124
Veiligheid
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstopkrachtig en volledig in en laat hetniet los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielenworden gemonteerd die voor uw autozijn gehomologeerd. De normale werking van hetantiblokkeersysteem kan merkbaar zijndoor het trillen van het rempedaal. Als dit lamp
je gaat branden incombinatie met een geluidssignaalen een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lamp
je gaat branden incombinatie met het lampje STOP,Peen geluidssignaal en een meldingop het display, duidt dit op eenstoring in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controleover uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
125
6
Veiligheid
Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weini
g grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat
geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit teschakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit latenverleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.
De goede werking van het syàsteem wordt verzekerd door denaleving van de voorschriften vande constructeur met betrekkingtot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem,elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren vanwerkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren door het PEUGEOT- net wer k
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een meldin
g op het display, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. )
Druk nogmaals op de knop om het systeem
handmatig weer in te schakelen.
Het is echter aanbevolen het s
ysteem zo snel
mogelijk weer in te schakelen. ) Druk op de knop.
Als het lamp
je op de knop gaat branden, grijpthet CDS-systeem niet meer in op de werkingvan de motor.
130
Veiligheid
Uitschakelen
Dit waarschuwingslampje brandt ophet instrumentenpaneel bij aangezetcontact en zolang de airbag isuitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in derijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbagspermanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT- netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan met afgezet contactde schakelaar weer op
"ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, laat het systeem dan controleren
door het PEU
GEOT- net wer k of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij eenernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Als dit lampje knipper t, raadpleeg dan het PEUGEOT- netwerk of eengekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan
passagierszijde bij een ernstige
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld: )steek de sleutel in de schakelaar
voor uitschakelen van de airbag aanpassagierszijde, )draai deze in de stand "OFF"
, )ver wijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
131
6
Veiligheid
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanri
jding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B ), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. De zi
jairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de por tierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelstepassagier achter) bij een ernstige zijdelingseaanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat deairbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag nietgeactiveerd.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B ), waarbij de krachtenloodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwin
gslampje gaat branden in combinatie met eengeluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg dan het
PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing
172
Praktische informatie
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is af
gezet, kunt u eenaantal elektrische functies zoals het audio-en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
Eco-mode
Inschakelen van de
eco-mode
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding
op het display aan dat de eco-mode is
ingeschakeld en worden de actieve functies inde ruststand gezet.
Als u o
p het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan hetgesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.
Uitschakelen van de
eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt. )Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze minstens
5 minuten draaien.
Als de accu ontladen is, kan demotor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
193
8
Onderhoud
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.De meeste van deze vloeistoffenzijn bijtend en schadelijk voor degezondheid.
Gooi afgewerkte olie en anderevloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containersbij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven
door het verklikkerlampje Service in combinatiemet een geluidssignaal en een melding op hetdisplay.
194
Onderhoud
Controles
12V- accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon zijn,
vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemthet hoofdstuk "Praktische informatie"
voor meer informatie over de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Deze sticker, die hoort bi
j het Stop & Start-systeem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter ver vuild is, wordt u hierop geattendeerd door het
tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding op het display.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg deparagraaf "Niveau brandstofadditief ".
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheidwordt gereden of de motor langdurigstationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op deprestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu. Raadplee
g, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de filters periodiek ver vangen
volgens de in het onderhoudsboekje
aangegeven intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe
aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaan
gename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie ver versen tevens het oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het ver vangingsinterval.
01
212
Indrukken: onderbreken vanhet geluid.
MOD
E: selecteren van typepermanente weergave. Volumere
geling (voor elke
bron afzonderlijk, ook voor
verkeersmeldingen en navigatieaanwijzingen).
Selecteren van het "HOOFDMENU":
-
"Navigatie" om de routebegeleiding in te stellen en de bestemming te kiezen (volgens uitvoering).
- "Media" om de radio o
f MP3-bestanden (vanaf een USB-stick) te
selecteren en om foto's te bekijken.
- "
Communicatie" om een telefoon met bluetooth te verbinden om veilig te kunnen bellen of verbinding te maken met internet.
- "Instellin
gen" om de autoradio in te stellen, de parameters van de auto in
te stellen en het geluid in te stellen.
Druk nogmaals op MENUom het "HOOFDMENU " te verlaten en terug tekeren naar de permanente weergave. Selecteren van de
geluidsbron (volgens uitvoering):
- Radio "FM"
/"AM".
- "U
SB"-stick.
-
CD (in het dashboardkastje) *
.
- Te l e
foon aangesloten via Bluetooth en streaming-verzending.
- Mediaspeler aan
gesloten via de AUX-aansluiting (Jack, kabel nietmeegeleverd).
Raak de velden op het scherm
aan met uw vinger.
Gebruik voor hetschoonmaken van het display een zacht,niet-schurend doekje(bijvoorbeeld een
brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
BASISFUNCTIES
*
Volgens uitrusting.