
“ELECTRONIC
Q2”-SYSTEEM (“E-Q2”)
Het "Electronic Q2"-systeem grijpt in bij
acceleratie in bochten door het
binnenwiel af te remmen en hierdoor de
aandrijving van het buitenwiel te
verbeteren (die meer van het
autogewicht draagt): het koppel wordt
op die manier op optimale wijze over de
aangedreven wielen verdeeld,
afhankelijk van de rijomstandigheden en
het wegdek, waardoor een bijzonder
effectieve, sportieve rijstijl wordt bereikt.
"PRE-FILL"-SYSTEEM
(RAB - Ready Alert
Brake)
(alleen bij ingeschakelde "Dynamic"-
functie)
Deze functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer het gaspedaal
snel wordt losgelaten, door de slag van
het remblok (zowel voor als achter) te
verminderen. Dit heeft als doel om
het remsysteem voor te bereiden en zijn
reactievermogen te verbeteren,
waardoor de remafstand bij het
volgende remmen afneemt.
BELANGRIJK
30) Het ESC kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen.
31) Het ESC kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige
snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
32) De capaciteiten van het ESC
mogen nooit op onverantwoorde
en gevaarlijke wijze worden
uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van
anderen in gevaar komt.
33) Voor een goede werking van het
ASR moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in
perfecte conditie verkeren en
vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.34) De prestaties van het ESC- en
het ASR-systeem mogen de
bestuurder nooit aanmoedigen
om onnodige risico's te nemen.
Uw rijstijl moet altijd aangepast
zijn aan de wegcondities, het zicht
en het verkeer. De bestuurder is
altijd verantwoordelijk voor de
verkeersveiligheid.
35) Wanneer het ABS wordt
ingeschakeld, is een trilling aan
het rempedaal voelbaar. Verlaag
de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo
zorgt het systeem voor de kortste
remweg op basis van de
wegcondities.
36) Een inrijperiode van circa 500 km
is vereist om het beste uit het
remsysteem te halen: vermijd
tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig
remmen.
37) Als het ABS-systeem ingrijpt,
dan betekent dit dat de limiet
van de grip van de banden op het
wegdek is bereikt: verlaag de
snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
38) Het ABS kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen.
68
WEGWIJS IN UW AUTO

MILIEUBESCHERMINGBenzinemotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: katalysator,
lambda sensoren en
brandstofverdampingsregelsysteem
Dieselmotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen:
oxidatiekatalysator, katalysator,
uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).
62)
DIESELROETFILTER
(DPF)
(Dieselroetfilter)
(voor bepaalde versies/markten)
Het dieselroetfilter is een mechanisch
filter in het uitlaatsysteem dat
roetdeeltjes in de uitlaatgassen van
dieselmotoren opvangt.
Het dieselroetfilter is nodig om
praktisch alle roetdeeltjes op te vangen
overeenkomstig de huidige en
toekomstige regelgeving en normen.
Tijdens normale rijomstandigheden
registreert de elektronische
regeleenheid een reeks gegevens (bijv.
reistijd, type route, temperaturen, etc.)
en berekent vervolgens hoeveel
roetdeeltjes door het filter zijn
opgevangen.Aangezien dit filter roetdeeltjes opvangt,
moet het regelmatig geregenereerd
(gereinigd) worden om de roetdeeltjes
te kunnen verbranden.
De regeneratie wordt automatisch
geregeld door de elektronische
motorregeleenheid afhankelijk van de
toestand van het roetfilter en de
gebruiksomstandigheden van het
voertuig.
Tijdens de regeneratie kan er een
beperkte toename van de stationaire
motorsnelheid optreden, kan de
ventilator geactiveerd worden, kunnen
de rookgassen iets toenemen en
kunnen er hoge uitlaattemperaturen
optreden.
Dit is normaal en heeft geen negatieve
invloed op de normale rijeigenschappen
van het voertuig of op het milieu.
Raadpleeg, als het betreffende bericht
wordt weergegeven, de paragraaf
"Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK
62) Onder normale
gebruiksomstandigheden worden
de katalysator en het
dieselroetfilter (DPF) zeer heet.
Parkeer de auto dus niet boven
licht ontvlambaar materiaal (bijv.
gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.):
brandgevaar.
87

GEBRUIKSOMST
ANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik
(van +15% tot +30% in stadsverkeer)
als de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en
conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn. Ook bochtige
trajecten over bergwegen en een slecht
wegdek verhogen het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. voor
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
TREKKEN VAN
AANHANGERSBELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet het voertuig zijn
voorzien van een goedgekeurde
trekhaak en een geschikte elektrische
installatie. De montage moet door
een vakspecialist worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van de auto proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te
nemen dat deze waarde betrekking
heeft op het toelaatbare gewicht van
een volgeladen aanhangwagen,
inclusief accessoires en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waarin u rijdt voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van
een trekhaak.
108) 109)
171

EEN LAMP
VERVANGEN
28)126) 127) 128)
ALGEMENE INSTRUCTIES
❒Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
❒vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
❒controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of
de koplampafstelling goed is;
❒als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te
vinden wordt verwezen naar de
paragraaf “Zekeringen vervangen” in
dit hoofdstuk;BELANGRIJK Bij een lage temperatuur
en of bij een hoge
luchtvochtigheidsgraad kan de
binnenzijde van de koplamp een beetje
beslagen zijn. Dit is geen defect maar
een natuurlijk verschijnsel dat
veroorzaakt wordt door de
temperatuur- en vochtverschillen tussen
de binnen- en buitenzijde van het glas,
en dat geen enkele nevenwerking
heeft op de normale werking van de
lichten. Deze aanslag verdwijnt
geleidelijk aan (van het midden tot de
randen) zodra de koplampen worden
ingeschakeld.
BELANGRIJK
28) Raak alleen het metalen
gedeelte van halogeenlampen
aan. Het aanraken van de bol met
de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp
reduceren. Als de bol per ongeluk
toch wordt aangeraakt,
schoonwrijven met een doekje
met alcohol en vervolgens laten
drogen.
BELANGRIJK
126) Wijzigingen of reparaties aan de
elektriische installatie die niet
correct zijn uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische
systeemgegevens, kunnen
storingen in de werking en zelfs
brand tot gevolg hebben.
127) In halogeenlampen bevindt zich
gas onder druk. Als ze breken,
kunnen er glassplinters
wegschieten.
128) Wegens de hoge
voedingsspanning mogen
gasontladingslampen (Bi-Xenon)
alleen door gespecialiseerd
personeel vervangen worden:
levensgevaar! Neem contact op
met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
186
NOODGEVALLEN

IDENTIFICATIE
GEGEVENSDe identificatiegegevens van de auto
zijn:
❒Typeplaatje met
identificatiegegevens;
❒Chassisnummer;
❒Identificatieplaatje carrosserielak;
❒Motorcode.
TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Dit plaatje is aangebracht in de
motorruimte, op de voorste traverse en
bevat de volgende gegevens fig. 195:BNummer typegoedkeuring.CIdentificatiecode autotypeDChassisnummer.
EMax. toelaatbaar gewicht van
volgeladen autoFMax. toelaatbaar gewicht van
volgeladen auto met aanhangwagen.GMax. toelaatbaar gewicht op voorasHMax. toelaatbaar gewicht op
achteras.IMotortype.LCode van carrosserieversie.M
Nummer voor onderdelen.
NCorrecte waarde van de
absorptiecoëfficiënt van de
rookgassen (voor dieselmotoren)CHASSISNUMMER
Dit bevindt zich op de bodemplaat aan
passagierszijde, nabij de
passagiersstoel.
Open de klep A fig. 196 om toegang te
krijgen.
Dit nummer bevat de volgende
gegevens:
❒identificatiecode autotype (ZAR
940000);
❒chassisnummer.
195
A0K0024
232
TECHNISCHE GEGEVENS
196
A0K0750