Page 105 of 268

103
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Spiegels en ruiten
ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde
U kunt de ruiten op twee manieren
bedienen: Telkens als de schakelaar omhoog
wordt getrokken, sluit de ruit enkele
centimeters. Open de ruit volledig en
sluit de ruit.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig
is gesloten.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat direct
gedeeltelijk weer open.
Automatische bediening
Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
Druk nogmaals op de schakelaar om
het openen of sluiten te stoppen.
De elektrische ruitbediening wordt
uitgeschakeld:
- ongeveer 45 seconden na het
afzetten van het contact.
- als bij afgezet contact een
voorportier wordt geopend.
Gebruiksvoorschrift
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Als een van de elektrisch bedienbare
ruiten te vaak achter elkaar geopend
en gesloten wordt, treedt een
beveiliging in werking en kan de ruit
alleen nog worden gesloten. Wacht
na het sluiten ongeveer 40 minuten.
Na deze tijd kan de ruit weer worden
bediend.
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot aan
het zware punt om de ruit te openen
of te sluiten. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest
of in het geval van een storing, moet
de ruitbediening gereset worden.
Page 106 of 268

104
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
HANDREM
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem
om de auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de
handrem goed is aangetrokken.
Trek de handrem uitsluitend bij
stilstaande auto
aan.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat
de handrem wordt gebruikt als de
auto rijdt, deze voorzichtig aan om
de achterwielen niet te blokkeren
(slipgevaar).
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is a
fgezet.
Gebruik de alarmkni
pperlichten alleen
bij een noodsituatie, een noodstop of in
uitzonderlijke omstandigheden.
Als de auto stilstaat op een helling,
draai dan de wielen richting trottoir en
trek de handrem aan.
Het is dan niet voldoende om alleen
een versnelling in te schakelen bij het
parkeren van de auto, zeker niet bij
een beladen auto. Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Automatische ontsteking van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk
van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten
blijven knipperen totdat er opnieuw gas
wordt
gegeven.
U kunt de alarmkni
pperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem
en druk op de knop om de handrem los
te zetten.
Page 107 of 268

105
Parkeerhulp
VEILIGHEI
D
4
De parkeerhulp achter met
geluidssignalen en/of een
grafische weergave bestaat uit vier
parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper. Het systeem
waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom,
hek, …) dat zich binnen het bereik van
het systeem achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten
die zich direct onder de bumper
bevinden. Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.
Inschakelen van de
achteruitversnelling ACHTER
Weergave op het display
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand. Een geluidssignaal bevestigt dat
het systeem in werking treedt
zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot
het obstakel aan. Hoe dichter de auto
bij het obstakel komt, hoe korter de tijd
tussen de geluidssignalen is. Als de
auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal
continu hoorbaar.
Page 108 of 268
106
Parkeerhulp
Activeren/Deactiveren
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van
een aanhanger of de montage van
een fietsdrager (auto met een door
PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is. Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand
van het systeem wordt
opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Page 109 of 268

ABS
ABS
107
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEI
D
4
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS - EBD)
Het ABS zorgt samen met de
elektronische remdrukregelaar (EBD)
tijdens het remmen voor een betere
stabiliteit en bestuurbaarheid van uw
auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van
de wielen, terwijl de remdrukregelaar
de remdruk over de vier wielen
verdeelt. Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in
het antiblokkeersysteem. Door deze
storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen
verliezen.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met de verklikkerlampjes
remsysteem en STOP,
een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit
op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
NOODREMASSISTENTIE (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt: trap het
rempedaal volledig in zonder het
los te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van het brake assist system
voort te zetten.
Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking
als één van de wielen dreigt te
blokkeren. Het systeem zorgt niet voor
een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie,
enz.) kan de remweg door de werking
van het ABS langer zijn. Trap het
rempedaal bij een noodstop krachtig
en volledig in en laat het niet los, ook
niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die zijn voorzien
van een artikelnummer van PEUGEOT.
Stop onmiddellijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg in beide gevallen
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 110 of 268

ESP OFF
108
Veiligheid tijdens het rijden
ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMM
A
(ESC)
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvulling
op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op
de weg, zodat wordt voorkomen dat
u tijdens het accelereren de controle
over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht
aan om het doorspinnen van de wielen
te voorkomen via de remmen van
de aangedreven wielen en de motor.
Het systeem zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESC is ingeschakeld in
een bocht het stuurwiel altijd in de
gewenste richting en stuur niet tegen.
Het ESC-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESC
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESC uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
Controle van werking
Gebruiksvoorschriften
Het ASR-/ESC-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Werking van het ASR- en
ESC-systeem
Het lampje knippert
tijdens een ingreep
van de ASR of het
ESC.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de
snelheid hoger wordt dan 50 km/h, Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.
- Druk op de
knop of draai
het knopje in de
stand ESC OFF
(afhankelijk van
de uitvoering).
- Het verklikkerlampje gaat branden:
de systemen ASR en ESC zijn
uitgeschakeld.
- ingeschakeld als u
de knop indrukt of
het draaiknopje weer
terugdraait (afhankelijk
van de uitvoering).
Page 111 of 268

109
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEI
D
4
"GRIP CONTROL"
Gebruiksvoorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen
voor het gebruik op verharde wegen,
maar het is ook mogelijk om zo nu
en dan te rijden op minder goed
begaanbare wegen.
Vooral als uw auto zwaar beladen is,
is deze niet geschikt voor gebruik als
terreinauto. Denk hierbij aan:
- rijden op terreinen die de
onderzijde van de auto zouden
kunnen beschadigen of waarbij
onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler,...) geraakt zouden
kunnen worden door stenen of
andere objecten,
- rijden op terrein met steile hellingen
en weinig grip,
- oversteken van beekjes en
stroompjes.
In sneeuw, modder en zand zorgt dit
aandrijfsysteem in combinatie met de
banden Michelin
® Latitude Tour HP
M+S voor een uitstekend compromis
tussen veiligheid, grip en tractie.
Met dit systeem kan de auto in de
meeste gevallen waarbij sprake is van
weinig grip toch vooruit komen. U moet het gaspedaal ver genoeg
intrappen om ervoor te zorgen dat de
motor voldoende vermogen levert,
zodat het systeem de verschillende
parameters optimaal kan aansturen.
Page 112 of 268

ESP OFF
11 0
Veiligheid tijdens het rijden
De ESC
-stand is de
normale stand voor situaties
waarin weinig wielslip
optreedt, gebaseerd op
de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
Elke keer als u het contact afzet,
wordt het ESC automatisch weer
ingeschakeld.
De stand ESC
OFF
is alleen
geschikt voor het
wegrijden en bij
lage snelheden.
Deze stand is alleen mogelijk bij
snelheden tot 50 km/h.
In de stand " Sneeuw
"
past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan
op de hoeveelheid grip die
elk voorwiel op dat moment
heeft.
Tijdens het optrekken optimaliseert
het systeem de wielslip zodanig
dat de beschikbare grip effectief
wordt gebruikt voor een maximale
acceleratie.
In de stand " Off road
" wordt
bij het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de
modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer
grip krijgt. Er wordt zo veel mogelijk
koppel naar het wiel met de meeste
grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het
systeem de wielslip zodanig dat de
handelingen van de bestuurder zo veel
mogelijk effect hebben.
In de stand " Zand
" is het
gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto
vooruit komt en het risico van
ingraven wordt beperkt.
Activeer op zand geen andere standen,
omdat anders de kans bestaat dat de
auto vast komt te zitten in het terrein.