Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de
snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen
snelheid.
Het systeem is ingeschakeld als het lampje
Übrandt en op
het instrumentenpaneel de bijbehorende melding verschijnt.
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A in stand ON en trap het gaspedaal in
tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 1 seconde omhoog (+) en
laat vervolgens de hendel los: de snelheid van de auto is
opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de
opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende manier worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is
aan de opgeslagen snelheid;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid;
❒druk op de knop B-fig. 72.
F0N0508mfig. 72
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten
en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden
(bijv. snelwegen), met een constante en vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoeven
bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen
in druk verkeer.
Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN fig. 72
Draai de draaiknop A in stand ON.
Het systeem kan niet worden ingeschakeld in de 1e
versnelling of de achteruit. Het is raadzaam het systeem in te
schakelen in de 4e of hogere versnelling.
74
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid
op;
of
❒plaats de hendel omhoog (+).
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets
verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omhoog wordt
gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
❒plaats de hendel omlaag (−) totdat de nieuwe snelheid is
bereikt die automatisch wordt opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets
verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omlaag wordt
gehouden, verandert de snelheid traploos.
75
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan als volgt door de bestuurder worden
uitgeschakeld:
❒door de draaiknop A in stand OFF te draaien;
❒door de motor uit te zetten;
❒door het rempedaal in te trappen of de handrem aan te
trekken;
❒door het koppelingspedaal in te trappen;
❒door een verzoek tot sequentieel schakelen bij
automatische versnellingsbak;
❒als de snelheid van de auto onder de vastgestelde limiet
komt;
❒door het gaspedaal in te trappen; in dat geval wordt het
systeem niet werkelijk uitgeschakeld, maar heeft het
acceleratie-verzoek voorrang op het systeem; de cruise-
control blijft ingeschakeld en het systeem stelt, na de
acceleratie, de hiervoor opgeslagen snelheid weer in,
zonder dat de knop RES ingedrukt hoeft te worden.
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❒als het ABS of ESP in werking treedt;
❒als er een storing in het systeem is.
F0N0041mfig. 7376
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET SPOTJES
Met schakelaar A-fig. 73 kunnen de lampen in de
plafondverlichting worden in- en uitgeschakeld. Met de
schakelaar A in het midden, worden de lampjes C en D in-
/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren.
Met de schakelaar A naar links geschoven, blijven de lampjes
C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar A naar rechts
geschoven, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld. Het
inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde
plafondverlichting wordt met de schakelaar B:
❒in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
❒in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.
Als de cruise-control tijdens het rijden is
ingeschakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand.
ATTENTIE!
Bij een storing of een afwijkende werking
van de cruise-control, moet de draaiknop
A in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na
controle van de zekering, door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
ATTENTIE!
167
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGLAAR)
(indien aanwezig) (groen)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. Op
enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende melding op
het display.
Ü
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen –
knipperend)
Het lampje gaat branden als de
richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of,
tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer,
als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt
ingedrukt.
D
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt
ingeschakeld.
1
STORING STUURBEKRACHTIGING
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden, de melding op het display blijft
weergegeven en er een akoestisch signaal (zoemer) klinkt,
dan werkt de stuurbekrachtiging niet en is meer kracht nodig
voor het draaien van het stuur. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
g
276
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
– tankdop ................................ 123
– verbruik ................................ 264
Brandstofbesparing (lampje) .. 162
Brandstofmeter ........................ 16
Brandstofreserve ..................... 155
Brandstoftank............................ 124
Brandstofverbruik
– brandstof............................... 266
– motorolie ............................. 212
Buitenverlichting ...................... 68
Carrosserie (code)................... 228
Carrosserie uitvoering ........... 229
Carrosserie
– carrosseriecode ................. 229
– onderhoud ........................... 224
Centrale deurvergrendeling .. 96
Chassis (code) .......................... 229
CO
2-emissie............................... 268
Code-card ................................. 5
Cruise Control
(snelheidsregelaar) ................ 74
Cruise Control
(snelheidsregeling) ................. 74
Dagverlichting
– bediening .............................. 68
– lamp vervangen ................... 186
Dashboard ................................. 3
Dashboardkastjes ............ 84-85
De motor starten .................... 143
– de motor afzetten .............. 144
– de motor na het starten
opwarmen ............................... 144
– noodstart ............................. 169
– procedure ............................ 143
– rollend starten .................... 170
– starten met hulpaccu ........ 169
– startschakelaar .................... 12
De niveaus controleren ......... 209
De niveaus controleren ......... 209
– motorkoelvloeistof ............ 213
– motorolie ............................. 211
– remvloeistof ........................ 215
– remvloeistof ........................ 216
– ruitensproeiervloeistof voor
voorruit/achterruit/koplampspro
eiers .......................................... 214
Dead lock systeem .................. 99Derde remlicht ......................... 192
Dimlichten
– bediening .............................. 68
– lamp vervangen ................... 186
Dimlichten
– bediening............................... 74
– lamp vervangen ................... 186
DPF (roetfilter) ........................ 124
Dubbele openslaande
achterdeur................................ 101
EBD (systeem) ......................... 108
Elektrische ruitbediening ........ 103
Elektrische voeding en
brandstofnoodschakelaar ..... 82
Elektrische/elektronische
systemen (installatie) ............ 121
Elektrische/elektronische
systemen (installatie) ............ 121
Elektronisch alarm ................... 10
Emergency Braking Assistance
(EBA) ........................................ 110
EOBD ......................................... 115
ESP .............................................. 110
Extra klimaatregeling achter .. 67