LAMPJES EN MELDINGEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bij bepaalde
uitvoeringen ook een bijbehorende melding op het
instrumentenpaneel en/of klinkt een geluidssignaal. Deze
meldingen zijn beknopt en uit voorzorg en moeten als een
aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de
informatie in dit Instructieboek. Wij raden u daarom aan dit
Instructieboek goed door te lezen. Houdt u bij een storing
altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven
worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display
verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernstige
storingen en minder ernstige storingen.
De meldingen voor ernstige storingen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De meldingen voor minder ernstige storingen worden
gedurende een kortere tijd “cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën
onderbreken door op de knop MODE te drukken. Het
lampje op het instrumentenpaneel blijft branden, totdat de
oorzaak van de storing is verholpen.
Zie voor de meldingen bij uitvoeringen met Comfortmatic-
versnellingsbak, de informatie in het bijgevoegde supplement.
157
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
LAMPJES EN MELDINGEN
Als het lampje xtijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display), stop dan
onmiddellijk en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
TE LAAG
REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het
reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld
door lekkage in het remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt
aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden,
controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
158
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als het lampje constant blijft branden, geeft dit een storing in
het airbagsysteem aan.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op
het display.
Het lampje
¬storing airbag brandt in geval van storing van het
lampje Fvoor uitschakeling passagiersairbag.
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR draait
en het lampje
¬gaat niet branden of blijft
branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze
geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u
contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk
om het systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Het lampje gaat branden als de motor te warm is.
ç
Als het lampje gaat branden, moeten de volgende
maatregelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de
motor uit en controleer of het niveau van de
koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-
merkteken staat. Als dat het geval is, wacht dan enkele
minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens
langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en
controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-
merkteken op het reservoir staat. Controleer ook of er
geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor
het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot het
Fiat Servicenetwerk;
❒als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt
gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger
bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de
snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto
tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende
motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de
koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer
het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het
raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets
ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
F0N0182mfig. 174F0N0827mfig. 173
Controleer de bandenspanning op de manometer
F-fig. 173. Voor een nauwkeurige aflezing moet de
compressor worden uitgeschakeld, maar de centrale
keuzeschakelaar moet in de reparatiestand blijven staan;
❒als u er niet in slaagt binnen 10 minuten de
bandenspanning op ten minste 3 bar te krijgen, koppel
dan de doorzichtige vulbuis los van het ventiel, trek de
stekker uit de 12V-stekkerdoos en verplaats vervolgens
de auto ongeveer 10 meter naar voren, zodat de
afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band
vervolgens weer op;
❒als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 10 minuten na
inschakeling van de compressor, de spanning op ten
minste 3 bar te brengen, mag niet verder worden
gereden, omdat de band te erg beschadigd is en de
reparatieset de vereiste wegligging niet kan garanderen;
wendt u tot het Fiat Servicenetwerk;
❒als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de
paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”), vertrek dan onmiddellijk;
179
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Plaats de sticker op een voor de bestuurder
goed zichtbare plaats om aan te geven dat
de band behandeld is met de snelle
bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in
bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd
bruusk accelereren en remmen.
ATTENTIE!
❒stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de
bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken
Als de bandenspanning onder 3 bar is
gedaald, mag niet verder worden gereden:
de snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic
kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de
band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
198
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ZEKERINGENTABEL
Zekeringenkast op dashboard fig. 205-206
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
Rechter dimlicht F12 7,5
Linker dimlicht F13 7,5
Relais regeleenheid motorruimte, instrumentenpaneel relais regeleenheid (+sleutel) F31 5
Plafondverlichting inzittendenruimte (+accu) F32 7,5
Accusensor voor Start&Stop uitvoeringen (+accu) F33 20
Interieurverlichting minibus (noodgevallen) F34 20
Radio, aircobediening, alarm, tachograaf, "accu-cut-of"-regeleenheid,
Webasto timer (+accu) F36 10
Bediening remlichten (primair), derde remlicht, instrumentenpaneel (+sleutel) F37 7,5
Portiervergrendeling (+accu) F38 20
ABS, ASR, ESP, remlichtbediening (secundair) (+sleutel) F42 5
Ruitensproeier (+sleutel) F43 20
Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20
Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20
Regeleenheid parkeersensor, radio, bedieningsorganen op het stuurwiel,
middelste dashboard, linker dashboard, aanvullend dashboard,
"accu-cut-of"-regeleenheid (+sleutel) F49 5
Airbag (+sleutel) F50 7,5
Airconditioningsysteem, regeleenheid stuurbekrachtiging, achteruitrijlichten,
sensor water in dieselfilter, debietmeter, tachograaf (+sleutel) F51 5
200
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Zekeringenkast in motorruimte fig. 207-208
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
ABS pomp (+accu) F01 40
Voorgloeibougies (+accu) F02 50
Startschakelaar (+accu) F03 30
Koplampsproeier (+accu) F04 30
Verstuiver voor Puma motoruitvoering/ventilatie interieur met webasto,
automatische versnellingsbakpomp (+accu) F05 20/20
Hoge snelheid koelventilator (+accu) F06 40/60
Lage snelheid koelventilator (+accu) F07 40/50
Ventilator inzittendenruimte (+sleutel) F08 40
Stopcontact achter (+accu) F09 15
ClaxonF10 15
Elektrisch systeem (secundaire verbruikers) F11 15
Stopcontact (+accu) F14 15
Aansteker (+accu) F15 10
Elektrisch systeem (+sleutel) F16 7,5
Elektrisch systeem (primaire verbruikers) F17 10
Motorregeleenheid, automatische versnellingsbakregeleenheid (+accu) F18 7,5
Aircocompressor F19 7,5
Ruitenwissers F20 30
Brandstofpomp F21 15
Elektrisch systeem (primaire verbruikers) F22 20
ABS-kleppenF23 30
Extra bedieningspaneel voor verstellen en neerklappen spiegels (+sleutel) F24 15
Spiegelverwarming F30 15
201
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Zekeringenkast (optionals) op de middenstijl rechts fig. 209-210
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
AfwezigF54 –
Stoelverwarming F55 15
Stopcontact inzittenden achter F56 15
Extra verwarming onder de stoel F57 10
Verwarmde achteruitkijkspiegel links F58 15
Verwarmde achteruitkijkspiegel rechts F59 15
AfwezigF60 –
AfwezigF61 –
AfwezigF62 –
Extra verwarmingsbediening inzittende F63 10
AfwezigF64 –
Extra verwarmingsaanjager inzittende F65 30
217
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0253mfig. 229F0N0254mfig. 230
Als het filter vol is, dan springt de indicator B-fig. 230 in de
rode stand, ook bij uitgeschakelde motor. Om de werking
van de sensor te herstellen, moet het filterelement worden
gereinigd of vervangen zoals bij normale luchtfilters; druk
vervolgens op de knop C-fig. 230 om de indicator te
resetten.
ATTENTIE Reinig het filter d.m.v. perslucht, gebruik geen
water of schoonmaakvloeistoffen.
Dit filter is speciaal voor uitvoeringen die overwegend over
stoffige wegen rijden; het is daarom raadzaam het filter door
het Fiat Servicenetwerk te laten vervangen.
POLLENFILTER
Laat het pollenfilter vervangen door het Fiat Servicenetwerk.LUCHTFILTER/POLLENFILTER
Laat het luchtfilter vervangen door het Fiat Servicenetwerk.
LUCHTFILTER – STOFFIGE WEGEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het speciale luchtfilter voor een stoffige omgeving heeft een
optische sensor
A-fig. 229 die aangeeft wanneer het filter verstopt is. Daarom
moet de sensor regelmatig worden gecontroleerd (zie het
“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”).
F0N0111mfig. 231
BELANGRIJKE TIPS
❒Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen
optrekken, harde contacten tussen banden en
stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig
rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op scheuren in de
wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als u
deze gebreken constateert, wendt u dan tot het Fiat
Servicenetwerk;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor
kunnen de wielen en de banden ernstig beschadigd
worden;
❒stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het
wiel om beschadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt
zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven
aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes
jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook
door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in
het bijzonder voor het reservewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de
herkomst onbekend is;
❒bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel
vernieuwd worden;
❒om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de
achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de
10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten
de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd
blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt
voorkomen.
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel,
moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit,
worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude
banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de
bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”. Een onjuiste bandenspanning
veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 231:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het
loopvlak.
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het
loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van
het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan
de bepalingen van het land waarin u rijdt.
220
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER