149Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan envastgemaakt. Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens hetrijden hun veiligheidsgordel dragen, ook albetreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van eenoprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik vande gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het hollegedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting diein werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat deriem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van deveiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,
- moet deze in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels ver tonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoer t.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellenvan een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschiktkinderzitje.De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem isgeïntegreerd.In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
.
169Rijden
Handmatig schakelen
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding Den verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D(rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
versnellingsbak automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet
worden in
geschakeld in de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatigebediening
)Selecteer de stand Mom sequentieel
teschakelen tussen de vier versnellingen. )Duw de selectiehendel naar het symbool +om één versnelling op te schakelen. )Trek de selectiehendel naar het symbool -om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
k
an alleen als de snelheid van de auto enhet toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening. Dit s
ymbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u deselectiehendel in de stand P of N
bewegen om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto stil te zetten. Als bi
j aangezet contact dit
verklikkerlamp
je gaat branden incombinatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display, duidtdit op een storing in de versnellingsbak. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen
bij het selecteren van R vanuit de stand RP , of PPR vanuit Rde stand N . Dit beschadigt de versnellingsbak niet.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Als de selectiehendel niet in de stand
Pstaat, verschijnt bij het openen vanhet bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een melding op het multifunctionele display. )
Zet de selectiehendel in de stand P
; de melding verdwijnt.
De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken:
- als u gelijktijdig het gas- en hetrempedaal intrapt,
- als u, wanneer de accu geen stroom lever t, de selectiehendelgeforceerd in de stand P
of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kuntu, om brandstof te besparen, deselectiehendel in de stand Nzetten ende handrem aantrekken.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingesteldesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:
- de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
- de tweede versnellin
g moet zijningeschakeld bij rijden in de handmatige
stand bij een EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak,
- bij een EGS-versnellingsbak moet stand Azijn geselecteerd en bij een automatische
versnellingsbak moet stand D zijn geselecteerd.
Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering vanhet ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kande ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Na het afzetten van het contact worden alleingestelde snelheden gewist. Om weer terug
te keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moetde bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid3.Toets voor het verhogen van de ingesteldesnelheid 4.Toets voor het in-/uitschakelen van desnelheidsregelaar
Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde desnelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. De in
formatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5
. Snelheidsregelaar A AN/UIT
6. Snelheidsregelaar geselecteerd7. Ingestelde snelheid
Weergave op het display