WERKWIJZEN
KLIMAATREGELSYSTEEM
Het systeem kan op verschillende
manieren ingeschakeld worden: het
verdient echter aanbeveling op de
AUTO-knop te drukken en de
draaiknoppen te gebruiken om de
gewenste temperatuur in te stellen.
Op die manier wordt de temperatuur,
de hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur volledig
automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem regelt ook de
luchtrecirculatie en de inschakeling van
de aircocompressor.
Tijdens de automatische werking van
het systeem, kan men op elk ogenblik
de ingestelde temperatuur, de
luchtdistributie en de ventilatorsnelheid
wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen:
het systeem past automatisch de
eigen instellingen aan aan de nieuwe
instellingen.
Wanneer tijdens de automatische
werking (AUTO) de luchtdistributie en/of
de luchtopbrengst gewijzigd worden
en/of de inschakeling van de
compressor en/of de recirculatie, dan
verdwijnt de melding AUTO.Wanneer tijdens de volledige
automatische werking (FULL AUTO) de
luchtdistributie en/of de luchtopbrengst
gewijzigd worden en/of de inschakeling
van de compressor en/of de
recirculatie, dan verdwijnt de melding
FULL.
Op die manier regelt het
klimaatregelsysteem alle functies
automatisch, uitgezonderd de functies
die handmatig werden versteld. De
ventilatorsnelheid is gelijk voor alle
zones in de passagiersruimte.
REGELING
LUCHTTEMPERATUUR
Draai de knop A of L naar rechts of
naar links om de luchttemperatuur te
regelen: knop A voor de zone linksvoor,
knop L voor de zone rechtsvoor in het
interieur. De ingestelde temperaturen
worden op de displays weergegeven.
Druk op de knop MONO om de
temperatuur tussen de twee zones uit
te lijnen.
Draai aan de knop L om terug te keren
naar gescheiden beheer van
luchttemperaturen in de twee zones.Draai de knoppen helemaal naar rechts
of links om respectievelijk de functie
HI (maximaal verwarming) of LO
(maximale koeling) in te schakelen.
Draai aan de knop om deze functies uit
te schakelen en om de gewenste
temperatuur in te stellen.
REGELING
LUCHTVERDELING
Door op een van de knoppen (
/
/
) te drukken, kan handmatig een
van de 7 instellingen voor de
luchtverdeling worden gekozen:Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de
voorruit en de voorste zijruiten om
deze te ontwasemen of te
ontdooien.Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen in het midden
en aan de zijkant van het
dashboard om de borst en het
gelaat tijdens het warme seizoen te
verkoelen.Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur,
waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
31
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een infrarode led-sensor die
gemonteerd is op de voorruit fig. 33.
Deze sensor detecteert de
aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
Inschakeling
De sensor wordt geactiveerd wanneer
de draaischakelaar A fig. 32 naar de
"automatische" stand wordt gedraaid
("AUTO" regeling): de frequentie van de
wisslagen wordt aangepast aan de
hoeveelheid water op de voorruit.De sensor heeft een regelbereik dat
oplopend varieert van uitgeschakelde
ruitenwissers (geen wisslagen) als
de ruit droog is, tot ruitenwissers die
ingeschakeld worden met de 2
e
continue snelheid (snel continu wissen)
bij hevige regen.
De gevoeligheid van de regensensor
kan in het Setup-menu ingesteld
worden (zie de paragraaf "Menuopties"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het bedieningspaneel").
Als de motor wordt afgezet met de
draaischakelaar A in de "automatische"
stand, wordt er geen wiscyclus
uitgevoerd wanneer de motor weer
wordt gestart, ook al regent het. Dit
voorkomt onverhoedse activering van
de regensensor wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit
met de hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
Draai, om de automatische werking van
de regensensor te herstellen, de
draaischakelaar op de rechter hendel A
fig. 32 van de "automatische" stand
(AUTO) naar de standOen weer terug
naar de AUTO stand.Wanneer de regensensor weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze activering gemeld door één
wisslag van de ruitenwissers, ongeacht
de toestand van de voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking
van de regensensor wordt gewijzigd,
wordt een wisslag uitgevoerd om deze
wijziging te bevestigen.
Als een storing in de regensensor
optreedt terwijl deze actief is, werkt de
ruitenwisser met een snelheid die
overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de
regensensor, ongeacht of er wel of
geen regen op de ruit aanwezig is (de
storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de
ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2
esnelheid). De
storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.
33
A0K0558
41
MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Druk op de knop
fig. 41 om de
lichten in/uit te schakelen.
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampjeop het
instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHTEN
Werking
Druk op de knopfig. 41 om de
lichten in/uit te schakelen.
De mistachterlichten gaan alleen
branden als het dimlicht of de
mistlampen voor zijn ingeschakeld.Druk opnieuw op de knop om de
lichten uit te schakelen, of schakel het
dimlicht of de mistlampen voor uit (voor
bepaalde versies/markten).
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
Werking
Druk op de knopfig. 42 om alle
portieren tegelijk te vergrendelen.
De vergrendeling vindt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel
plaats.AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Werking
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
❒onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
❒automatische ontgrendeling van de
portieren;
❒inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er een melding
op de display.
Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de
buurt van de tank.
18)
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
❒draai de contactsleutel naar de stand
MAR;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
41
A0K0609
42
A0K0588
47
Wanneer de hendel A fig. 75 in de
stand “d” wordt gebracht, wordt de
“Dynamic” modus ingeschakeld en
wordt dit aangegeven door het variëren
van de felheid (knipperen) van de
verlichting het instrumentenpaneel.
RIJMODUSSEN
De hendel A beschikt over een stabiele
stand. Met andere woorden, de hendel
blijft altijd in de middelste stand.
De gekozen rijmodus wordt
aangegeven met een brandende led op
het paneel en wordt op het
herconfigureerbaar multifunctioneel
display as volgt aangegeven:
❒Dynamische modusfig. 76
(displayweergave beschikbaar voor
bepaalde versies/markten)
❒All Weather Modusfig. 77“Natural”
Wanneer de modus “Natural” is
gekozen, worden er geen meldingen en
symbolen op de display weergegeven.
ESC en ASR systemen:de
activeringsdrempels zijn ingesteld voor
comfort en veiligheid onder normale
grip- en rijomstandigheden.
"ELECTRONIC Q2" systeem:het
systeem is gekalibreerd om een
maximaal rijcomfort te verzekeren.
Stuurwielafstelling:functies ingesteld
voor comfort onder normale
gebruiksomstandigheden.
DST:standaard remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Overstuurcompensatie: met
een lichte impuls op het stuurwiel
wordt de bestuurder geadviseerd om
de geschiktste manoeuvre uit te voeren.
Motor:standaard respons.INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Breng hendel A fig. 75 omhoog (ter
hoogte van de letter “d”) en houd hem
0,5 seconde in deze stand tot de
betreffende led brandt of tot het woord
“Dynamic” op het display verschijnt
(zie fig. 78).
Nog het loslaten keert de hendel A
terug naar de middelste stand.
ESC en ASR:activeringsdrempels voor
een aangenamere, sportievere rijstijl,
waarbij stabiliteit van het voertuig wordt
verzekerd.76
A0K0591
77
A0K0592
78
A0K1510
70
WEGWIJS IN UW AUTO
Stuurwielafstelling:maximum
comfort.
DST:hogere remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Compenseert overstuur
afhankelijk van de ESC/ASR
activeringsdrempels: met een lichte
impuls op het stuurwiel wordt de
bestuurder geadviseerd de geschiktste
manoeuvre uit te voeren.
Motor:standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te
schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, ga op dezelfde wijze
te werk als voor de “Dynamic” modus,
maar beweeg de hendel A fig. 75
naar “a”.BELANGRIJK
❒Direct schakelen van de “Dynamic”
naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de
andere modus in te schakelen moet
eerst worden teruggekeerd naar
de “Natural” modus.
❒De rijmodus die ingeschakeld was
voordat de motor werd
uitgeschakeld, wordt gehandhaafd
als de motor weer gestart wordt.
❒Bij een storing in het systeem of een
defect van de hendel A, kunnen
geen rijmodi worden gekozen. Het
display toont dan een
waarschuwingsmelding.
START&STOP
SYSTEEM(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiency van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en
geluidsoverlast.
WERKING
Uitschakelmodus
van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
72
WEGWIJS IN UW AUTO
Het symbool
fig. 81 verschijnt op de
display als de motor wordt afgezet.
De motor opnieuw
starten
Trap het koppelingspedaal in om de
motor opnieuw te starten.
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
op de
tunnelconsole fig. 82 om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling Start&Stop
systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het Start&Stopsysteem wordt
ingeschakeld. In deze toestand is de
led op de knop
gedoofd.
Start&Stop systeem
uitschakelen
❒Versies met multifunctionele display:
er wordt een melding getoond
wanneer het Start&Stop-systeem
wordt uitgeschakeld.
❒Versies met herconfigureerbare
multifunctionele display:het symbool
en een melding worden getoond
wanneer het Start&Stop-systeem
wordt uitgeschakeld.
De led op de knop
gaat branden
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld.OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE MOTOR
NIET WORDT AFGEZET
Bij ingeschakeld systeem wordt,
omwille van comforteisen,
emissieregeling en veiligheidsredenen,
de motor niet afgezet onder de
volgende omstandigheden
10):
❒nog koude motor;
❒buitengewoon lage
buitentemperatuur;
❒onvoldoende acculading;
❒bezig met regeneratie van het
roetfilter (DPF) (alleen bij
dieselmotoren);
❒bestuurdersportier niet gesloten;
❒veiligheidsgordel van de bestuurder
niet omgelegd;
❒ingeschakelde achteruit (bijv. bij het
parkeren);
❒bij versies met dual zone
automatische klimaatregeling (voor
bepaalde versies/markten), wanneer
een comfortabele temperatuur in
het interieur moet worden bereikt of
bij ingeschakelde MAX-DEF functie;
❒tijdens de inrijperiode, als het
systeem wordt geïnitialiseerd.
81
A0K0163
82
A0K0613
73
OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE MOTOR
HERSTART
Bij ingeschakeld systeem wordt, om
redenen van comfort, emissiecontrole
en veiligheid, de motor niet afgezet
onder de volgende omstandigheden:
❒onvoldoende acculading;
❒onvoldoende onderdruk in het
remsysteem (bijvoorbeeld na
meermaals intrappen van het
rempedaal);
❒auto in beweging (bijvoorbeeld als
bergaf wordt gereden);
❒als de motor langer dan circa 3
minuten is afgezet door het
Start&Stop-systeem;
❒bij versies met dual zone
automatische klimaatregeling (voor
bepaalde versies/markten), wanneer
een comfortabele temperatuur in
het interieur moet worden bereikt of
bij ingeschakelde MAX-DEF functie.
Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen
automatisch worden gestart door het
koppelingspedaal helemaal in te
trappen. De start wordt aan de
bestuurder gemeld met een bericht en,
voor bepaalde versies/markten, gaat
het symbool
op de display
knipperen.Opmerkingen
Als de bestuurder het koppelingspedaal
niet intrapt, kan de motor, 3 minuten
na het afzetten, alleen m.b.v. de
contactsleutel worden gestart.
Als de motor onbedoeld is afgeslagen,
bijvoorbeeld door het koppelingspedaal
te snel los te laten met ingeschakelde
versnelling, en het Start&Stop-systeem
is actief, dan kan men de motor
herstarten door het koppelingspedaal
helemaal in te trappen of door de
versnellingspook in de vrijstand
te schakelen.
VEILIGHEIDS
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan men de
motor alleen herstarten m.b.v. de
contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte
gebracht door een geluidssignaal, het
knipperen van het symbool
op de
display en bij sommige versies
verschijnt ook een melding op de
display."ENERGY SAVING"
FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende 3
minuten geen enkele handeling uitvoert,
dan schakelt het Start&Stop-systeem
de motor definitief uit om brandstof
te kunnen besparen. In dergelijke
gevallen kan men de motor alleen
herstarten m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
Start&Stop-systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
De bestuurder wordt op de hoogte
gebracht van de storing door het
knipperende
symbool (uitvoeringen
met multifunctioneel display) of
symbool (uitvoeringen met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display). Voor bepaalde
uitvoeringen/markten, indien aanwezig,
wordt er ook een bericht weergegeven.
Neem in dit geval contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
74
WEGWIJS IN UW AUTO
Druk, voor het uitvoeren van de RESET
bij stilstaande auto en contactsleutel
op MAR, 2 seconden op de knop
fig.
86 op het dashboard; na de RESET
toont het display de melding "RESET
OPGESLAGEN", wat aangeeft dat het
"inleren" is gestart.
WERKINGSCONDITIES
50) 51) 52) 53) 54) 55)
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In sommige situaties (zoals een
sportieve rijstijl, een winters klimaat of
onverharde wegen) kan de melding
vertraagd zijn.Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van sneeuwkettingen, gebruik
van verschillende banden per as) kan
het systeem valse indicaties geven
of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
circa 75 seconden en gaat
vervolgens vast branden; tegelijkertijd
toont het display de melding
"CONTROLE BANDENSPANNING
NIET BESCHIKBAAR". Deze
aanduiding wordt ook aangegeven na
het afzetten en opnieuw starten van de
motor, als de correcte
werkingscondities niet hersteld worden.
BELANGRIJKE
INFORMATIE
BELANGRIJK
50) Als het systeem een
spanningsafname van een
bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van
alle vier de banden te controleren.51) Het iTPMS ontslaat de
bestuurder niet van de
verplichting om de
bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet
beschouwd worden als een
systeem dat het onderhoud of de
veiligheid vervangt.
52) De bandenspanning moet bij
koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning
om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven
spanningswaarde. Controleer
de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
53) Het iTPMS-systeem waarschuwt
niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning
(bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
54) Het systeem waarschuwt alleen
dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden
op te blazen.
86
A0K0608
77