VEILIGHEIDSGORDEL- SYSTEMEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoor-
ziening in uw auto is het beveiligings-
systeem voor de inzittenden:
Driepuntsveiligheidsgordels vooralle zitstanden.
Geavanceerde frontairbags voor de bestuurder en voorpassagier
Extra actieve hoofdsteunen (AHR) op de bovenkant van de voorstoelen
(geïntegreerd in de hoofdsteun)
Extra gordijn-zijairbags (SABIC) langs de voorstoelen, de tweede en
derde zitrij voor de bestuurder en
passagiers die naast een raam zit-ten.
Extra zijairbags in de voorstoelen (SAB)
Een krachtabsorberende stuurko- lom en stuur.
Kniebescherming/-blokkering voor inzittenden voorin (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van gordelspanners, die de inzittenden betere bescherming
bieden, doordat tijdens aanrijdin-
gen de door inzittenden uitgeoe-
fende krachten gecontroleerd wor-
den opgevangen.
Alle veiligheidsgordels (behalve die van de bestuurder) hebben een au-
tomatisch vergrendelintrekmecha-
nisme (ALR) dat de veiligheidsgor-
del op zijn plaats vergrendelt door
de riem helemaal uit te trekken en
vervolgens de riem op de gewenste
lengte aan te passen om een kinder-
zitje te bevestigen of een groot voor-
werp op de stoel vast te maken.
Als u kinderen vervoert die te klein
zijn voor de normale veiligheidsgor-
dels, kunt u de veiligheidsgordels of
de ISOFIX-voorziening ook gebrui-
ken om baby- en kinderzitjes te be-
vestigen. Raadpleeg "ISOFIX" —
"Bevestigingssysteem voor kinderzit-
jes" voor meer informatie over ISO-FIX. OPMERKING:
Het opblaasmechanisme van de
geavanceerde voor-airbags wordt
in meerdere stadia geactiveerd. De airbag kan zo meer of minder
krachtig worden opgeblazen, af-
hankelijk van de soort aanrijding
en de ernst ervan.
Lees de informatie in dit hoofdstuk
aandachtig door. Hier wordt uitgelegd
hoe u het gordelsysteem op de juiste
wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
WAARSCHUWING!
Bij een ongeval bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk
ernstiger letsel oplopen wanneer de
veiligheidsgordels niet op de juiste
wijze worden gedragen. U kunt in
aanraking komen met de binnen-
kant van uw auto of met andere
passagiers of u kunt uit de auto wor-
den geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in uw auto de auto-
gordels op de juiste wijze dragen.
Gesp de autogordel altijd aan, ook
tijdens korte ritten, ook al bent u een
ervaren bestuurder. Een andere be-
stuurder kan fouten maken en een
ongeval veroorzaken waarbij u be-
trokken raakt. Dit kan ver van huis
gebeuren, maar ook bij u in de straat.
36
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier.
Ga achterover zitten en stel de stoel in.
2. De gesp van de autogordel bevindt
zich bij de voorstoel bovenaan de rug-
leuning, op de achterbank zit hij naast
uw arm. Pak de gordelgesp en trek de
autogordel uit. Schuif de gesp zo ver
als nodig over de gordel, zodat de
gordel over uw middel valt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk een autogordelonder de arm door te dragen. Uw
lichaam kan bij een ongeval hard
in aanraking komen met het inte-
rieur van de auto, waardoor het
risico van hoofd- en nekletsel toe-
neemt. Een gordel die onder de
arm wordt gedragen, kan inwen-
dig letsel veroorzaken. De ribben-
kast is minder sterk dan de schou-
ders. Draag de gordel altijd over
uw schouder, zodat het sterkste
beendergestel van uw lichaam de
kracht absorbeert bij een aanrij-ding.
Een schoudergordel die achter uw
rug is geplaatst, biedt geen enkele
bescherming bij een ongeval. Als
u de schoudergordel niet draagt,
zult u bij een aanrijding gemakke-
lijk hoofdletsel oplopen. Het
heup- en schoudergedeelte van de
gordel behoren samen te wordengebruikt.
3. Wanneer de gordel lang genoeg is,
steekt u de gesp in het slotmecha-
nisme tot u een klik hoort.
WAARSCHUWING!
Een autogordel waarvan de gesp in de verkeerde sluiting is beves-
tigd, biedt onvoldoende bescher-
ming. Het heupgedeelte valt dan
mogelijk te hoog over uw lichaam,
waardoor inwendig letsel kan
worden veroorzaakt. Gesp uw au-
togordel altijd vast in de sluiting
pal naast u.
Een te losse autogordel biedt on-
voldoende bescherming. Tijdens
een noodstop kunt u te ver naar
voren bewegen, waardoor er een
grotere kans op letsel is. Zorg dat
de autogordel nauw aansluit.
4. Leg de heupgordel over uw dijen,
onder de buik. Om een losse heupgor-
Riem en gesp uittrekken
Gesp van de veiligheidsgordel in de gespsluiting steken
38
7. Controlelampje
antiblokkeersysteem (ABS)Dit lampje controleert hetantiblokkeersysteem
(ABS). Het lampje gaat
branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden
aan blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat
onderhoud noodzakelijk is. Het ge-
wone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaar-
schuwingslampje niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblok-
keerremmen. Wanneer het ABS-
lampje niet gaat branden bij het in-
schakelen van het contact, moet het
lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer. 8. Bandenspanningslampje (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-
ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden bepa-len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), dat er-
voor zorgt dat het verklikkerlampje
voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een
of meer banden duidelijk te laag is.
Als het verklikkerlampje voor een te
lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen
en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen.
Als u met een ruim onvoldoende op-
gepompte band rijdt, raakt de band oververhit en kan een klapband op-
treden. Een te lage bandenspanning
verhoogt ook het brandstofverbruik,
vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor een juist
onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet laag genoeg is om
de bandenspanningsverklikker te ac-
tiveren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
indicatielampje voor TPMS-storingen
dat aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het indicatielampje voor
TPMS-storingen werkt in combinatie
met het bandenspanningsverklikker-
lampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikker-
lampje ongeveer één minuut lang en
blijft daarna aanhoudend verlicht.
Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats
telkens als het voertuig daarna wordt
gestart. Als het foutmeldingslampje
179
dens het starten, blijft branden of gaat
branden tijdens het rijden, moet het
systeem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg "Gordelsystemen" in "Wat
u moet weten voordat u de auto start"
voor meer informatie.
16. Schakelstandindicatie
De schakelstand wordt apart weerge-
geven op de instrumentengroep. Hier-
mee wordt de stand van de automati-
sche versnellingsbak aangegeven. OPMERKING:
U moet het rempedaal intrappenvoordat u uit de stand PARK schakelt.
De hoogste beschikbare versnel- ling wordt linksonder in het
elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) aangegeven
als de functie elektronisch scha-
kelen (ERS) actief is. Gebruik de
+/- keuzeschakelaar op de keu-
zehendel om het ERS te active-
ren. Raadpleeg “Automatische
versnellingsbak” in “Starten en
rijden” voor meer informatie. 17. Controlelampje alarmsysteem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit lampje knippert snel ge-
durende circa 15 seconden,
wanneer het voertuigalarm
wordt ingeschakeld, en
knippert daarna langzaam totdat het
voertuigalarm wordt uitgeschakeld.
18. Waarschuwingslampje remsysteem Dit lampje controleert verschil-
lende functies van het remsys-
teem, zoals het remvloeistof-
peil en het aantrekken van de
parkeerrem. Als het waarschuwings-
lampje van het remsysteem gaat
branden, is het mogelijk dat de hand-
rem is aangetrokken, het vloeistofpeil
in het remvloeistofreservoir te laag is
of dat zich een probleem voordoet in
het reservoir van het antiblokkeersys-teem.
Als het lampje blijft branden wanneer
de handrem niet is aangetrokken en
het remvloeistofpeil in het reservoir
van de hoofdremcilinder zich ter
hoogte van het full-merkteken be-
vindt, kan er sprake zijn van een sto- ring in het hydraulisch remcircuit of is
er een probleem met de rembekrach-
tiging gedetecteerd door het antiblok-
keersysteem (ABS) / elektronische
stabiliteitsprogramma (ESC). In dat
geval blijft het lampje branden tot de
oorzaak is verholpen. Als het pro-
bleem verband houdt met de rembe-
krachtiging, zal de ABS-pomp actief
zijn tijdens het remmen en voelt u
mogelijk een trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits
zorgen voor reserveremcapaciteit als
ergens een storing optreedt in het hy-
draulisch systeem. Als er in één helft
van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschu-
wingslampje dit aan; het lampje gaat
branden wanneer het remvloeistofpeil
in de hoofdremcilinder is gedaald be-
neden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oor-
zaak is verholpen. OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van
een scherpe bocht even knipperen,
doordat dan het vloeistofpeil ver-182
andert. Laat onderhoud verrichten
en het remvloeistofpeil controle-ren.
Als het remsysteem defect is, moet een
reparatie direct worden uitgevoerd.WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode
waarschuwingslampje brandt, is ge-
vaarlijk. Een deel van het remsys-
teem kan defect zijn. De remweg
wordt dan langer. U kunt een aanrij-
ding krijgen. Laat de auto onmid-
dellijk controleren.
Auto’s die met een antiblokkeersys-
teem (ABS) zijn uitgerust, beschikken
ook over elektronische remkrachtver-
deling (EBD). Wanneer EBD uitvalt,
gaat het waarschuwingslampje voor
het remsysteem branden, samen met
het controlelampje voor ABS. Het
ABS-systeem moet dan onmiddellijk
worden gerepareerd.
U kunt de werking van het controle-
lampje voor het remsysteem controle-
ren door de contactschakelaar vanuit
de stand OFF in de stand ON/RUN te
draaien. Het lampje moet dan ca. twee seconden lang branden. Het
lampje moet vervolgens uitgaan, ten-
zij de handrem is aangetrokken of er
een defect aan het remsysteem wordt
gedetecteerd. Als het lampje niet gaat
branden, moet u het systeem door een
erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de
handrem wordt aangetrokken terwijl
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN staat. OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat
de handrem is aangetrokken. Het
geeft niet aan hoe krachtig de
handrem is aangetrokken.
19. Controlelampje autogordel
Nadat de contactschakelaar in
de stand ON/RUN is gezet, gaat
dit waarschuwingslampje ge-
durende ongeveer vier tot zes secon-
den branden om de werking ervan te
controleren. Wanneer tijdens deze test
de autogordel voor de bestuurders-
stoel of de bijrijderstoel wordt losge-
gespt, hoort u een geluidssignaal. Als
na controle van het lampje of tijdens
het rijden de autogordel van de be- stuurder niet is vastgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje ter herinnering
aan en klinkt er een geluidssignaal.
Raadpleeg "Gordelsystemen" in "Wat
u moet weten voordat u de auto start"
voor meer informatie.
20. Temperatuurmeter
De thermometer geeft de temperatuur
van de koelvloeistof aan. Als de me-
ternaald binnen het normale bereik
aanwijst, werkt het koelsysteem naar
behoren.
De naald op de meter geeft waar-
schijnlijk een hogere temperatuur aan
bij warm weer, op berghellingen, of
bij het rijden met aanhanger. Zorg dat
de bovenlimiet van het normale tem-
peratuurbereik niet wordt overschre-den.
183
Ondiep stilstaand water . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . 259 CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . 259
PARKEERREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) . . . . . . . . . . . 261 ABS-WAARSCHUWINGSLAMPJE . . . . . . . . . 262
ELEKTRONISCH REMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . 263 TRACTION CONTROL SYSTEM (TCS) . . . . . . 263
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS) . . . . . . . . . . . 263
ELEKTRONISCHESTABILITEITSREGELING (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL, ESC) . . . . . . . . . . . . . 264
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . 266 BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
BANDENSPANNINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
BANDENSPANNING BIJ HOGERERIJSNELHEDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
RESERVEWIEL PASSEND BIJ STANDAARD GELEVERDE BANDEN EN VELGEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . 268
THUISKOMER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
VOLMAATS RESERVEWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
242
nisme van de versnellingsbak werkt
moeilijk zijn om de versnellingspook
uit de PARK-stand te verwijderen. De
parkeerrem moet altijd aangetrokken
zijn als de bestuurder niet in de autozit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-oorzaakt.
Neem altijd de sleutelhouder mee
uit de auto wanneer u de portieren
vergrendeld.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
LET OP!
Als het indicatielampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de parkeer-
rem is losgelaten, duidt dit op een
defect van het remsysteem. Laat de
remmen onmiddellijk nakijken door
een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERSYS-
TEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem heeft een eigen rege-
leenheid die de hydraulische remdruk
moduleert om blokkeren van de wie-
len te voorkomen en ervoor te zorgen
dat de wielen niet slippen op een
gladde ondergrond.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
261
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
de ABS-pompmotor draait (dezekan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto al tot stilstand is ge-komen),
de magneetventielen maken klikge- luiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden bij de ein- daanslag.WAARSCHUWING!
Het antiblokkeersysteem bevatgeavanceerde elektronische appa-
ratuur die gevoelig is voor storin-
gen door verkeerd gemonteerde of
zeer sterke radiozendapparatuur.
Dergelijke storingen kunnen zor-
gen dat de ABS-werking geheel
wegvalt. Dergelijke apparatuur
mag uitsluitend door bevoegde
vakmensen worden geïnstalleerd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen
of stoppen, trapt u gewoon stevig
het rempedaal in.
Het antiblokkeersysteem voor-
komt geen ongelukken ten ge-
volge van bijvoorbeeld te hoge
snelheden in bochten, te weinig
afstand houden of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze,
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt. ABS-
WAARSCHUWINGSLAMPJE
Het ABS-waarschuwings-
lampje controleert de wer-
king van het antiblokkeer-
systeem. Dit lampje gaat
branden wanneer u de contactschake-
laar in de stand ON zet en kan daarna
nog vier seconden blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje
tijdens het rijden blijft of gaat bran-
den, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
waarschuwingslampje remsysteem
niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwings-
lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten con-
troleren om weer van de voordelen
van ABS te kunnen profiteren. Als het
ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer u de contactschake-laar
262