ZI
C
95
BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, zorgt deze functie ervoor dat
de lichtbundels de wegberm beter ver-
lichten in bochten.
Deze functie, die uitsluitend in combi-
natie met xenonlampen wordt geleverd,
wordt ingeschakeld bij een snelheid
vanaf ongeveer 20 km/h en zorgt voor
een aanzienlijke verbetering van het
zicht in bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Configuratie
Storin
g
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het confi guratie-
menu van de auto.
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
display in combinatie met een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
AUTOMATISCHEKOPLAMPHOOGTEVERSTELLING
BIJ XENONLAMPEN
Raak in het geval van een sto-
ring de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceer-
de werkplaats.
Om verblinding van andere weggebrui-
kers te voorkomen corrigeert dit sy-
steem bij stilstaande auto automatisch
de hoogte van de lichtbundel van de
xenonlampen, afhankelijk van de bela-
ding van de auto.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combi-
natie met een geluidssignaal en
een melding op het multifuncti-
onele display.
Het systeem zet in dat geval de koplam-
pen in de lage stand.
Als de auto stilstaat, stapvoets
rijdt of in de achteruitversnel-
ling staat, is deze functie uit-
geschakeld.
De status van de functie blijft na het
afzetten van het contact in het ge-
heugen opgeslagen.
ZI
C
97
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
B.
Ring voor de selectie van de ruiten-
wisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien (geduren-
de enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingescha-
keld op het moment dat u de achteruit-
versnelling inschakelt, wordt automatisch
de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Instellen
)
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen ge-
activeerd als de dimlichten branden .
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische
werking van de ruitenwisser
achter uit bij sneeuwval of
strenge vorst en bij montage van een
fi etsendrager op de achterklep. Dit
kan worden uitgevoerd via het confi -
guratiemenu van het multifunctionele
display. Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het confi guratie-
menu van het multifunctio-
nele display.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het ni-
veau van het reservoir te laag
is, verschijnt dit pictogram op
het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Het pictogram verschijnt als het contact
wordt aangezet of als de schakelaar
wordt bediend, zolang het reservoir niet
gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreser-
voir bij of laat het bijvullen.
ZI
C
98
Speciale stand van de ruitenwissers voor Automatische ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De
snelheid van de ruitenwissers wordt
aangepast aan de hoeveelheid neer-
slag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel
omlaag te duwen in de stand "AUTO"
.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het display. Deze stand maakt het mogelijk de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbla-
den worden gereinigd of de ruitenwissers
worden vervangen. In de winter kan deze
stand tevens worden gebruikt om de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de licht-
sensor in het midden van de
voorruit achter de binnenspiegel be-
vindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is om de wis-
serbladen niet te beschadigen.
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is geweest,
moet de automatische wer-
king van de ruitenwissers opnieuw
worden geactiveerd door de hendel
kort omlaag te duwen.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervol-
gens in de stand "0"
om de ruitenwis-
sers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het display.
Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.
Om een goede werking van
de fl at-blade ruitenwissers te
behouden, adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebrui-
ken om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
-
de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
)
Als de ruitenwisserschakelaar met-
een nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers
naar het midden van de voorruit.
)
Zet het contact aan en bedien de ruitenwisser-
schakelaar om de ruitenwissers na de werk-
zaamheden weer in de ruststand te zetten.
ZI
C
100
SFEERVERLICHTING
De gedempte interieurverlichting verbe-
tert het zicht in de auto als deze zich in
een donkere omgeving bevindt.
INSTAPVERLICHTING INTERIEUR
Als de automatische verlichting is ge-
activeerd, kan de interieurverlichting
met de afstandsbediening worden inge-
schakeld om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instap-
pen te vergemakkelijken.
Inschakelen
)
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
De plafonniers gaan branden en uw
auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting interieur gaat na
een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit als een van de portieren wordt
geopend.
Programmeren
Inschakelen
Als het buiten donker is, wordt de sfeer-
verlichting A van de plafonnier vóór au-
tomatisch ingeschakeld zodra de par-
keerlichten gaan branden.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch
uit als de parkeerlichten worden uitge-
schakeld.
De duur van het branden van
de instapverlichting is gekop-
peld en gelijk aan die van de
automatische follow me home-
verlichting. Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
confi guratiemenu van het
multifunctionele display.
VERLICHTING
BUITENSPIEGELS
Om de toegang tot de auto te verge-
makkelijken, worden de volgende delen
verlicht:
- het oppervlak naast het bestuur-
ders- en het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspie-
gels en achter de voorportieren.
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
- bij het verwijderen van de contact-
sleutel,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde
tijd automatisch.
VEI
129
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van een
band moeten worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning (zie de para-
graaf "Identifi catie") nog regel-
matig worden gecontroleerd. De ban-
denspanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de auto
en de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden (zwa-
re lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteem
kan tijdelijk worden verstoord door ra-
diogolven in hetzelfde frequentiege-
bied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor.
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te
geven welke band(en) het betreft.
)
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning Het verklikkerlampje STOP
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multifunc-
tionele display die aangeeft
welke band(en) het betreft.
)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
)
Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel, het-
geen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet
door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weer-
gegeven als één van de wie-
len niet op de auto aanwe-
zig is (bij reparatie) of als er één of
meerdere wielen zonder sensor op
de auto worden gemonteerd.
VEI
130
ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA (ESC)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC:
Electronic Stability Control) dat de volgen-
de systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en
de elektronische remdrukregelaar
(EBD),
- het Brake Assist System (BAS),
- de antislipregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole
(CDS).
Begrippen
Antislipregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
De CDS houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen
van een of meerdere wielen en het mo-
torkoppel om de auto voor zover moge-
lijk weer in de juiste koers te brengen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in bochten, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De REF verdeelt de remdruk over de
wielen.
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
display, duidt dit op een sto-
ring in het ABS-systeem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over uw
auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP
, een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in de elektroni-
sche remdrukregelaar waardoor u tij-
dens het remmen de controle over uw
auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat wielen worden ge-
monteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Tractiecontrole op besneeuwde wegen (Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem
dat zorgt voor extra tractie op besneeuw-
de wegen: Intelligent Traction Control
.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals wegrijden en ver-
plaatsen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control
het door-
slippen van de wielen om voor een opti-
male grip te zorgen. Zo wordt de aandrij-
ving en de bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn het ESP/
ASR
tijdelijk uit te schakelen, zodat de wie-
len kunnen slippen, waardoor ze meer grip
zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra
het kan weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
VEI
131
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) De CDS-functie zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rij-
den. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het rem-
systeem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-net-
werk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
CDS-functie uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
)
Druk op de knop "ESP OFF"
.
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop gaan bran-
den, grijpt de CDS-functie niet
meer in op de werking van de
verbrandingsmotor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw
wordt aangezet of vanaf snelheden bo-
ven 50 km/h.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
In dat geval gaat dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt.
)
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF"
om het systeem handmatig
weer in te schakelen.