Instrumenten en bedieningsorganen113Kilometerteller
Op de onderste regel staat de afge‐
legde afstand in kilometer.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Zet deze terug door enkele seconden op de knop SET/CLR te drukken
3 125.
Sommige versies zijn uitgevoerd met
een terugzetknop tussen snelheids‐
meter en Driver Information Center:
zet het systeem terug door de knop
met het contact aan ingedrukt te hou‐
den.
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Weergave van het brandstof- of gas‐
peil in de tank, afhankelijk van de ge‐
selecteerde brandstof.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Instrumenten en bedieningsorganen115Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Het Uplevel- of Uplevel-Combi-dis‐
play geeft de resterende levensduur
van de olie aan in het Informatie-
menu voertuig .
In het Midlevel-display wordt de res‐
terende levensduur van de motorolie
aangegeven door controlelamp I,
waarbij het contact moet aanstaan,
terwijl de motor niet draait.
U selecteert het menu en de functie
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Om de resterende levensduur van de
motorolie te bekijken:Druk op de toets MENU om
Informatie- menu voertuig te kiezen.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Druk voor het resetten op de toets
SET/CLR . Daarom moet het contact
aanstaan terwijl de motor niet draait.
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie
120Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐
ten 3 180.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop/Start-systeem 3 171.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 20,
3 169.
Bij sommige versies verschijnt het be‐ richt Pedaal intrappen op het bestuur‐dersinformatiedisplay 3 132.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 180.Knippert
Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Storing elektrische
handrem
j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐ maal 3 180.
Knippert
Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 179.
Opschakelen
[ brandt groen als controlelamp of
verschijnt als een symbool op het Dri‐ ver Information Center met Uplevel-Display of Uplevel-Combi-Display
128Instrumenten en bedieningsorganen
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn
alleen beschikbaar bij auto’s met een Uplevel- of Uplevel-Combi-display.
Zet de dagteller terug door gedu‐
rende enkele seconden op de knop
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel te drukken of door met het
contact aan op de resetknop tussen
de snelheidsmeter en het Driver In‐
formation Center te drukken.
Bij auto’s met een boordcomputer zijn
meer submenu’s beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel-, Uplevel-, en Uplevel- Combi-display.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 135.
Informatiemenu ECO Druk op de knop MENU om de s
op de bovenste regel op het Uplevel-
Combi-Display te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk ter bevestiging
op de toets SET/CLR.Submenu's zijn:
■Schakelindicatie : De huidige ver‐
snelling wordt aangegeven binnen
een pijl. Het cijfer erboven geeft
aan dat de bestuurder omwille van
het brandstofverbruik moet op‐
schakelen.
Eco-indexdisplay : Het actuele
brandstofverbruik wordt aangege‐
ven op een segmentdisplay. Voor
zuinig rijden pas u uw rijeigen‐
schappen aan om de volle segmen‐
ten binnen het ECO-gebied te hou‐ den. Hoe meer segmenten er ge‐vuld zijn, hoe hoger het brandstof‐
verbruik. Tegelijkertijd wordt het ac‐
tuele brandstofverbruik aangege‐
ven.
■ Grootverbruikers : lijst met de groot‐
ste comfortverbruikers die momen‐
teel zijn ingeschakeld, worden
weergegeven in afnemende volg‐
orde. De mogelijke brandstofbe‐
sparing wordt aangegeven. Een uit‐
geschakelde verbruiker verdwijnt
van de lijst en de verbruikswaarde
wordt bijgewerkt.
Onder bepaalde omstandigheden
activeert de motor de achterruitver‐ warming automatisch om de motorzwaarder te belasten. In dat gevalwordt de achterruitverwarming
Instrumenten en bedieningsorganen137
■ Digitale snelheid
■ Actieradius
■ Momentaan verbruik
■ Routebegeleiding
Dagteller 1 en 2
De informatie van twee dagtellers kan
door het indrukken van de toets
SET/CLR apart worden gereset voor
kilometerteller, gemiddeld verbruik en gemiddelde snelheid, waardoor het
mogelijk is om verschillende tripinfor‐ matie voor verschillende bestuurders
weer te geven.Dagteller
De dagteller geeft de afgelegde af‐
stand vanaf een bepaalde reset weer.
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Voor het resetten drukt u de toets
SET/CLR enkele seconden in.
Actieradius De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐
mentane verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Wanneer het brandstofpeil in de tank
laag is, verschijnt er bij auto’s met een Uplevel- of Uplevel-Combi-display
een bericht.
Wanneer de tank onmiddellijk moet
worden bijgevuld, verschijnt er een
waarschuwingscode of waarschu‐
wingsbericht bij auto’s met een Mid‐
level-, Uplevel- en Uplevel-Combi-
display.
Bovendien gaat de controlelamp i
in de brandstofmeter branden of knip‐
peren 3 123.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan altijd opnieuw
worden ingesteld en begint met een
standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u de toets SET/CLR enkele seconden in.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
138Instrumenten en bedieningsorganen
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u de toets
SET/CLR enkele seconden in.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige
snelheid.
Verkeersbordherkenning
Toont waargenomen verkeersborden
tijdens het huidige traject 3 214.
Routebegeleiding
Naast de navigatie-informatie op het
Color-Info-Display wordt routebege‐
leiding op het Driver Information Cen‐
ter weergegeven.Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto op uw wensen afstemmen door de instellin‐
gen in het Info-display te veranderen.
Sommige persoonlijke instellingen
kunnen voor verschillende bestuur‐
ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen. Opgeslagen in‐
stellingen 3 25.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen weergegeven of zijn alleen actief bij een draaiende motor.
Persoonlijke instellingen in hetGraphic-Info-Display
CD 300/CD 400/CD400plus
Druk op de knop CONFIG. Nu ver‐
schijnt het menu Instellingen.
Rijden en bediening215
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een onderbord werd ge‐
detecteerd dat niet door het systeem
kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u afhankelijk van de ver‐
lichtingsomstandigheden. 's Nachts
is het systeem actief tot een snelheid
van 160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist. De volgende
herkende snelheidsindicatie zal wor‐
den weergegeven.Displayweergave
De verkeersborden worden getoond
op de pagina
Verkeersbordherkenning van het Dri‐
ver Information Center. Dit kunt u se‐
lecteren met het stelwiel op de rich‐ tingaanwijzerhendel 3 125.
Wanneer u een andere functie op het Driver Information Centre-menu hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
Na het wissen van de verkeersbor‐ denpagina door het systeem ver‐
schijnt het volgende symbool:
De inhoud van de pagina met ver‐
keersborden wordt ook gewist wan‐
neer u tijdens het rijden de knop
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel langer ingedrukt houdt.