134
Handrem ..................................... 137
Handschoenenkastje ...................57
Handzender ................................. 20
Hellingrem ................................. 138
Hoofdsteunen .............................. 35
221
RRadiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 217
Regelbare instrumentenverlichting ...........114
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 216
Remassistentie .......................... 138
Rem- en koppelingssysteem .......87
Rem- en koppelingsvloeistof ......202
Remmen ............................ 137, 165
Remvloeistof .............................. 165
Reservewiel ............................... 192
Richtingaanwijzer ........................86
Richtingaanwijzers ..................... 113
Richtingaanwijzers vooraan ......171
Roetfilter ............................... 89, 131
Ruiten ........................................... 30
Rijgedrag en aanhangertips ......158
Rijregelsystemen ........................138
Rijverlichting .......................... 12, 90
S Service ....................................... 124Service-display ............................ 83
Service-indicatie ..........................87
Service-informatie ...................... 201
Sjorogen ...................................... 72
Sleutel, opgeslagen instellingen ...22Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................186
Snelheidsbegrenzer ...................142
Snelheidsmeter ............................ 81
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................164
Startbeveiliging ......................28, 90
Starten en bedienen ...................126
Starthulp gebruiken ...................194
Stoelpositie .................................. 36
Stoelverstelling ........................6, 37
Stop/Start-systeem .....................128
Storing ....................................... 134
Storingsindicatielamp ..................87
Stroomonderbreking ..................134
Sturen ......................................... 125
Stuurbedieningsknoppen .............75
Stuurbekrachtiging........................ 88
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 75
Symbolen ....................................... 4
Systeem voor gecontroleerde afdaling ............................ 88, 140
T
Tanken ....................................... 156
Te laag brandstofpeil ...................90
Toerenteller ................................. 82
Top-Tether-bevestigingsogen ......55Traction Control .........................138
Traction Control-systeem UIT....... 89 Trekken............................... 158, 195
Trekstang.................................... 158
Tripcomputer ............................... 99
Typeplaatje ................................ 204
U Uitlaatgassen ............................. 131
Uitrol-brandstofafsluiter .............127
Uitstapverlichting .......................116
Ultrasoonparkeerhulp ..................88
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 185
Vaste luchtroosters ....................123
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................40
Velgen en banden .....................180
Ventilatie ..................................... 118
Ventilatieopeningen ....................123
Verbanddoos ............................... 73
Vergrendelingssysteem ...............26
Verkeersbordherkenning ............150
Verlichting handschoenenkastje. 115
Verlichtingsfuncties..................... 116
Verlichting zonneklep ................115
Versnellingsbak ........................... 16