52Streaming audio via Bluetooth
■ Als het apparaat zowel audiospe‐ler- als telefoonfuncties heeft, wor‐
den beide functies gekoppeld. Mo‐
biele telefoon koppelen 3 81.
■ De telefoonfuncties blijven werken terwijl de audiospeler in gebruik is
en audio-afspelen wordt tijdens het gebruik van de telefoon buiten wer‐
king gesteld.
Extra audio-apparaat aan
infotainmentsysteem koppelen
Koppel het audioapparaat door op de toets 0 te drukken en selecteer
Bluetooth-verbinding . Selecteer een
lege sleuf door de draaiknop te
draaien en druk op de draaiknop of de
toets ⊲ of ⊳ om het volgende menu
weer te geven.
Selecteer Audio-apparaat koppelen
door de draaiknop te draaien en in te
drukken en zoek vervolgens op het
audio-apparaat naar Bluetooth-appa‐ ratuur in de omgeving van het appa‐
raat.
Selecteer My Radiosat (d.w.z. de
naam van het systeem) uit de lijst op
het audioapparaat en voer, indien vantoepassing, via het toetsenbord van
het audioapparaat de koppelings‐
code in die op het displayscherm van
het Infotainmentsysteem staat weer‐
gegeven.
Let op
Als het audioapparaat geen scherm
heeft, voer dan de standaard koppe‐
lingscode op het apparaat en daarna op het Infotainmentsysteem in.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing
voor deze standaard koppelings‐
code van het audioapparaat,
meestal 0000. Afhankelijk van het
apparaat moet de koppelingscode
wellicht in omgekeerde volgorde
worden ingevoerd, d.w.z. eerst op
het Infotainmentsysteem.
Wanneer het koppelen mislukt, wordt het bericht Verbinding mislukt. weer‐
gegeven en klinkt er een geluid. Her‐
haal de procedure zo nodig.
Wanneer het koppelen voltooid is,
wordt een bevestigingsbericht, ge‐
volgd door de naam van het gekop‐
pelde audio-apparaat, op het display‐ scherm van het Infotainmentsysteem
getoond.Let op
Wanneer een Bluetooth-verbinding
actief is, wordt de batterij van het au‐
dio-apparaat sneller ontladen wan‐
neer het audio-apparaat via het in‐
fotainment-systeem wordt bediend.
Audio-apparaat aansluiten
Om een audio-apparaat aan te sluiten nadat het gekoppeld is, of om een an‐
der gekoppeld audio-apparaat aan te sluiten dan het huidige, drukt u op detoets 0 en selecteert u Bluetooth-
verbinding .
De apparatenlijst toont de audio-ap‐
paraten die al gekoppeld zijn. Selec‐
teer het gewenste apparaat uit de lijst. Selecteer Apparaat verbinden... en
bevestig door op de draaiknop te
drukken. Een displaybericht bevestigt
de aansluiting.
Audio-apparaat ontkoppelen
Om een audio-apparaat van het info‐
tainmentsysteem te ontkoppelen, se‐
lecteert u het gewenste apparaat in
het Bluetooth-verbinding -menu en
selecteert u vervolgens Apparaat
Streaming audio via Bluetooth53
loskoppelen door de draaiknop te
draaien en in te drukken. Een display‐
bericht bevestigt de ontkoppeling.
Als het audio-apparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audio-apparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat ook van het infotainmentsysteem
ontkoppeld.
Extra audio-apparaat van
infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐
dio-apparaten vol is, kan een nieuw
apparaat alleen gekoppeld worden
wanneer een bestaand apparaat
wordt ontkoppeld.
Om te ontkoppelen, d.w.z. een audio‐
apparaat uit het geheugen van het
systeem te wissen, drukt u op de toets
0 en selecteert u Bluetooth-
verbinding . Selecteer het gewenste
audio-apparaat uit de lijst, druk op de
draaiknop of de toets ⊲ of ⊳ en se‐
lecteer Dit apparaat wissen .
Bediening via infotainmentsysteem
Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐
tomatisch.Het audio-apparaat kan dan via de
functietoetsen van het infotainment‐
systeem, draaiknoppen en display‐
menu's worden bediend.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
De bediening van het audio-apparaat, wanneer dit draadloos is verbonden,
is gelijk aan de bediening voor de cd-
speler 3 40.
CD35 BT - Muziek via Bluetooth afspelen
Bluetooth-verbinding
Een verbinding moet tot stand ge‐
bracht zijn tussen het audio-apparaat
en het infotainmentsysteem via Blue‐
tooth, d.w.z. het apparaat moet aan
de auto gekoppeld zijn voordat het
wordt gebruikt.
■ Er kunnen maximaal 5 audio-appa‐
raten gekoppeld en opgeslagen
worden in de apparatenlijst, maar
er kan er maar één tegelijkertijd
verbonden zijn.■ Als het apparaat zowel audiospe‐ ler- als telefoonfuncties heeft, kan/
kunnen één of beide functies wor‐
den gekoppeld. Mobiele telefoon
koppelen 3 81.
■ De telefoonfuncties blijven werken terwijl de audiospeler in gebruik is
en audio-afspelen wordt tijdens het
gebruik van de telefoon buiten wer‐
king gesteld.
Extra audio-apparaat aan
infotainmentsysteem koppelen
Koppel het audioapparaat door op de toets SETUP / TEXT te drukken en
selecteer Bluetooth-verbinding . Se‐
lecteer een lege sleuf door aan de
centrale draaiknop te draaien en druk
op de knop om het volgende menu
weer te geven.
Selecteer Apparaat koppelen door de
draaiknop te draaien en in te drukken
en zoek vervolgens op het audio-ap‐
paraat naar Bluetooth-apparatuur in
de omgeving van het apparaat.
54Streaming audio via Bluetooth
Selecteer My_Radio (d.w.z. de naam
van het systeem) uit de lijst op het au‐
dioapparaat en voer, indien van toe‐
passing, via het toetsenbord van het audioapparaat de koppelingscode indie op het displayscherm van het In‐
fotainmentsysteem staat weergege‐
ven.
Let op
Als het audioapparaat geen scherm
heeft, voer dan de standaard koppe‐ lingscode op het apparaat en daarna op het Infotainmentsysteem in.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor deze standaard koppelings‐
code van het audioapparaat,
meestal 0000. Afhankelijk van het
apparaat moet de koppelingscode
wellicht in omgekeerde volgorde
worden ingevoerd, d.w.z. eerst op het Infotainmentsysteem.
Als het koppelen mislukt, verschijnt
het bericht Koppelen mislukt . Herhaal
de procedure zo nodig.
Wanneer het koppelen voltooid is,
wordt een bevestigingsbericht, ge‐
volgd door de naam van het gekop‐pelde audio-apparaat, op het display‐ scherm van het Infotainmentsysteem
getoond.
Let op
Wanneer een Bluetooth-verbinding
actief is, wordt de batterij van het au‐ dio-apparaat sneller ontladen wan‐
neer het audio-apparaat via het in‐
fotainment-systeem wordt bediend.
Audio-apparaat aansluiten
Na afloop van de koppelingsproce‐
dure worden audioapparaten auto‐
matisch op het Infotainmentsysteem
aangesloten.
Om een audioapparaat aan te sluiten
nadat het gekoppeld is, of om een an‐
der gekoppeld audio-apparaat aan te sluiten dan het huidige, drukt u op detoets SETUP / TEXT en selecteert u
Bluetooth-verbinding (of drukt u op de
toets TEL als er geen apparaat aan‐
gesloten is). De apparatenlijst toont
de audio-apparaten die al gekoppeld
zijn.
Selecteer het gewenste apparaat uit
de lijst en bevestig door de centrale
draaiknop in te drukken. Een display‐
bericht bevestigt de aansluiting.Audio-apparaat ontkoppelen
Om een audio-apparaat van het Info‐ tainmentsysteem te ontkoppelen, se‐
lecteert u het gewenste apparaat in het Bluetooth-verbinding -menu en
selecteert u vervolgens Apparaat
loskoppelen door de centrale draai‐
knop te draaien en in te drukken. Een displaybericht bevestigt de ontkoppe‐
ling.
Als het audio-apparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audio-apparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat ook van het infotainmentsysteem
ontkoppeld.
Extra audio-apparaat van
infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐
dio-apparaten vol is, kan een nieuw apparaat alleen gekoppeld worden
wanneer een bestaand apparaat
wordt ontkoppeld.
Om te ontkoppelen, d.w.z. een audio‐
apparaat uit het geheugen van het
systeem te wissen, drukt u op de toets SETUP / TEXT en selecteert u
Bluetooth-verbinding . Selecteer het
Streaming audio via Bluetooth55
gewenste audioapparaat uit de lijst,
druk op de centrale draaiknop en se‐
lecteer Wissen.
Bediening via infotainmentsysteem
Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐
tomatisch.
Het audio-apparaat kan dan via de functietoetsen van het infotainment‐ systeem, draaiknoppen en display‐menu's worden bediend.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
De bediening van het audio-apparaat, wanneer dit draadloos is verbonden,
is gelijk aan de bediening voor de cd-
speler 3 40.
60Navigatie
Batterij vervangen
Druk op de vergrendeling aan de ach‐terzijde van het apparaat en til het
toetsenbord eruit.
Breng nieuwe batterijen aan (type:
AAA / LR03 / UM4 1,5V) waarbij er‐
voor gezorgd moet worden dat ze cor‐
rect aangebracht worden; plaats ver‐
volgens het batterijdeksel terug.
Navigatiesysteem activeren
Inschakelen
Het navigatiesysteem schakelt auto‐
matisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld. Druk in andere geval‐len op de knop X.
Bij uitgeschakeld contact kan het na‐
vigatiesysteem gedurende ongeveer
20 minuten worden gebruikt. Druk op
de toets X om het navigatiesysteem
in te schakelen. Het systeem wordt
ongeveer 20 minuten na de laatste in‐ voer van de gebruiker automatisch
uitgeschakeld.
Uitschakelen
Bij uitgeschakeld contact wordt het
navigatiesysteem automatisch uitge‐ schakeld wanneer het bestuurders‐
portier wordt geopend.
Bij ingeschakeld contact drukt u op de
toets X om het navigatiesysteem uit
te schakelen.Menu's voor wisselen tussen
navigatiesysteem en
infotainmentsysteem
Bij ingeschakeld Infotainment- en na‐ vigatiesysteem drukt u op de toets
NAVI (van de knoppen op de stuur‐
kolom) om tussen schermen van het
navigatie- en Infotainment te wisse‐ len.
Wanneer de bedieningselementen van het infotainmentsysteem worden
gebruikt om te wisselen, bijvoorbeeld
de audiobron, verschijnt het infotain‐
mentsysteemscherm even over het
navigatiesysteemscherm. Het display schakelt na korte tijd terug.
Klok De klok wordt weergegeven wanneer naar het infotainmentsysteemscherm
wordt geschakeld.
SD-kaart aanbrengen Schakel het navigatiesysteem uit en
steek de SD-kaart in sleuf ervan. De
SD-kaart is breekbaar; buig hem niet.
76TelefoonTelefoonAlgemene aanwijzingen...............76
Verbinding .................................... 78
Bluetooth-verbinding ....................81
Noodoproep ................................. 84
Bediening ..................................... 85
Mobiele telefoons en
CB-zendapparatuur ....................96Algemene aanwijzingen
Het handsfree-telefoonsysteem biedt
u de mogelijkheid om via de micro‐
foon en luidsprekers van de auto mo‐ biele telefoongesprekken te voeren
en met het infotainmentsysteem de
belangrijkste functies van de mobiele telefoon te bedienen.
Om het handsfree-telefoonsysteem
te kunnen gebruiken, moet de mo‐
biele telefoon via Bluetooth aangeslo‐
ten zijn.
Niet alle functies van het handsfree-
telefoonsysteem worden door elke mobiele telefoon ondersteund. Welke telefoonfuncties mogelijk zijn, hangtaf van de desbetreffende mobiele te‐
lefoon en van de netwerkprovider.
Raadpleeg de bedieningsinstructies
voor uw mobiele telefoon of uw net‐
werkprovider.Belangrijke informatie voor de
bediening en de
verkeersveiligheid9 Waarschuwing
Het gebruik van het handsfree-te‐
lefoonsysteem tijdens het rijden
kan gevaarlijk zijn omdat uw con‐
centratie afneemt tijdens het tele‐
foneren. Parkeer de auto voordat
u het handsfree-telefoonsysteem
gebruikt.
Volg de voorschriften van het land op waarin u rijdt.
Volg ook de speciale voorschriften die in sommige gebieden gelden
op en zet uw mobiele telefoon al‐
tijd uit als mobiel telefoneren ver‐ boden is, als de mobiele telefoon
storing veroorzaakt of als zich ge‐
vaarlijke situaties kunnen voor‐
doen.
78Telefoon
Toetsenborden in het displaybedienen
R15 BT / CD15 BT, R16 BT /
CD16 BT, CD18 BT - Toetsenborden
op het display
Binnen het numerieke toetsenbord op
het displayscherm bewegen en te‐
kens erop invoeren: Draai de draai‐ knop OK en druk deze in.
Ingevoerde gegevens kunnen wor‐
den gecorrigeerd met het toetsen‐
bordteken ←.
Druk op de toets / om niet meer met
het toetsenbord te werken en terug
naar het vorige scherm te gaan.
CD30 BT- Toetsenborden op het
display bedienen
Binnen zowel het alfabetische en het
numerieke toetsenbord op het dis‐
playscherm bewegen en tekens erop
invoeren: Draai de draaiknop en druk
hem in.
Druk op de toets ⊲ of ⊳ om tussen het
toetsenbordgebied en het bewerk/be‐
vestiggebied (d.w.z. Opslaan,Afbreken en de keuzeschakelaar
voor het type toetsenbord) te bewe‐
gen.
De toetsenbordkeuzeschakelaar
schakelt tussen toetsenbordtypes,
bijv. kleine/grote letters met/zonder
klinkers met accent.
Invoer kan tijdens het invoeren via
een displayoptie of met het toetsen‐
bordteken ← worden gecorrigeerd.
Nadat dit klaar is, kunt u invoer op‐ slaan door Opslaan te selecteren of
selecteer Afbreken om het toetsen‐
bord niet meer te gebruiken en terug te keren naar het vorige scherm.
CD35 BT- Toetsenborden op het
display bedienen
Binnen zowel het alfabetische en het
numerieke toetsenbord op het dis‐
playscherm bewegen en tekens erop
invoeren: Draai aan de centrale draai‐ knop en druk deze in.
Ingevoerde gegevens kunnen wor‐
den gecorrigeerd met het toetsen‐
bordteken ←.Druk op de toets / om niet meer met
het toetsenbord te werken en terug
naar het vorige scherm te gaan.
Verbinding
Een mobiele telefoon moet op het
handsfree-telefoonsysteem zijn aan‐
gesloten om de functies ervan te re‐
gelen via het infotainmentsysteem.
Er kan geen telefoon op het systeem
zijn aangesloten tenzij deze eerst ge‐
koppeld is. Raadpleeg het gedeelte
Bluetooth-verbinding (3 81) voor
het koppelen van een mobiele tele‐
foon aan het handsfree-telefoonsys‐
teem via Bluetooth.
Bij ingeschakeld contact zoekt het
handsfree-telefoonsysteem naar ge‐
koppelde telefoons in de omgeving.
Bluetooth moet geactiveerd zijn op de
mobiele telefoon; anders herkent het
handsfree-telefoonsysteem de tele‐
foon niet. Het zoeken gaat door tot
een gekoppelde telefoon is gevon‐
den. Een displaybericht geeft aan dat
de telefoon is aangesloten.
80Telefoon
toets TEL als er geen apparaat ver‐
bonden is). De apparatenlijst toont de
telefoons die al gekoppeld zijn.
Selecteer de gewenste telefoon uit de lijst en bevestig door de centrale
draaiknop te draaien en in te drukken. Een displaybericht bevestigt de tele‐
foonaansluiting.
Telefoon ontkoppelen
Wanneer de mobiele telefoon uitge‐
schakeld wordt, wordt de telefoon van het handsfree-telefoonsysteem ont‐koppeld.
Als tijdens het ontkoppelen een ge‐
sprek reeds aan de gang is, wordt de conversatie automatisch naar de mo‐biele telefoon geschakeld.
R15 BT / CD15 BT, R16 BT /
CD16 BT, CD18 BT - Een telefoon
ontkoppelen
Voor het ontkoppelen van een tele‐
foon van het Infotainmentsysteem
drukt u op de toets TEL (of de toets
SETUP ) en selecteert u Bluetooth-
verbinding . Selecteer het gewenste
apparaat uit de apparatenlijst en se‐
lecteer vervolgens Apparaatloskoppelen door de draaiknop OK te
draaien en in te drukken. Een display‐
bericht bevestigt het ontkoppelen van de telefoon.
CD30 BT - Een telefoon ontkoppelen
Om een telefoon van het handsfree-
telefoonsysteem te ontkoppelen,
drukt u op de toets 0 en selecteert u
Bluetooth-verbinding uit het instellin‐
genmenu. Selecteer Apparaat
loskoppelen en bevestig door op de
draaiknop te drukken. Een displaybe‐
richt bevestigt het ontkoppelen van
de telefoon.
CD35 BT - Een telefoon ontkoppelen
Voor het ontkoppelen van een tele‐
foon van het Infotainmentsysteem
drukt u op de toets SETUP / TEXT en
selecteert u Bluetooth-verbinding .
Selecteer het gewenste apparaat uit
de apparatenlijst en selecteer vervol‐
gens Apparaat loskoppelen door de
centrale draaiknop te draaien en in te
drukken. Een displaybericht bevestigt
het ontkoppelen van de telefoon.Telefoon met voorrang
definiëren
R15 BT / CD15 BT, R16 BT /
CD16 BT, CD18 BT - De
voorkeurstelefoon definiëren
De telefoon met voorrang is de laatst
verbonden telefoon.
Na het inschakelen van het contact
zal het handsfree-telefoonsysteem
eerst naar de telefoon met voorrangs‐ koppeling gaan zoeken. Het zoeken
gaat door tot een gekoppelde tele‐
foon is gevonden.
CD30 BT - Telefoon met voorrang
definiëren
Indien opgegeven, zal het handsfree-
telefoonsysteem eerst naar de tele‐
foon met voorrangskoppeling zoeken
nadat het contact is ingeschakeld.
Om de telefoon met voorrang te defi‐
niëren, drukt u op de toets 0 en se‐
lecteert u Bluetooth-verbinding uit het
instellingenmenu. De apparatenlijst
toont de telefoons die al gekoppeld
zijn.