Wanneer met startkabels moet wor-
den gestart, raadpleeg dan de para-
graaf "Starten met startkabels" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van
nood".
7. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemHet lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover.
8. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle vier
tot acht seconden branden na-
dat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens deze gloeilampcon-
trole de veiligheidsgordel voor de be-
stuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de gordel ook
na de gloeilamptest of tijdens het rijden
nog is losgegespt, gaat het waarschu-
wingslampje voor de autogordel knip-
peren of continu branden. Raadpleeg
de paragraaf "Beveiligingssystemen
voor inzittenden" in het hoofdstuk
"Uw auto" voor informatie hierover.
9. Waarschuwingslampje oliedruk
Deze indicator wijst op een te
lage motoroliedruk. Het
lampje gaat branden en blijft branden
wanneer de contactschakelaar vanuit
de stand OFF in de stand ON/RUN
wordt gezet. Wanneer de motor wordt
gestart, gaat het lampje uit. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden en blijft branden, breng dan
de auto tot stilstand en zet de motor
af. START DE MOTOR PAS OP-
NIEUW WANNEER HET PRO-
BLEEM IS VERHOLPEN. Het lampje is geen aanduiding van het
motoroliepeil. Het motoroliepeil kan
worden vastgesteld volgens de proce-
dure die is beschreven in het hoofd-
stuk "Onderhoud van uw auto".
10. Waarschuwingslampje motor-
temperatuur
Dit lampje waarschuwt voor
een oververhitte motor. Als de
koelvloeistoftemperatuur toeneemt
en de meternaald het gebied 'H' na-
dert, gaat dit lampje branden en na-
dat een drempelwaarde is overschre-
den klinkt eenmaal het
geluidssignaal. Als de temperatuur
verder toeneemt klinkt het geluidssig-
naal continu gedurende vier minuten
of totdat u de motor is afgekoeld.
Wanneer het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet dan de auto veilig
stil aan de kant van de weg. Als de
airco is ingeschakeld, schakel deze
dan uit. Zet de versnellingsbak in de
stand NEUTRAL en laat de motor
stationair draaien. Als de meternaald
niet terugkeert naar normaal, zet de
motor dan onmiddellijk uit en bel
voor hulp. Raadpleeg de paragraaf
124
18. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AANDit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
19. Controlelampje ESP uitgescha-
keld
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) is uitge-
schakeld door de bestuurder.
20. Controlelampjes richtingaan-
wijzer Bij ingeschakelde richting-
aanwijzers knipperen de
pijlen samen met de rich-
tingaanwijzers aan de bui-
tenzijde van de auto. Er klinkt een
geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richting-
aanwijzers aan.
OPMERKING: Wanneer een van
de controlelampjes snel knippert,
controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. 21.
Controlelampje mistlampen vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
22. Controlelampje alarmsysteem
Gedurende 16 seconden
knippert dit lampje snel
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld. Het
lampje gaat langzaam knipperen om
aan te geven dat het alarmsysteem is
ingeschakeld. Het lampje stopt met
knipperen wanneer het alarmsysteem
wordt uitgeschakeld.
23. Controlelampje antiblokkeer-
systeem (ABS)
Dit lampje is een indicator
van het ABS-systeem. Dit
lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar
in de stand ON/RUN zet en kan
daarna nog drie seconden blijven
branden.
Als het ABS-lampje blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden, duidt
dit erop dat een deel van het remsys-
teem niet werkt en dat onderhoud is vereist. Het conventionele remsys-
teem blijft echter normaal werken,
mits waarschuwingslampje voor het
remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren de werking
van het ABS-systeem te herstellen.
Controleer het ABS-lampje regelma-
tig om er zeker van te zijn dat het goed
werkt. Zet de contactschakelaar in de
stand ON (maar start de motor niet).
Het lampje moet gaan branden. Als
het lampje niet gaat branden, laat dan
het systeem door een erkende dealer
controleren.
24. Storingslampje ESP
Het storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat bran-
den wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer het storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de motor
draait, is een storing gedetecteerd in
het ESP-systeem. Als het lampje blijft
128
branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers hebt
gereden met een snelheid boven
48 km/u, dient u zo snel mogelijk con-
tact op te nemen met uw erkende dea-
ler om het probleem te laten opsporen
en verhelpen.OPMERKING:
Het controlelampje "ESP uitge-schakeld" en het storingslampje
ESP gaan kort branden wanneer
de contactschakelaar in de
stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wan-
neer dit eerder werd
uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt. 25. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-
ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden achter-
halen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het bandenspanningslampje
gaat branden wanneer de spanning
van een of meer banden veel te laag is.
Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en
deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaald
129
De rechter tuimelschakelaar heeft een
drukknop in het midden en regelt het
volume en de modus van het audio-
systeem. Als u de bovenzijde van de
tuimelschakelaar indrukt, neemt het
geluidsvolume toe. Als u de onder-
zijde van de tuimelschakelaar in-
drukt, neemt het geluidsvolume af.
Als u de knop in het midden indrukt,
schakelt de radio van MW naar LW, of
naar de cd-modus, afhankelijk van de
in de auto aanwezige radio.
De linker tuimelschakelaar heeft een
drukknop in het midden. De functie
van de linker knop is afhankelijk van
de modus waarin het audiosysteem
zich bevindt.
Hieronder wordt de werking van de
linker tuimelschakelaar voor elke mo-
dus beschreven.
BEDIENING VAN DE
RADIOAls u de bovenzijde van de schakelaar
indrukt, wordt omhoog gezocht naar
de volgende goed te ontvangen zender.
Als u de onderzijde van de schakelaarindrukt, wordt omlaag gezocht naar de
volgende goed te ontvangen zender.
Als u op de drukknop midden op de
schakelaar aan uw linkerkant drukt,
stemt de radio af op de volgende
vooraf ingestelde zender die u hebt
geprogrammeerd onder de drukknop
voor radiovoorinstellingen.
CD-SPELER
Als u één keer drukt op de bovenzijde
van de schakelaar, wordt het volgende
nummer op de cd gekozen. Als u één
keer op de onderkant van de schake-
laar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het
vorige nummer gekozen wanneer het
nieuwe nummer korter dan één se-
conde is gespeeld.
Wanneer u de schakelaar tweemaal
naar boven of naar beneden drukt,
wordt het tweede nummer afgespeeld;
bij driemaal het derde, enz.
De knop midden op de linkerschake-
laar heeft bij deze stand geen functie.
WERKING VAN DE
RADIO EN MOBIELE
TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan
een ingeschakelde mobiele telefoon in
uw auto de radio storen. Deze situatie
kunt u verhelpen door de antenne van
de mobiele telefoon te verplaatsen.
Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds
niet naar tevredenheid werkt nadat de
antenne is verplaatst, is het raadzaam
de radio zachter of uit te zetten wan-
neer de mobiele telefoon in gebruik is.
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en
verwarming is ontworpen voor een
optimaal interieurcomfort onder alle
weersomstandigheden.
141
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . .168 CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . .169
ELEKTRONISCHE REMREGELING . . . . . . . . . . .169
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Tractieregelsysteem (ASR) . . . . . . . . . . . . . . . .170
REMASSISTENT (BAS) . . . . . . . . . . . . . . . . . .170
ELEKTRONISCHSTABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP) . . . . . .171
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN CONTROLELAMPJE ESP UIT . . . . . . . . . . . . .172
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . .173
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .173
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .174
RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN . . . . . . . . . .175
BANDENSLIJTAGE-INDICATOREN . . . . . . . . .176
LEVENSDUUR VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . .176
VERVANGENDE BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . .176
SNEEUWKETTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .178
ROULEREN VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . .178
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM . . . .179
PREMIUMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .180
BRANDSTOFVEREISTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . .182
METHANOL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .182
ETHANOL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
SCHONE BENZINE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
152
Noodloopmodus van de
versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak
wordt elektronisch gecontroleerd op
abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de
versnellingsbak kan veroorzaken,
wordt de noodloopmodus van de ver-
snellingsbak geactiveerd. In deze mo-
dus blijft de transmissie in de 3e ver-
snelling, ongeacht welke
vooruitversnelling is gekozen. PARK,
REVERSE en NEUTRAL blijven wel
werken. Het is mogelijk dat het sto-
ringslampje brandt. In de noodloop-
modus kan de auto voor reparatie
naar een erkende dealer worden gere-
den zonder dat de versnellingsbak be-
schadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de versnellingsbak, door
de volgende stappen uit te voeren,
worden gereset om weer alle vooruit-
versnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de motor af.4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de ver-
snellingsbak worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig moge-
lijk een bezoek te brengen aan uw
erkende dealer. Uw erkende dea-
ler kan met speciale diagnoseap-
paratuur vaststellen of het pro-
bleem zich nogmaals kan
voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak
mogelijk is, is service door de erkende
dealer noodzakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde
overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch
naar de overdrive-versnelling als aan
de volgende voorwaarden wordt vol-
daan:
de schakelhendel staat in de stand
DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste tem- peratuur bereikt,
de rijsnelheid is voldoende hoog en
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch.
161
OPMERKING: De koppelomvor-
merkoppeling grijpt pas aan wan-
neer de transmissievloeistof en de
motorkoelvloeistof warm zijn
(normaal gesproken na 2 - 5 km
rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvor-
merkoppeling niet aangrijpt, kan
het lijken alsof de transmissie in
koude toestand niet naar over-
drive schakelt. Dat is normaal. Ge-
bruik van het AutoStick® schakel-
systeem wanneer de
versnellingsbak voldoende is op-
gewarmd, geeft aan dat de versnel-
lingsbak in en uit de overdrive kan
schakelen.
AUTOSTICK®
AutoStick® is een interactieve func-
tie, die handmatig schakelen mogelijk
maakt waardoor u meer controle over
de auto krijgt. Met AutoStick® kunt u
maximaal remmen op de motor, onge-
wenst op- of terugschakelen voorko-
men en de prestaties van de auto ver-
beteren. Met dit systeem heeft u ook
meer controle over de auto bij het
inhalen, bij het rijden in de stad, bijglad wegdek, in de bergen, het trek-
ken van een aanhangwagen en vele
andere situaties.
BEDIENING
Wanneer het schakelhendel in de
stand AutoStick® staat (onder de
stand DRIVE), kan hij heen en weer
worden bewogen. De bestuurder kan
zo handmatig de gewenste versnelling
kiezen. Door de schakelhendel naar
links (-) te bewegen, wordt terugge-
schakeld en naar rechts (+) wordt op-
geschakeld. De huidige versnelling
wordt weergegeven in de instrumen-
tengroep.
OPMERKING: In de stand
AutoStick® schakelt de versnel-
lingsbak op of terug wanneer de
bestuurder de schakelhendel naar
rechts (+) of naar links (-) beweegt,
tenzij dit leidt tot stotteren of een
te hoog toerental van de motor. De
versnellingsbak blijft in de geko-
zen versnelling totdat naar een ho-
gere of lagere versnelling wordt ge-
schakeld, met uitzondering van de
onderstaande situaties.
De versnellingsbak schakelt auto-
matisch terug naar de eerste ver-
snelling wanneer de auto tot stil-
stand komt. Na stilstand moet de
bestuurder handmatig opschakelen
(+) tijdens het optrekken.
U kunt in elke versnelling behalve de hoogste vanuit stilstand wegrij-
den. Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de
tweede versnelling. Wegrijden in de
tweede versnelling is zinvol als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.
Indien nodig schakelt de transmis- sie automatisch op om te hoge mo-
tortoerentallen te voorkomen.
Als door terugschakelen het maxi- mum motortoerental wordt over-
schreden, vindt het terugschakelen
pas plaats wanneer dit veilig voor
de motor mogelijk is.
Maak geen gebruik van de cruise- control als AutoStick® is
ingeschakeld.
Het schakelen van de transmissie valt meer op als AutoStick® is
ingeschakeld.
162
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale
stuurbekrachtiging is onverstan-
dig. U kunt zo de veiligheid van
uzelf en anderen in gevaar brengen.
Laat zo snel mogelijk onderhoud
verrichten.LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar
het einde van zijn slag gedraaid
houdt, raakt de stuurbekrachti-
gingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert
anders schade aan de stuurbe-
krachtigingspomp.
CONTROLE VLOEISTOF
STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigings-
vloeistof hoeft niet op vastgestelde on-
derhoudstijdstippen te worden gecon-
troleerd. Het vloeistofpeil hoeft
uitsluitend te worden gecontroleerd
als u vermoedt dat er lekkage op-
treedt, als u ongewone geluiden hoort
en/of wanneer het systeem niet naar verwachting werkt. Laat de keuring
coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbe-
krachtiging niet met chemicaliën,
omdat daardoor de onderdelen van
de stuurbekrachtiging beschadigd
kunnen raken. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de stan-
daardgarantie van een nieuwe auto.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau ter-
wijl de auto vlak staat en nadat de
motor is afgezet, om zo letsel door
bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-
aflezing te verzekeren. Vul nooit te
veel vloeistof bij. Gebruik uitslui-
tend door de fabrikant aanbevolen
stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het
juiste peil. Verwijder met een schone
doek alle gemorste vloeistof van de
oppervlakken. Raadpleeg de para-
graaf "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Onder-
houd van uw auto" voor meer infor-
matie hierover.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto kan zijn uitgerust met een op-
tionele geavanceerde elektronische
remregeling die bestaat uit: ABS, ASR
(tractieregelsysteem), BAS (remassis-
tent) en ESP (elektronisch stabiliteits-
regelsysteem). Alle systemen werken sa-
men om onder verschillende
rijomstandigheden de stabiliteit en de
controle over de auto te verbeteren en
wordt gewoonlijk aangeduid als "ESP".ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder het
voertuig onder controle te houden in
ongunstige remomstandigheden. Het
systeem regelt de hydraulische rem-
druk om het blokkeren van de wielen
te voorkomen. Bovendien helpt het bij
het voorkomen van slippen tijdens het
remmen op een glad wegoppervlak.
Raadpleeg de paragraaf "ABS-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
169