BATTERIJ VAN AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Als vervangende batterij wordt een CR2032-batterij
aanbevolen.
OPMERKING:
Perchloraatmateriaal — vereist mogelijk een specialebehandeling. Batterijen kunnen gevaarlijke stoffen
bevatten. Lever ze in bij een inzamelpunt voor che-
misch afval.
Afgedankte batterijen zijn schadelijk voor het milieu. U kunt deze in door de wet voorgeschreven en
daarvoor bestemde bakken voor klein chemisch afval
deponeren of ze inleveren bij uw FIAT-dealer, die dan
voor een correcte afvoer zal zorgen.
Raak de batterijklemmen op de achterzijde of de printplaat niet aan.
1. Verwijder de noodsleutel door de mechanische ver- grendeling aan de achterzijde van de afstandsbedie-
ning met uw duim opzij te schuiven en vervolgens
met uw andere hand de sleutel eruit te trekken.
2. Steek het uiteinde van de noodsleutel of een platte schroevendraaier, maat 2, in de sleuf en wrik de
twee helften van de afstandsbediening voorzichtig
los. Let erop dat u de afdichting tijdens het openen
niet beschadigt.(afb. 7) 3. Verwijder de batterij door het deksel aan de achter-
zijde te draaien (batterij naar beneden gekeerd). Tik
met de afstandsbediening op een stevig oppervlak
zoals een tafel o.i.d. en vervang vervolgens de bat-
terij. Let bij het vervangen van de batterij op dat het
+ teken op de batterij overeenkomt met het + teken
aan de binnenzijde van de batterijhouder op het
deksel aan de achterzijde. Raak de nieuwe batterij
niet met uw vingers aan. Door huidvet kan de
werking verslechteren. Als u een batterij hebt aan-
geraakt, maak deze dan schoon met reinigingsalco-
hol.
4. Om de afstandsbediening weer te sluiten drukt u de twee helften op elkaar.
(afb. 7) Afstandsbediening openen
15
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
ALGEMENE INFORMATIE
De afstandsbediening en signaalontvangers werken op
een zendfrequentie van 434 MHz, zoals is voorgeschre-
ven in de EU. Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd
conform de specifieke regelgeving in het desbetref-
fende land. Er gelden twee normen: ETS (European
Telecommunication Standard) 300–220, van toepassing
in de meeste landen, en de Duitse richtlijn BZT
225Z125, die is gebaseerd op de norm ETC 300–220,
maar daarnaast enkele unieke eisen stelt. De overige
eisen worden vermeld in de Europese Richtlijn 95/56/
EC, Bijlage VI. De werking moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
De apparatuur mag geen schadelijke interferentieveroorzaken. De apparatuur moet eventuele ontvangen interfe-
rentie tolereren, ook interferentie die mogelijk een
ongewenste werking veroorzaakt.
Als uw afstandsbediening niet goed werkt vanaf een
normale afstand, controleer dan of sprake is van het
volgende:
1. De batterij in de afstandsbediening is leeg. De ver- wachte levensduur van de batterij bedraagt mini-
maal drie jaar.
2. Nabijheid bij radiozendapparatuur, zoals bijvoor- beeld een zendmast, verkeerstoren van een lucht-
haven en sommige mobiele of 27 MC-
zendapparatuur.
16
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
ALARMSYSTEEM
Het voertuigbeveiligingsalarm (VSA) bewaakt de por-
tieren, motorkap en achterklep van de auto tegen
toegang door onbevoegden en de contactschakelaar
tegen onbevoegd gebruik. Als het alarm om welke
reden dan ook afgaat, laat het systeem een claxonsig-
naal met tussenpozen klinken, de koplampen en achter-
lichten knipperen, en het indicatielampje van het alarm-
systeem in de instrumentengroep knippert.
ALARM OPNIEUW INSCHAKELEN
Als het alarm afgaat en er geen actie volgt om het uit te
schakelen, wordt het claxonsignaal na ongeveer 29
seconden uitgeschakeld en de knipperende verlichting
na één minuut. Het systeem schakelt vervolgens auto-
matisch opnieuw de alarmfunctie in.
ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen om het alarmsysteem in te schake-
len:
1. Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand"OFF" staat. (Raadpleeg de paragraaf "Startproce-
dures" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor
meer informatie hierover.)
2. Sluit de auto op een van de volgende manieren af: Druk op LOCK op de portiervergrendelingsscha-
kelaar in het interieur terwijl de bestuurders- en/of
passagiersportier is geopend. Druk op de vergrendelknop op de Passive Entry-
handgreep aan de buitenzijde, terwijl een geldige
sleutelhouder zich ook aan buitenzijde bevindt
(raadpleeg de paragraaf "Keyless EnterNGo™" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie
hierover).
Druk op vergrendelknop op de afstandsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende manieren wor-
den uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op de afstandsbedie- ning.
Pak de Passive Entry Unlock-portiergreep vast, ter- wijl er zich ook een sleutelhouder aan de buitenzijde
bevindt (raadpleeg "Keyless EnterNGo™" in "Uw
auto" voor meer informatie hierover).
Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de Start/Stop-knop van Keyless Enter-N-
Go™ (hiertoe dient minimaal één geldige sleutel-
houder in de auto aanwezig te zijn).
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet worden in- of uitgescha- keld via de slotcilinder van het bestuurdersportier of
de achterklepknop op de afstandsbediening.
17
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Het alarmsysteem blijft actief wanneer de elektrischbediende achterklep wordt geopend. Als u op de
achterklepknop drukt, wordt het alarmsysteem niet
uitgeschakeld. Als iemand de auto binnendringt via
de achterklep en een portier opent, gaat het alarm af.
Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u de por- tieren niet ontgrendelen met de portiervergrende-
lingsschakelaars in het interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw auto te beveiligen,
maar er zijn omstandigheden die een ongewenst alarm
veroorzaken. Als een van de eerder beschreven proce-
dures voor het inschakelen van het alarm is uitgevoerd,
zal het alarmsysteem worden ingeschakeld, ongeacht of
u zich in de auto bevindt. Wanneer u dan in de auto
blijft zitten en vervolgens een portier opent, gaat het
alarm af. Als deze situatie zich voordoet, schakel dan
het alarmsysteem uit. Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd en de accu
wordt losgekoppeld, blijft het alarmsysteem actief na-
dat de accu weer is aangesloten; de buitenlampen
knipperen en de claxon geeft een geluidsignaal. Als
deze situatie zich voordoet, schakel dan het alarmsys-
teem uit.
ALARMSYSTEEM HANDMATIG
ANNULEREN
Het alarmsysteem wordt niet ingeschakeld als u de
portieren vergrendelt met de knoppen voor handma-
tige portiervergrendeling.
18
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
PREMIUM BEVEILIGINGSSYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het premium beveiligingssysteem bewaakt de portie-
ren, motorkapvergrendeling en achterklep van de auto
tegen toegang door onbevoegden en de contactscha-
kelaar tegen onbevoegd gebruik. Het systeem maakt
tevens gebruik van een inbraaksensor met dubbele
functie en een voertuigkantelsensor. De inbraaksensor
bewaakt tegen beweging in het interieur van de auto.
De voertuigkantelsensor bewaakt de auto tegen kan-
telbewegingen (wegslepen, wielen verwijderen, veer-
bootvervoer, enz.).
In het geval dat het alarm om welke reden dan ook
afgaat, gaan de koplampen branden en gaan de richting-
aanwijzers en zijknipperlichten knipperen gedurende
34 seconden. Het systeem herhaalt deze procedure bij
maximaal 8 inbraakpogingen in alle standen (portier
open, beweging, motorkap open, etc.), voordat het
systeem weer moet worden geactiveerd. Aan het einde
van elke activeringsgebeurtenis knipperen de lichten
gedurende 26 seconden.ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen voor het inschakelen van het alarm-
systeem:
1. Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand
"OFF" staat. (Raadpleeg de paragraaf "Startproce-
dures" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor
meer informatie hierover.)
2. Sluit de auto op een van de volgende manieren af: Druk op LOCK op de portiervergrendelingsscha-
kelaar in het interieur terwijl de bestuurders- en/of
passagiersportier is geopend.
Druk op de vergrendelknop op de Passive Entry-
handgreep aan de buitenzijde, terwijl een geldige
sleutelhouder zich ook aan buitenzijde bevindt
(raadpleeg de paragraaf "Keyless EnterNGo™" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie
hierover).
Druk op vergrendelknop op de afstandsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
OPMERKING:
Nadat het alarmsysteem is ingeschakeld, blijft het ingeschakeld totdat u het uitschakelt door een van de
beschreven uitschakelmethoden te volgen. Als de
elektrische voeding wegvalt nadat het alarmsysteem
is ingeschakeld, moet u het systeem uitschakelen
19
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
nadat de voeding is hersteld om te voorkomen dat
het alarm afgaat.
De ultrasone inbraaksensor (bewegingsdetector) be- waakt uw auto actief elke keer wanneer u het alarm-
systeem inschakelt. Indien gewenst kan de ultrasone
sensor en de voertuigkantelsensor worden uitge-
schakeld wanneer het alarmsysteem wordt ingescha-
keld. Om dit te doen, drukt u drie keer op de
vergrendelknop van de afstandsbediening binnen 5
seconden nadat het systeem is ingeschakeld (terwijl
het indicatielampje van alarmsysteem snel knippert).
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende manieren wor-
den uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op de afstandsbedie- ning.
Pak de Passive Entry Unlock-portiergreep vast, ter- wijl er zich ook een sleutelhouder aan de buitenzijde
bevindt (raadpleeg "Keyless EnterNGo™" in "Uw
auto" voor meer informatie hierover).
Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de Start/Stop-knop van Keyless Enter-N-
Go™ (hiertoe dient minimaal één geldige sleutel-
houder in de auto aanwezig te zijn). OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet worden in- of uitgescha-
keld via de slotcilinder van het bestuurdersportier of
de achterklepknop op de afstandsbediening.
Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u de por- tieren niet ontgrendelen met de portiervergrende-
lingsschakelaars in het interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw auto te beveiligen,
maar er zijn omstandigheden die een ongewenst alarm
veroorzaken. Als een van de eerder beschreven proce-
dures voor het inschakelen van het alarm is uitgevoerd,
zal het alarmsysteem worden ingeschakeld, ongeacht of
u zich in de auto bevindt. Wanneer u dan in de auto
blijft zitten en vervolgens een portier opent, gaat het
alarm af. Als deze situatie zich voordoet, schakel dan
het alarmsysteem uit.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd en de accu
wordt losgekoppeld, blijft het alarmsysteem actief na-
dat de accu weer is aangesloten; de buitenlampen
knipperen en de claxon geeft een geluidsignaal. Als
deze situatie zich voordoet, schakel dan het alarmsys-
teem uit.
ALARMSYSTEEM HANDMATIG
ANNULEREN
Het systeem komt niet in waakfunctie als u de portie-
ren vergrendelt via de handbediende vergrendelknop.
20
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
STUURSLOT
Uw auto is mogelijk uitgerust met een passief elektro-
nisch stuurslot. Dit slot zorgt ervoor dat de auto
zonder contactsleutel niet kan worden bestuurd. Het
stuurslot heeft zes posities (een per 60 graden). Als het
stuurwiel naar een van deze posities wordt bewogen
terwijl de sleutel zich in de OFF-stand bevindt, wordt
het stuurwiel vergrendeld.
HANDMATIG HET STUURWIEL
VERGRENDELEN
Draai het stuurwiel een halve slag bij draaiende motor.
Zet de motor af en verwijder de contactsleutel. Draai
het stuur een iets in een willekeurige richting tot het
wordt vergrendeld.
HET STUURSLOT ONTGRENDELEN
Schakel het contact uit en weer in en start de motor.
OPMERKING:Als u het stuur naar rechts hebt
gedraaid om het slot te vergrendelen, moet u het stuur
iets naar rechts draaien om het te ontgrendelen. Als u
het stuur naar links hebt gedraaid om het slot te
vergrendelen, moet u het stuur iets naar links draaien
om het te ontgrendelen. ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC)
Het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC)
heeft een interactief scherm dat zich in de instrumen-
tengroep bevindt. (afb. 8)
Dit systeem biedt u op een handige manier toegang tot
diverse nuttige informatie via de knoppen op het stuur.
Het EVIC bestaat uit de volgende onderdelen:
Radio-informatie
Brandstofverbruik
Voertuigsnelheid
Ritinformatie
(afb. 8)
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
21
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Bandenspanning
De functie Vehicle Information (Voertuiginformatie)
Beeldschermweergaven voor waarschuwingsmel-dingen
Menu uitschakelen
Met dit systeem kan de bestuurder informatie selecte-
ren door op de volgende knoppen op het stuur te
drukken: (afb. 9)
OMHOOG-knop Druk op de OMHOOG-knop en laat deze
weer los om omhoog te bladeren door de
hoofdmenu's (Fuel Economy (Brandstofver-
bruik), Vehicle Info (Voertuiginformatie), Tire PSI (Ban- denspanning), Cruise (Cruisecontrol), Messages (Be-
richten), Units (Eenheden)) en de submenu's.
OMLAAG-knop
Druk kort op de OMLAAG-knop om omlaag
te bladeren door de hoofdmenu's en de
submenu's.
Selectieknop Druk op de selectieknop en laat deze weer
lost om hoofdmenu's of submenu's te ope-
nen. Druk op de selectieknop in en houd
deze twee seconden ingedrukt om de functies te
resetten.
Knop BACK (terug)
Druk op knop BACK (terug) om terug te
gaan naar een voorgaand menu of submenu.
SCHERM VAN ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
Het EVIC-scherm bestaat uit drie gedeelten:
1. De bovenste regel, waarin de kompasrichting, de snelheidsmeter en de buitentemperatuur worden
weergegeven.
2. Het hoofdscherm waarin de menu's en de berichten worden getoond.(afb. 9) Stuurwielknoppen voor EVIC
22
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD