Verzorging van de auto263
Nr.Stroomkring1Displays2Rijverlichting, carrosserieregel‐
module3Rijverlichting, carrosserieregel‐
module4Infotainmentsysteem5Infotainmentsysteem, instru‐
ment6Elektrische aansluitingen,
aansteker7StekkerdoosNr.Stroomkring8Dimlicht links, carrosserieregel‐
module9Dimlicht rechts, carrosseriere‐
gelmodule, airbagmodule10Portiersloten, carrosserieregel‐
module11Aanjager12–13–14Diagnosestekker15Airbag16Stekkerdoos17Airconditioning18Logistiek19Carrosserieregelmodule20Carrosserieregelmodule21Combi-instrument, diefstala‐
larmsysteem22Contactsensor23Carrosserieregelmodule24CarrosserieregelmoduleNr.Stroomkring25–26Stopcontact bagageruimte
(indien geen zekeringenkast in
bagageruimte) (alleen Sports
tourer)
Zekeringenkast in
bagageruimte
3-deurs hatchback, 5-deurs
hatchback De zekeringenkast zit links in de ba‐
gageruimte achter een deksel.
Verzorging van de auto269
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de carrosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 301.
3. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 314.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐ denspanning in alle vier de banden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig op het Driver Information
Centre.
U selecteert het menu met de knop‐
pen op de richtingaanwijzerhendel.
270Verzorging van de auto
Druk op de knop MENU om
Informatie- menu voertuig X te kie‐
zen.
Draai aan het stelwiel om het ban‐
denspanningscontrolesysteem te se‐ lecteren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u aan een bericht waarbij de desbetreffende
band knippert op het Driver Informa‐
tion Center.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 122.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 314.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op het DIC bij
te werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Bandenspanning controleren.
Boordinformatie 3 132.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem werken.
Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
Verzorging van de auto271
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde
reparatiesets.
Externe zendinstallaties met een hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren:
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensor: ver‐
vang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 314 en selecteer de betreffende in‐
stelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 125.
Selecteer:
■ Licht voor een comfortabele span‐
ning tot 3 inzittenden
■ Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
■ Max voor volledige belading
Automatisch inleren
Nadat de wielen zijn vervangen moet de auto ongeveer 20 minuten blijven
stilstaan alvorens het systeem een
herberekening uitvoert. Het daarop‐
volgende inleerproces duurt
10 minuten bij een minimale rijsnel‐
heid van 20 km/u. In dit geval kan
$ verschijnen of u ziet wisselende
spanningswaarden op het Driver In‐
formation Center.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, ziet u een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Afhankelijkheid van
temperatuur De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op.
De bandenspanningswaarde die u op het Driver Information Centre ziet, is
de daadwerkelijke bandenspanning.
Daarom is het belangrijk de banden‐
spanning bij koude banden te contro‐
leren.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
331
O
Olie, motor .......................... 294, 298
Ontlaadbeveiliging accu ............156
Opbergruimte................................ 63
Opbergruimte achter..................... 90
Opbergruimte voorin .....................64
Opbergvakken .............................. 63
Opbergvak middenconsole ..........66
Opbergvak onder passagiersstoel 65
Opgeslagen instellingen ...............25
Opschakelen............................... 120
Overzicht instrumentenpaneel .....12
P Panoramadak .............................. 40
Parkeerhulp ............................... 204
Parkeerlichten ............................ 153
Parkeren .............................. 21, 173
Park pilot met ultrasoonsensoren 204
Partikelfilter ................................. 174
Pech ........................................... 287
Pedaal intrappen ........................119
Persoonlijke instellingen ............138
Pollenfilter .................................. 167
Portieren ....................................... 28
Portier open ............................... 124
Prestaties ................................... 304
Profieldiepte ............................... 271Q
Quickheat ................................... 166
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) .................................... 327
Regelbare instrumentenverlichting ...........153
Regeleenheid smartphone .........131
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 326
Remassistentie .......................... 182
Rem- en koppelingssysteem .....119
Rem- en koppelingsvloeistof ......294
Remmen ............................ 179, 236
Remvloeistof .............................. 236
Reservewiel ............................... 281
Richtingaanwijzer ......................118
Richtingaanwijzers ..................... 151
Richtingaanwijzers vooraan ......246
Roetfilter ............................. 122, 174
Rugleuning neerklappen .............46
Ruiten ........................................... 35
Rijgedrag en aanhangertips ......226
Rijverlichting ................14, 123, 144
S Service ............................... 167, 293
Service-display .......................... 115
Service-indicatie ........................119Service-informatie ...................... 293
Sjorogen ...................................... 95
Slepen ................................ 226, 287
Sleutel, opgeslagen instellingen ...25
Sleutels ........................................ 23
Sleutels, sloten ............................. 23
Sneeuwkettingen .......................273
Snelheidsbegrenzer ...................189
Snelheidsmeter .......................... 112
Spiegelverstelling ........................10
Sproeiervloeistof ........................236
Startbeveiliging ....................33, 123
Starten en bediening ..................169
Starthulp gebruiken ...................285
Stoelpositie .................................. 43
Stoelverstelling ........................7, 43
Stop/Start-systeem .....................171
Storing ....................................... 177
Storing elektrische handrem .......120
Storingsindicatielamp ................119
Stroomonderbreking ..................178
Sturen ......................................... 168
Stuurbedieningsknoppen ...........105
Stuurbekrachtiging .....................121
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......235
Stuurwiel instellen ........................ 11
Stuurwielverstelling .................... 105
Symbolen ....................................... 4