165
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING IN ESP-ASR/
TRACTION PLUS
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
STORING HILL HOLDER (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Storing in ESP/ASR
/TRACTION PLUS
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden
en het lampje in de ASR-knop gaat branden, wendt u dan tot
het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
OPMERKING Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan
geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
á
REINIGING VAN ROETFILTER (DPF)
BEZIG (geel)
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden om de bestuurder er op te
wijzen dat het DPF-systeem het regeneratieproces moet
uitvoeren om de verzadiging met verontreinigende stoffen
(partikels) te verhelpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter
branden, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat
de bestuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje
te laten doven moet de auto doorrijden, totdat het
regeneratieproces is voltooid. Dit duurt gemiddeld 15
minuten.
De optimale omstandigheden om het proces te voltooien,
worden bereikt wanneer de auto 60 km/h rijdt bij een
toerental boven 2000 toeren/min.
Het branden van het lampje duidt niet op een defect aan de
auto. Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te
brengen.
Als het lampje gaat branden, verschijnt op het display een
bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
hDe rijsnelheid moet altijd worden aangepast
aan de verkeerssituatie en de
weersomstandigheden en u dient zich altijd aan de
geldende verkeerswetgeving te houden. U kunt de
motor ook uitzetten met een brandend DPF-lampje;
het herhaaldelijk onderbreken van het
regeneratieproces kan echter een vroegtijdige
verslechtering van de motoroliekwaliteit
veroorzaken. Het is daarom aan te raden altijd te
wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de
motor uitzet en de hierboven beschreven
aanwijzingen op te volgen. Het is niet aan te raden
het regeneratieproces van het DPF te voltooien bij
een stilstaande auto.
ATTENTIE!
Tijdens de regeneratie kan de ventilator
worden ingeschakeld.
166
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VERSLETEN REMBLOKKEN
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat
branden als de remblokken voor versleten zijn; laat
deze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
d
Storing Hill Holder-systeem
Als het lampje gaat branden, is er een storing in het Hill
Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
STORING PARKEERSENSOREN (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de
parkeersensoren.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding
op het display.
t
MISTLAMPEN (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen –
knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt
ingedrukt.
F
DIMLICHTEN (groen)
FOLLOW ME HOME (groen)
Dimlichten
Het lampje gaat branden wanneer de dimlichten worden
ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie
“Follow me home” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
167
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGLAAR)
(indien aanwezig) (groen)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. Op
enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding op
het display.
Ü
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen –
knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt
ingedrukt.
D
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt
ingeschakeld.
1
STORING STUURBEKRACHTIGING
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden, de melding op het display blijft
weergegeven en er een akoestisch signaal (zoemer) klinkt,
dan werkt de stuurbekrachtiging niet en is meer kracht nodig
voor het draaien van het stuur. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
g
168
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEPERKTE ACTIERADIUS
(uitvoeringen met multifunctioneel display)
Op het display verschijnt een melding om de gebruiker te
waarschuwen als de actieradius van de auto kleiner wordt
dan 50 km.
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
Op het display verschijnt een melding als de ingestelde
snelheidslimiet wordt overschreden (zie “Multifunctioneel
display” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op het display verschijnt een speciaal bericht naast de
waarschuwingen voor geprogrammeerde onderhoud en dit
bericht verdwijnt pas na afloop van een vervaltermijn. Het
lampje dooft nadat de onderhoudswerkzaamheden door het
Fiat-servicenetwerk zijn verricht of na 1000 km voor de
volgende onderhoudsbeurt.
DAGVERLICHTING DEFECT
(met herconfigureerbare multifunctionele display)
Het display geeft het speciale bericht weer en de icoon
buitenverlichting defect gaat branden wanneer een defect aan
de dagverlichting is vastgesteld. STORING AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK/
MAXIMUM OLIETEMPERATUUR IN
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
(rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden
moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat knipperen (op
het display verschijnt ook een melding en er klinkt een
akoestisch signaal) als er een storing is in de versnellingsbak
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat constant branden
(op het display verschijnt ook een melding en er klinkt een
akoestisch signaal) bij een te hoge temperatuur van de
transmissie-olie.
KANS OP GLADHEID
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan
3 °C, dan knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven
dat er kans op gladheid bestaat.
Op het display verschijnt een bijbehorende melding (alleen bij
uitvoeringen met multifunctioneel display). STORING AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING (rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als er een storing is in de
automatische niveauregeling.
Œ
t
F0N0075mfig. 157F0N0076mfig. 158169
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MOTOR STARTEN
NOODSTART
Als het lampje
Yop het instrumentenpaneel constant blijft
branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 157-158
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een
hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de
lege accu. Het is raadzaam de accu door het Fiat
Servicenetwerk te laten controleren/vervangen.
NOODGEVALLEN
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding
vermeld staat. U kunt ook de site www.fiat.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het
Fiat Servicenetwerk.
Laat deze procedure door gespecialiseerd
personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid
en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met
open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak
geen vonken.
ATTENTIE!
WIEL VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik
van de krik en het reservewiel (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) moeten de onderstaande
voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Ga voor het starten als volgt te werk:
❒til het klepje A omhoog zodat de verbinding met de
pluspool van de accu bereikbaar is fig. 157;
❒verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide
accu's met een startkabel;
❒sluit een tweede startkabel aan op de minpool (−) van de
hulpaccu en op de massa-aansluiting zoals afgebeeld in fig.
158;
❒start de motor;
❒neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde
volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet
proberen maar wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu's
niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het
explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als
de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto,
mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per
ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan
er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen,
waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is
aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en het stuur.
170
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Attendeer het overige wegverkeer op de
stilstaande auto m.b.v.: de
waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek
enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten
alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als
de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand
van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld
is. Trek de handrem aan.
ATTENTIE!
Het reservewiel (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) behoort bij de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het reservewiel niet
bij andere auto's en monteer geen reservewielen van
andere auto's. De wielbouten zijn speciaal voor deze
auto: gebruik de wielbouten niet bij andere auto's
en gebruik geen wielbouten van andere auto's.
ATTENTIE!
F0N0182mfig. 174F0N0827mfig. 173
Controleer de bandenspanning op de manometer
F-fig. 173. Voor een nauwkeurige aflezing moet de
compressor worden uitgeschakeld, maar de centrale
keuzeschakelaar moet in de reparatiestand blijven staan;
❒als u er niet in slaagt binnen 10 minuten de
bandenspanning op ten minste 3 bar te krijgen, koppel
dan de doorzichtige vulbuis los van het ventiel, trek de
stekker uit de 12V-stekkerdoos en verplaats vervolgens
de auto ongeveer 10 meter naar voren, zodat de
afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band
vervolgens weer op;
❒als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 10 minuten na
inschakeling van de compressor, de spanning op ten
minste 3 bar te brengen, mag niet verder worden
gereden, omdat de band te erg beschadigd is en de
reparatieset de vereiste wegligging niet kan garanderen;
wendt u tot het Fiat Servicenetwerk;
❒als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de
paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”), vertrek dan onmiddellijk;
179
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Plaats de sticker op een voor de bestuurder
goed zichtbare plaats om aan te geven dat
de band behandeld is met de snelle
bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in
bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd
bruusk accelereren en remmen.
ATTENTIE!
❒stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de
bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken
Als de bandenspanning onder 3 bar is
gedaald, mag niet verder worden gereden:
de snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic
kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de
band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
F0N0828mfig. 175
❒als een spanning van ten minste 3 bar wordt gemeten,
herstel dan de correcte bandenspanning die vermeld staat
in de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk
“Technische gegevens” (met draaiende motor en
aangetrokken handrem) en rijd verder;
❒rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk.
180
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
U moet absoluut aangeven dat de band is
gerepareerd met de snelle
bandenreparatieset. Overhandig de informatiefolder
aan het personeel dat de band repareert die
behandeld is met de snelle bandenreparatieset.
ATTENTIE!
Als u andere banden gebruikt dan de
banden die bij de auto geleverd zijn, kan
reparatie waarschijnlijk niet mogelijk zijn. Als u de
banden vervangt, is het raadzaam de door de
fabrikant goedgekeurde banden te monteren.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
❒Draai de ventieldop van de band los, trek de slang C-fig.
175 met de snelkoppeling uit en draai deze op het ventiel
van de band.
❒Steek de stekker in de dichtstbijzijnde 12V-stekkerdoos
en start de motor.
❒Draai de keuzeschakelaar rechtsom in de stand voor
oppompen.
❒Schakel de set in door op de on/off-schakelaar te
drukken. Pomp de band op tot de juiste bandenspanning
is bereikt (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
OPMERKING Als de spanning in de band verlaagd moet
worden, druk dan op de knop B die is afgebeeld in
fig. 176. Controleer de bandenspanning op de manometer.
Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden
uitgeschakeld, maar de centrale keuzeschakelaar moet in de
stand voor oppompen blijven staan.
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN
HERSTELLEN VAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen
van de bandenspanning.
❒Trek de handrem aan.