Uitschakelen fig. 70
Zet de hendel in stand B of draai de contactsleutel in stand
STOP. Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de
hendel in stand B is blijven staan. Voor het inschakelen van de
regensensor moet de hendel in stand A of C worden gezet
en daarna in stand B of de knop voor het instellen van de
gevoeligheid worden gedraaid. Als de regensensor op deze
wijze opnieuw wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers
ten minste 1 slag, ook bij een droge ruit.
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden
te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen. REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor bevindt zich achter de binnenspiegel en staat
in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het
wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de
hoeveelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor
schoon.
Inschakelen fig. 70
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden (stand B).
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F draait, kunt u de gevoeligheid van de
regensensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde
regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma.
Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische
werking.
73
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in de voorbumper van
de auto gemonteerd en treden in werking als u, bij
ingeschakeld dimlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de koplampsproeiers
schoon en in goede staat zijn.
Door waterstrepen kunnen de ruitenwissers
ongewenst inschakelen.
ATTENTIE!
F0N0220mfig. 76F0N0219mfig. 75
UITNEEMBARE PLAFONDVERLICHTING fig. 76
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze kan als vast licht gebruikt worden en als zaklamp.
Als de uitneembare plafondverlichting in de vaste houder zit,
wordt de batterij van de zaklamp automatisch opgeladen.
Het opladen van de plafondverlichting bij stilstaande auto en
met de contactsleutel in stand STOP of uitgenomen,
is beperkt tot 15 minuten. PLAFONDVERLICHTING AAN DE ZIJKANT IN
LAADRUIMTE fig. 75
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk voor inschakeling op het lampenglas op het in de
afbeelding aangegeven punt.
78
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0044mfig. 77F0N0045mfig. 78
De functie schakelt automatisch uit als de remvertraging niet
meer het karakter van een noodstop heeft.
Deze functie voldoet aan de huidige wettelijke voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR fig. 78
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop
5.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
5branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
Het gebruik van de mistlampen is afhankelijk van de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de
voorschriften.
BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 77
Deze worden ingeschakeld als op knop A wordt gedrukt,
ongeacht de stand van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen de lampjes
Îen ¥op het instrumentenpaneel.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is
afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich
bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de
waarschuwingsknipperlichten in en gaan gelijktijdig de lampjes
Îen
¥op het instrumentenpaneel branden.
79
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0046mfig. 79
F0N0043mfig. 80
PARKEERVERLICHTING
Draai met de sleutel in stand STOP of met uitgenomen
sleutel, de draaiknop van de linker hendel eerst in stand Oen
vervolgens in stand
6of 2. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje
3branden.
ACHTERRUITVERWARMING fig. 80
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk voor inschakeling op de knop A. Bij ingeschakelde
achterruitverwarming zorgt een tijdschakeling ervoor dat de
verwarming na ongeveer 20 minuten uitschakelt.
HOOFDSTROOMSCHAKELAAR (ONDERBREKER)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De hoofdstroomschakelaar voor loskoppeling van de accu
wordt geactiveerd door de contactsleutel in stand BATT te
draaien, zoals is aangegeven op het speciale plaatje dat in
fig. 81 staat afgebeeld. Om de contactsleutel in stand BATT
te kunnen draaien moet u op de (rode) knop A fig. 82
drukken. De accu wordt losgekoppeld door onderbreking
van de massakabel circa 45 seconden nadat de sleutel in stand
BATT is gedraaid.
Deze 45 seconden zijn nodig om:
❒de inzittenden te gelegenheid te geven de auto te verlaten
en de portieren met behulp van de afstandsbediening te
vergrendelen;
❒te garanderen dat alle elektrische systemen van de auto
uitgeschakeld zijn.
Bij losgekoppelde accu is toegang tot de auto uitsluitend
mogelijk nadat het slot van het bestuurdersportier met
behulp van de sleutel is ontgrendeld. MISTACHTERLICHT fig. 79
Het mistachterlicht werkt alleen als het dimlicht of de
buitenverlichting en mistlampen voor (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) zijn ingeschakeld en knop 4wordt
ingedrukt. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
4branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop of
schakel het dimlicht en/of de mistlampen voor (indien
aanwezig) uit. Het gebruik van het mistachterlicht is afhankelijk
van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u
aan de voorschriften.
80
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0048mfig. 85
NOODSCHAKELAAR VOOR
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER EN ELEKTRISCHE
VOEDING
De auto is uitgerust met een brandstofnoodschakelaar. De
schakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de
toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. Als
de brandstofnoodschakelaar inschakelt, wordt niet alleen de
brandstoftoevoer gestopt, maar schakelen ook de
waarschuwingsknipperlichten, de buitenverlichting en de
plafondverlichting in, worden alle portieren/deuren
ontgrendeld en verschijnt op het instrumentenpaneel de
bijbehorende melding; druk voor de uitschakeling op de knop
A. Er is bovendien een extra veiligheidsschakelaar aanwezig
die inschakelt bij een ongeval, waardoor de elektrische
voeding wordt onderbroken. Hierdoor wordt
brandstoflekkage bij leidingbreuken en vonkvorming bij
beschadiging van de elektrische componenten van de auto
voorkomen.
BELANGRIJK Vergeet niet na een botsing de sleutel uit het
contactslot te nemen om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Als u na het ongeval geen brandstoflekkage waarneemt en
geen beschadiging van de elektrische componenten van de
auto (bijv. de koplampen) en de auto kan nog verder rijden,
schakel dan de brandstofnoodschakelaar en de
veiligheidsschakelaar voor de elektrische voeding (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) weer in, volgens de hierna
beschreven procedure.
82
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als u na een ongeval een brandstoflucht
ruikt of merkt dat het brandstofsysteem
lekt, schakel dan de schakelaars niet weer in, zodat
brand wordt voorkomen.
ATTENTIE!
Brandstofnoodschakelaar weer inschakelen fig. 85
Druk om de brandstofnoodschakelaar weer in te schakelen
op de knop A.
F0N0188mfig. 121F0N0062mfig. 122
RUITBEDIENING
ELEKTRISCH BEDIEND fig . 122
In de armsteun van het bestuurdersportier zijn de
bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, als de
contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
A openen/sluiten zijruit linksvoor;
B openen/sluiten zijruit rechtsvoor.
Automatische werking
Alle uitvoeringen zijn uitgerust met automatische bediening
omhoog en omlaag van de zijruit voor aan bestuurderszijde.
De automatisch continue werking van de ruit wordt
ingeschakeld als u langer dan een halve seconde op een van
de bedieningsschakelaars drukt. De beweging stopt als de ruit
aan het einde van zijn slag is of als u nogmaals op de knop
drukt. Het is mogelijk de openingshoek van de twee deuren te
vergroten om makkelijker in en uit te laden. Druk hiervoor
op de knop A-fig. 121; u kunt nu de deuren ongeveer 180
graden openen.
103
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het systeem van klemveren is ontwikkeld
voor een beter gebruikscomfort; bij een
botsing of een windstoot kunnen de veren loshaken
en kunnen de deuren onverwacht dichtvallen.
ATTENTIE!
Als de deuren 180 graden geopend zijn, zijn
ze niet meer vergrendeld. Open de deuren
niet 180 graden als de auto op een helling staat of
bij veel wind.
ATTENTIE!
F0N0063mfig. 123
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
❒open het bestuurdersportier om de ontgrendelhendel van
de motorkap te bereiken;
❒trek de hendel fig. 123 in de richting van de pijl;
❒trek aan het hendeltje A-fig. 124, zoals aangegeven in de
afbeelding;
❒til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang fig.
125 uit de klem D; steek vervolgens het uiteinde van de
stang C-fig. 126 in de zitting E op de motorkap.
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers
tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt. BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat of is
uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten
worden bediend. Het systeem wordt echter onmiddellijk
uitgeschakeld als een van de portieren wordt geopend.
104
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond door de
bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de
ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit
het contactslot als u de auto verlaat om te
voorkomen dat een onverwachte inschakeling van de
elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de
achtergebleven passagiers.
ATTENTIE!
Passagiersportier
In de armsteun van het voorportier aan passagierszijde zit
een drukschakelaar om aan die zijde de ruit te bedienen.
F0N0323mfig. 124F0N0065mfig. 125
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
❒houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de
andere hand de stang C-fig. 126 uit de zitting E en plaats
de steunstang terug in de klem D-fig. 125;
❒laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de
motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en
controleer of de motorkap goed is gesloten door de
motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door
de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de
motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal
de handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld
is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden opengaat.
105
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Om veiligheidsredenen moet de motorkap
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de motorkap goed
vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop dat
onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.
ATTENTIE!