
495
Kenmerken van uw auto
✽✽AANWIJZING
Maak de ruit vrij van sneeuw en ijs alvorens de ruitenwissers te
gebruiken of ontdooi de voorruit
gedurende 10 min. Anders werken de
ruitenwissers mogelijk niet goed en
kunnen ze beschadigd raken.
Als u sneeuw en/of ijs niet verwijdert voordat u de ruitenwissers en
ruitensproeiers gebruikt, kan er
schade ontstaan aan het ruitenwisser-
en ruitensproeiersysteem.Ruitensproeier voorruit
Trek de hendel naar voren om de
ruitensproeier in te schakelen. Als de
ruitenwisser in stand 0 (OFF) staat, zal
deze 1-3 wisslagen maken.
Gebruik deze functie om de voorruit te reinigen.
De ruitensproeier en de ruitenwissers
blijven werken tot u de hendel loslaat.
Controleer het peil van de
ruitensproeiervloeistof als de
ruitensproeiers niet werken. Vul het
reservoir met een geschikte, niet
schurende ruitensproeiervloeistof
wanneer het peil te laag is.
De vulpijp van het reservoir bevindt zich
vooraan in de motorruimte aan
passagierszijde.
OPMERKING
Gebruik de ruitensproeiers niet
wanneer het reservoir leeg is, om
beschadiging van de ruitensproeierpomp te voorkomen.
WAARSCHUWING
Gebruik de ruitensproeiers niet bij temperaturen onder het vriespunt
zonder eerst de voorruit met behulp
van de voorruitontwaseming te
hebben verwarmd; de vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en
uw uitzicht belemmeren.
OPMERKING
Zet de ruitenwisserschakelaar 's winters voor het starten van de
motor in stand 0 (OFF). Als deruitenwissers worden ingeschakeldterwijl de wisserbladenvastgevroren zijn, kunnen deze
beschadigd raken. Verwijder allesneeuw en ijs van de voorruitvoordat de ruitenwissers worden ingeschakeld.

Kenmerken van uw auto
96
4
Koplampsproeier
(indien van toepassing)
Als uw auto is voorzien van een
koplampsproeier, zal deze gelijktijdig met
de ruitensproeier van de voorruit in
werking treden. De sproeier werkt als de
koplampschakelaar in de eerste of
tweede stand staat en het contact/de
startknop in de stand ON staat. De
ruitensproeiervloeistof wordt op de
koplampen gesproeid.
✽✽ AANWIJZING
Controleer regelmatig of de
ruitensproeiervloeistof nog correct op
de koplampen wordt gesproeid.
OBK042255L
OPMERKING
Schakel de ruitenwissers niet in als de ruit droog is om
beschadiging van de wissers ende voorruit te voorkomen.
Gebruik geen benzine, petroleum, thinner of andere oplosmiddelen
in de buurt van de ruitenwisserbladen ombeschadiging te voorkomen.
Probeer de ruitenwissers nooit met de hand te bewegen om
beschadiging van deruitenwisserarmen en van andereonderdelen te voorkomen.
Gebruik om mogelijke schade aan het ruitenwisser- en
ruitensproeiersysteem tevoorkomen in de winter of bij lagebuitentemperaturen specialeruitensproeiervloeistof.

Veiligheidsysteem van uw auto
14
3
4. Klap de rugleuning naar de voorzijde
van de auto.
5. Controleer na het rechtop zetten van de rugleuning altijd of de rugleuning
goed is vergrendeld door tegen de
bovenzijde van de rugleuning te
drukken.
6. Plaats de gordel in de geleider.
✽✽ AANWIJZING
Als de veiligheidsgordel tijdens het
neerklappen van de rugleuning
blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel
af- en oprollen om de blokkering op te
heffen.
WAARSCHUWING
Bij het terugzetten van de
achterbank in zijn oorspronkelijkepositie nadat de bank is
neergeklapt:
Let erop dat het materiaal van de
gordel of de gesp niet beschadigd
worden. Zorg ervoor dat de gordel of
gesp niet klem komen te zitten.
Controleer of de rugleuning goed
vergrendeld is door tegen de
bovenzijde van de rugleuning te
drukken. Anders kan bij eenaanrijding of noodstop de
rugleuning naar voren klappen,
waardoor de bagage in het
passagierscompartiment terecht
kan komen en de inzittenden ernstigletsel zouden kunnen oplopen.
OBK032015
OPMERKING
- Veiligheidsgordels achter
Vergeet niet bij het omhoog klappen van de rugleuning de
schoudergordels in de juistepositie te plaatsen.
Controleer na het omhoog klappen van de rugleuning achter
of de achterbank is vergrendeld.

Veiligheidsysteem van uw auto
18
3
Wanneer de veiligheidsgordel van de
bestuurder niet vastgemaakt is, zal
gedurende ongeveer 6 seconden een
waarschuwingszoemer klinken zodra het
contact in stand ON wordt gezet. Dit
gebeurt ook als de veiligheidsgordel
weer losgemaakt wordt als het contact in
stand ON staat. In dat geval stopt de
zoemer onmiddellijk als de
veiligheidsgordel is vastgemaakt. Type B
Als herinnering voor bestuurder en
voorpassagier brandt telkens als het
contact in stand ON wordt gezet het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels gedurende 6seconden, ongeacht of de gordels zijn
vastgemaakt.
Wanneer de veiligheidsgordel van de
bestuurder of voorpassagier niet
vastgemaakt is als het contact in stand ON
wordt gezet, zal het waarschuwingslampje
gaan branden.
Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel
weer losgemaakt wordt als het contact instand ON staat.
Als u de veiligheidsgordel nog steeds
niet draagt en de rijsnelheid hoger wordt
dan 9 km/h, zal het brandende
waarschuwingslampje gaan knipperen
totdat de rijsnelheid lager wordt dan 6km/h.
Als u door blijft rijden zonder dat u de
veiligheidsgordel draagt en sneller gaat
rijden dan 20 km/h, zal de
waarschuwingszoemer gedurende
ongeveer 100 seconden klinken en zal het
desbetreffende waarschuwingslampje
gaan knipperen.
Driepuntsgordel
Vastmaken van uw gordel:
Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en plaats de metalen gesp (1) in de
gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in de
gordelsluiting vergrendelt, is een klik
hoorbaar.
De veiligheidsgordel kan zich alleen automatisch tot de juiste lengte oprollenals u eerst handmatig het heupgedeelte
van de gordel strak over uw heupen trekt.
Als u zich langzaam voorover beweegt,rolt de gordel af en heeft u een maximale
bewegingsruimte. Bij een noodstop of
een aanrijding echter zal de gordel
geblokkeerd worden. Daarnaast zal de
gordel blokkeren wanneer u te snel naar
voren buigt.
B180A01NF-1

321
Veiligheidsysteem van uw auto
Geleider schoudergordel
U kunt de positie van de geleider voor de
schoudergordel aanpassen, zodat u
gemakkelijker bij de schoudergordel
kunt. Zet voor het gebruik van de gordel
de geleider in de gewenste positie. En
zet de geleider in de stand (1 - 3)
wanneer u via het bestuurdersportierinstapt.
✽✽AANWIJZING
Zowel de gordelspanner voor de bestuurder als die voor de
voorpassagier wordt bij bepaalde
frontale aanrijdingen geactiveerd.
Wanneer de gordelspanners
geactiveerd worden, kan een luide
knal hoorbaar zijn en kan er fijn stof,
dat doet denken aan rook, zichtbaar
worden in het
passagierscompartiment. Dat zijn
normale verschijnselen en het stof is
niet schadelijk.
De fijne stof is normaal gesproken onschadelijk, maar kan bij personen
met een gevoelige huid irritatie
veroorzaken. Tevens dient langdurig
inademen van de stof vermeden te
worden. Was de aan het stof
blootgestelde huid zorgvuldig na een
ongeval waarbij de gordelspanners
zijn geactiveerd.WAARSCHUWING
Voor een optimale werking van de
gordelspanner:
1. De veiligheidsgordel moet goed werken en goed afgesteld zijn.
Lees a.u.b. de informatie en de
voorzorgsmaatregelen metbetrekking tot de
veiligheidssystemen - inclusief
veiligheidsgordels en airbags - in
uw auto in deze handleiding
zorgvuldig door en volg de
aanwijzingen op.
2. Zorg ervoor dat u en uw passagiers de veiligheidsgordelste allen tijde op de juiste manier
dragen.
OFS031034

Veiligheidsysteem van uw auto
26
3
Verzorging van de
veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels mogen niet
gedemonteerd of gemodificeerd worden.
Verder moet er op worden gelet dat de
gordels en de onderdelen daarvan niet
beschadigd worden door de scharnieren
van de stoelen, de portieren of
anderszins.Periodieke controle
Alle veiligheidsgordels dienen regelmatig op slijtage of beschadigingen
gecontroleerd te worden. Beschadigde
onderdelen dienen zo spoedig mogelijk
vervangen te worden.
Houd de gordels schoon en droog
De veiligheidsgordels moeten schoon en
droog gehouden worden. Als ze vuil
geworden zijn, kunnen ze worden
gereinigd met een milde zeepoplossing
en warm water. Bleekmiddelen,
kleurstoffen, sterke oplosmiddelen ofreinigingsmiddelen met schurende
bestanddelen mogen niet worden
gebruikt omdat ze het gordelmateriaal
kunnen beschadigen of verzwakken.
Wanneer moeten de
veiligheidsgordels vervangen worden
De veiligheidsgordels moeten in hun
geheel worden vervangen als de auto bij
een aanrijding betrokken is. Dat is ook
het geval als de veiligheidsgordels niet
zichtbaar beschadigd zijn. Als u vragen
heeft met betrekking tot de werking van
de veiligheidsgordel adviseren we ucontact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Beschadig de veiligheidsgordel en
de gesp niet als u de neergeklapte
rugleuning van de achterbank weer
in zijn oorspronkelijke positie zet.
Zorg ervoor dat de gordel of gesp
niet klem komen te zitten tussen de
achterbank. Een beschadigde
gordel of gesp is minder sterk enkan bij een aanrijding of noodstop
dienst weigeren, waardoor ernstigletsel kan ontstaan.
Laat een veiligheidsgordel
onmiddellijk vervangen als het
materiaal van de gordel of de gesp
is beschadigd.

Veiligheidsysteem van uw auto
30
3
Bevestigen van een kinderzitje met
een driepuntsgordel
Volg voor het installeren van een
kinderzitje op de buitenste zitplaatsen de
volgende stappen:
1. Plaats het baby- of kinderzitje op de achterbank en laat de
veiligheidsgordel om of door het zitje
lopen, afhankelijk van de instructies
van de fabrikant van het zitje. Zorg
ervoor dat de gordel niet verdraaid zit. 2. Zet de gesp vast in de gordelsluiting.
Controleer of een klikkend geluid
hoorbaar is.Plaats de ontgrendelknop zo dat deze in
geval van nood gemakkelijk bereikbaar
is.
3. Maak de gordel vast en zorg ervoor dat de gordel overal goed aansluit.Controleer na het installeren of het
kinderzitje goed vastzit door het in alle
richtingen te bewegen.
Als de gordel strakker moet, beweeg dan
meer band richting de blokkeerautomaat.
Wanneer u de gordel losmaakt zodat die
ingetrokken wordt, gaat de
blokkeerautomaat automatisch terug
naar de stand waarin hij normaal
blokkeert in een noodsituatie.
E2MS103005OEN036101OEN036104

Veiligheidsysteem van uw auto
34
3
Aan elke zijde van de achterbank, achter
de zitting, bevinden zich twee ISOfix-
bevestigingspunten in combinatie met
een bevestigingspunt voor de bovenste
band op de hoedenplank. Tijdens hetinstalleren moet het zitje in de
bevestigingspunten worden vastgeklikt
(controleer of het zitje vastzit door eraan
te trekken!) en worden vastgezet met de
bovenste bevestigingsband op hetbijbehorende punt op de hoedenplank. Volg bij het installeren en gebruiken vaneen kinderzitje de installatiehandleiding
die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd.
WAARSCHUWING
Als een kinderzitje op de achterbank is geplaatst met
behulp van de ISOFIX-
bevestigingen, moeten alle
ongebruikte gordels op de
achterbank worden vastgemaakt
in de gordelsluitingen en moet de
gordel op de plaats van het
kinderzitje achter het zitje worden
vastgemaakt om ervoor te zorgen
dat de gordel buiten bereik van
het kind blijft. Bij losse gespen of
gordelsluitingen kan het kind in
het kinderzitje verstrikt raken enernstig letsel oplopen.
Plaats geen voorwerpen rond de onderste bevestigingspunten.
Controleer ook of de
veiligheidsgordel niet wordt
gehinderd door de onderste
bevestigingspunten.
WAARSCHUWING
Plaats het kinderzitje helemaal naar
achteren tegen de rugleuning met
de rugleuning rechtop.
OBK032037Onderste bevestigingspunt
Aanduiding onderste bevestigingspunt