UITSCHAKELVERTRAGING KOPLAMPEN (voorbepaalde uitvoeringen/landen) ............148
MISTLAMPEN VÓÓR EN MISTACHTERLICHTEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ........149
ACCUBEVEILIGING ................... .149
MULTIFUNCTIONELE HENDEL ...........150
RICHTINGAANWIJZERS .................150
DIMLICHT/GROOTLICHTSCHAKELAAR . . . .150
LICHTSIGNAAL ...................... .150
AUTOMATISCH GROOTLICHT (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ................... .150
HOOGTEVERSTELLING KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ............151
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS ...........152
TIPFUNCTIE, RUITENWISSER/-SPROEIER VÓÓR ............................... .152
INTERVAL-, LAGE EN HOGE STAND VOOR DE RUITENWISSERS ..................... .152
RUITENWISSER/-SPROEIER ACHTER ......153
REGENSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) .............................. .153
VERSTELBARE STUURKOLOM .............154
VERSTELBARE PEDALEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..................... .154
CRUISECONTROL ....................... .155
INSCHAKELEN ....................... .156
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN .....156
UITSCHAKELEN ...................... .156
88
SNELHEID HERVATTEN.................156
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN ......157
ACCELEREREN OM IN TE HALEN ..........157
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..........158
PARKEERSENSOREN ...................158
PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . .158
PARKSENSE® scherm ...................159
PARKSENSE® INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN ...................... .160
ONDERHOUD VAN PARKSENSE® PARKEERHULPSYSTEEM ................161
HET PARKEERHULPSYSTEEM REINIGEN . . .161
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM .........161
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..............163
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO .........164
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — ZONDER
NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO ..........165
DAKCONSOLES........................ .165
DAKCONSOLE VOORIN ..................165
INSTAP- EN INTERIEURVERLICHTING .....165
OPBERGVAKJE ZONNEBRIL (ALLEEN ZONDER SCHUIFDAK) ......................... .166
89
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL MET
DAG-/NACHTSTAND (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Via een dubbel scharniersysteem kunt
u de spiegel horizontaal en verticaal
verstellen. Stel de spiegel zo in dat u
door het midden van de achterruit
kijkt.
U kunt hinderlijke weerspiegeling van
koplampen verminderen door het
hendeltje onder de spiegel in de
nachtstand te zetten (naar de achter-
kant van de auto bewegen). Stel de
spiegel af terwijl deze in de dagstand
staat (naar de voorruit toe).
BINNENSPIEGEL MET
AUTOMATISCHE
DIMSTAND (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Deze spiegel wordt automatisch aan-
gepast aan hinderlijke weerspiegeling
van de koplampen van achterliggers.
U kunt deze functie in- of uitschake-
len door de knop onder aan de spiegel
in te drukken. Links naast de knop
gaat een lampje branden als de dim-
functie actief is. De sensor rechts van
de knop gaat niet branden.
OPMERKING: Tijdens het ach-
teruitrijden wordt deze functie
uitgeschakeld.
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet
te beschadigen mag reinigings-
vloeistof nooit rechtstreeks op de
spiegel worden gespoten. Breng de
vloeistof aan op een schone doek en
wrijf de spiegel daarmee schoon.
BUITENSPIEGELS
Voor een optimaal resultaat dient u de
spiegels zo af te stellen dat u de naast-
liggende rijbaan goed in het zicht hebt
en er tevens een geringe overlapping is
met het zicht in de binnenspiegel.
WAARSCHUWING!
Voertuigen en andere objecten lij-
ken in de bolle spiegel kleiner en
verder weg dan ze in werkelijkheid
zijn. Als u te veel op uw buitenspie-
gels vertrouwt, kunt u in botsing
komen met een ander voertuig of
object. Gebruik uw binnenspiegel
om de grootte van of de afstand tot
een voertuig te schatten dat u in de
buitenspiegel ziet.
Met de hand verstelbareachteruitkijkspiegel
Binnenspiegel met automatische dimstand
93
DODEHOEKBEWAKING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem voor dodehoekbewaking
maakt gebruik van twee radarsenso-
ren in de achterbumper en detecteert
motorvoertuigen (auto's, vrachtwa-
gens, motorfietsen, etc.) die vanaf de
achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.
Na het starten van de auto gaat het
waarschuwingslampje van de dode-
hoekbewaking in de beide buitenspie-
gels kort branden om de bestuurder te
laten weten dat het systeem is geacti-
veerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer
naar een van de vooruitversnellingenof de achteruitversnelling is gescha-
keld en worden in de stand-by-modus
gezet wanneer naar de parkeerstand
(PARK) is geschakeld.
De detectiezone van de dodehoekbe-
waking bestrijkt een rijstrook van 3,8
m breed aan beide zijden van het
voertuig. De zone begint bij de buiten-
spiegel en bestrijkt een gebied tot on-
geveer 7 m achter de auto. Het sys-
teem bewaakt de detectiezones aan
beide zijden van de auto vanaf het
moment dat een snelheid van onge-
veer 10 km/u of hoger wordt bereikt
en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking waar-
schuwt de bestuurder NIET voor
snel naderende voertuigen die
zich buiten de detectiezones be-
vinden. De detectiezone van de dode-
hoekbewaking VERANDERT
NIET wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u zelf kijken of
de rijbaan naast u vrij is voor
zowel uw auto als de aanhanger,
voordat u van rijbaan wisselt.
Wanneer de aanhanger of een
ander object (bijvoorbeeld een
fiets) uitsteekt aan de zijkant
van uw auto, is het mogelijk dat
het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.).
Detectiezones achter
96
De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achter-
zijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam in-
haalt met een relatieve snelheid lager
dan 24 km/u en deze auto blijft gedu-
rende ongeveer 1,5 seconde in de dode
hoek, dan gaat het waarschuwings-
lampje branden. Wanneer het verschil
in snelheid tussen de twee auto's gro-
ter is dan 24 km/u, dan gaat het waar-
schuwingslampje niet branden.
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje
dodehoekbewaking
Bewaking van zijkant
Bewaking van achterzijde
97
REAR CROSS PATH (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De voorziening Rear Cross Path
(RCP) is bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder bij het achteruit wegrij-
den uit parkeerplaatsen, waarbij het
zicht op naderende voertuigen moge-
lijk wordt belemmerd. Rijd langzaam
en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is
vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 5 km/u naar de
auto toe bewegen, tot objecten die
zich met een maximale snelheid van
ongeveer 32 km/u verplaatsen, zoals
bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als
achteruitrijhulp. Het systeem is uit-
sluitend bedoeld als hulpmiddel
voor de bestuurder bij het detecte-
ren van naderende voertuigen in
parkeersituaties. Ga altijd voor-
zichtig te werk tijdens het achter-
uitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
BEDRIJFSMODI
Bedrijfsmodi met EVIC
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke instellingen
RCP-detectiezones
99
OPMERKING: Als de auto lang-
zamer rijdt dan 16 km/u wordt de
intervaltijd verdubbeld.
RUITENWISSER/-
SPROEIER ACHTER
Draai de draairing in de eerste klik-
stand om de intervalstand van de rui-
tenwisser achter in te schakelen. Om
de sproeiers in werking te stellen,
draait u de draairing helemaal naar
voren. De sproeiers werken tot de ring
wordt losgelaten en keren dan terug
naar wissen met interval.
OPMERKING: De achterruitwis-
sers wissen uitsluitend met de in-
tervalsnelheid.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom ijsvorming op
de voorruit door de voorruit eerst te
verwarmen alvorens de ruiten-
sproeier te gebruiken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de interval-
stand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis-
sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken.OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
De regensensor kan worden in- en uitgeschakeld via het EVIC
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen). Raadpleeg de para-
graaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door
de klant te programmeren func-
ties)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
153
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen —De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-
keld.VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-
kolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting
van de vloer) om de stuurkolom te
ontgrendelen. Om de stuurkolom in
de hoogte te verstellen beweegt u het
stuur omhoog of omlaag naar de ge-
wenste positie. Om de stuurkolom in
de lengte te verstellen trekt u het stuur
naar buiten of duwt u het naar binnen naar de gewenste positie. Duw de hen-
del omhoog totdat deze vastklikt om
de stuurkolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk en zorgt zo voor meer comfort
voor de bestuurder. Met deze functie
kunnen het rem- en gaspedaal naar de
bestuurder toe of verder van de be-
stuurder af worden verplaatst, voor
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel.
Hendel voor lengte- en
hoogteverstelling
154