Op deze display verschijnen EVIC-berichten
om bepaalde situaties aan te geven. ZieElek-
tronisch voertuiginformatiecentrum.
11. Bandenspanningsverklikker Alle banden, ook de reserveband
(indien aanwezig) moeten elke
maand worden gecontroleerd
wanneer ze koud zijn en opge-
pompt tot de bandenspanning die
door de fabrikant wordt aanbevo-
len op de bandenspanningensticker. (Als uw
voertuig banden heeft met een andere maat
dan wordt aangegeven op de bandenspannin-
gensticker, moet u de juiste bandenspanning
voor die banden bepalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw voertuig
uitgerust met een bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS). Er gaat een bandenspanningsver-
klikker branden wanneer een of meer banden
ruim onvoldoende zijn opgepompt. Als de ver-
klikker voor een te lage bandenspanning gaat
branden, moet u dus zo snel mogelijk stoppen en
uw banden controleren en deze tot de juiste
bandenspanning oppompen. Als u met een ruim
onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een klapband optreden. Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur van
de band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor een juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatie-
lampje voor TPMS-storingen dat aangeeft wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het indica-
tielampje voor TPMS-storingen werkt in
combinatie met het bandenspanningsverklik-
kerlampje. Als het systeem een storing be-
merkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer
één minuut lang en blijft daarna aanhoudend
verlicht. Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats telkens als
het voertuig daarna wordt gestart. Als het fout-
meldingslampje verlicht is, is het mogelijk dat
lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd
of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen op het voertuig waar-
door de juiste werking van het TPMS wordt
verhinderd. Controleer altijd het verklikker-
lampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig
zijn vervangen om te verzekeren dat de vervan-
gende of alternatieve banden en wielen de
juiste werking van het TPMS niet verhinderen.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor de
standaard geleverde banden en wielen.
TPMS-druk en -waarschuwing zijn ingesteld
op de bandenmaat waarmee uw auto is uitge-
rust. Het gebruik van vervangingsonderdelen
van een afwijkend formaat of type kan leiden
tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorzaken. Gebruik
geen bandafdichtingsmiddel uit blik of balan-
ceerloodjes als uw auto is voorzien van een
TPMS-systeem, hierdoor kunnen de senso-
ren beschadigd raken.
179
•ESC-indicatie-/storingslampje en ESC OFF-
indicatielampje ......................... 281
• BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE .............. 282
• Bandenspanning ........................ 282
• Bandenspanningen ....................... 283
• Rijden met hoge snelheden .................. 283
• Radiaalbanden .......................... 283
• Noodreservewiel - Indien aanwezig ............. 283
• Doorslippen van de wielen .................. 284
• Sneeuwkettingen ........................ 284
• Slijtage-indicators ........................ 285
• Levensduur van een band ................... 285
• Vervangende banden ...................... 286
• Banden met directionele loopvlakpatronen - indien
aanwezig ............................. 287
• ROULEREN VAN BANDEN ..................... 287
• Alleen banden zonder loopvlakpatronen .......... 287
• CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING (TPMS) ...... 288
• Basissysteem .......................... 289
• Premium System – Indien aanwezig ............. 291
• Buiten werking stellen van het TPMS ............ 293
• Algemene informatie ...................... 293
238
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING (TPMS)
Het controlesysteem voor bandenspanning
(TPMS) waarschuwt de bestuurder voor lage
bandenspanning op basis van de aanbevolen
koude bandenspanning.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur, ca. 7 kPa voor elke 6,5 °C. Dat betekent
dat de bandenspanning daalt als de buiten-
temperatuur daalt. De bandenspanning moet
altijd ingesteld worden aan de hand van de
koude opblaasspanning van de banden. Dit
wordt gedefinieerd als de bandenspanning na-
dat de auto minstens drie uur niet gebruikt is of
minder dan 1,6 km gereden heeft na een
periode van drie uur.RaadpleegBanden –
Algemene informatie onderStarten en be-
dienen voor informatie over hoe de banden
van de auto op de juiste manier op te pom-
pen. De bandenspanning neemt ook toe als
het voertuig rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegenomen
spanning. Het TPM-systeem waarschuwt de bestuurder
voor lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook onder de
waarschuwingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder wijzen op
de lage bandenspanning zolang de toestand
voortduurt en het systeem gaat pas uit als de
bandenspanning hoger of gelijk is aan de
aanbevolen koude bandenspanning. Wanneer
het TPM-verklikkerlampje brandt en de melding
“TIRE LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) verschijnt, moet de bandenspanning wor-
den verhoogd tot de aanbevolen koude ban-
denspanning, zodat het TPM-verklikkerlampje
dooft en de melding “TIRE LOW PRESSURE”
verdwijnt. Het systeem verwerkt de informatie
automatisch zodra de nieuwe bandenspanning
is ontvangen. Hierop dooft het TPM-
verklikkerlampje en verdwijnt de melding
TIRE
LOW PRESSURE (lage bandenspanning). Het
kan soms nodig zijn ca. 20 minuten te rijden
met een snelheid boven de 24 km/u voordat het
systeem de spanning registreert. Uw auto, bijvoorbeeld, heeft een aanbevolen
koude bandenspanning (meer dan drie uur
stilgestaan) van 33 psi (227 kPa). Als de bui-
tentemperatuur 20 °C is en de gemeten ban-
denspanning is 28 psi (193 kPa), is de banden-
spanning ongeveer 24 psi (165 kPa) als de
temperatuur tot -7 °C. Deze bandenspanning is
voldoende laag om het TPM-verklikkerlicht te
laten branden en de melding “TIRE LOW
PRESSURE” (lage bandenspanning) op te roe-
pen. Wanneer met het voertuig gereden wordt,
kan de bandenspanning stijgen tot ongeveer
193 kPa, maar de melding
TIRE LOW PRES-
SURE (bandenspanning laag) blijft actief op
het display. Onder deze omstandigheden dimt
het TPM-verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE LOW PRESSURE (lage bandenspan-
ning) pas wanneer de banden zijn opgepompt
tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning.
288
LET OP!
•Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:
•
Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen. •
Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
289
Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel vervangt door een reservewiel met
een bandenspanning beneden de waarschu-
wingslimiet, zal bij het eerstvolgende in-
schakelen van de ontsteking een geluidssig-
naal klinken, in de instrumentgroep zal de
melding “TIRE LOW PRESSURE” (lage ban-
denspanning) verschijnen en het TPM-
verklikkerlicht zal branden. Nadat u 20 minu-
ten lang sneller dan 25 km/h heeft gereden,
begint het verklikkerlicht voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden te knippe-
ren en blijft daarna continu branden. Daar-
naast wordt de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud bandenspannings-
systeem) weergegeven. Bij elk volgend op-
nieuw inschakelen van de ontsteking klinkt
een geluidssignaal, wordt de melding “SER-
VICE TPM SYSTEM” weergegeven en knip-
pert het TPM-verklikkerlicht gedurende
75 seconden om vervolgens continu te blij-
ven branden. Zodra de wegband is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordt
290
gemonteerd in plaats van de thuiskomer,
wordt het systeem automatisch bijgewerkt
en dooft het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning, mits alle vier actieve
wegbanden de juiste spanning hebben. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Premium System – Indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule •
Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
• Verschillende boodschappen van het sys-
teem voor het volgen van de bandenspan-
ning, die verschijnen op het scherm van het
Elektronische Voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Wanneer in een of meerdere van de vier in
gebruik zijnde wielen een lage bandenspan-
ning geconstateerd wordt, zal het TPM-
verklikkerlicht gaan branden, klinkt een ge-
luidssignaal en in het EVIC verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden de melding
“Low Tire Pressure” (lage bandenspanning) en
een grafische weergave van de bandenspan-
ning(en) waarbij de banden met lage spanning
knipperen. Raadpleeg voor meer informatie:
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
onder De functies op uw dashboard.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als er een lage bandenspanning optreedt in
één van de vier banden, moet u zo snel moge-
lijk stoppen en de opblaasdruk van de band of
banden die op de grafische weergave
knippe-
ren op de voor de auto aanbevolen koude
bandenspanning brengen. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt, de grafische weer-
gave met de spanningswaarde(n) knippert
(knipperen) niet meer en het bericht (de be-
richten) Lage bandenspanning gaat (gaan) uit
zodra de nieuwe bandenspanning is doorge-
geven. Het kan soms nodig zijn ca. 20 minuten
te rijden met een snelheid boven de 24 km/u
voordat het systeem de spanning registreert.
291
Waarschuwing ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM
Wanneer een systeemstoring gedetecteerd is,
zal het TPM-verklikkerlicht gedurende 75 se-
conden knipperen en vervolgens continu bran-
den. Daarnaast zal een geluidssignaal klinken.
Op het EVIC verschijnt de melding “SERVICE
TPM SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Dit
bericht wordt gevolgd door een beeldweer-
gave met--in plaats van de spanningswaar-
de(n) en geeft aan welke controlesensor voor
de bandenspanning niet naar behoren werkt.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als de contactsleutel wordt omgedraaid, her-
haalt dit zich, als de systeemfout nog steeds
bestaat. Wanneer de systeemfout is opgehe-
ven, knippert het TPM-verklikkerlicht niet meer,
wordt de melding
SERVICE TPM-SYSTEM niet
meer weergegeven en wordt de spannings-
waarde weergegeven in plaats van de lig-
gende streepjes. Een systeemfout kan optre-
den in de volgende omstandigheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
Ook bij detectie van een systeemstoring welke
mogelijk veroorzaakt wordt door een onjuiste
sensor, knippert het TPM-verklikkerlicht gedu- rende 75 seconden om vervolgens continu te
branden. In het EVIC verschijnt de melding
SERVICE TPM SYSTEM
(onderhoud banden-
spanningssysteem). In dit geval wordt het be-
richt SERVICE TPM SYSTEM (onderhoud
TPM-systeem) gevolgd door de weergave van
een symbool, terwijl de spanningswaarden nog
steeds getoond worden. Dit geeft aan dat de
spanningswaarden nog steeds worden door-
gestuurd door de TPM-sensors. Het systeem
behoeft echter nog steeds onderhoud zolang
de melding SERVICE TPM SYSTEM (onder-
houd TPM-systeem) wordt weergegeven.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel met een bandenspanning onder de
waarschuwingslimiet vervangt door het re-
servewiel, zal bij het eerstvolgende inscha-
kelen van de ontsteking een geluidsignaal
klinken, blijft het EVIC nog steeds de mel-
ding voor lage bandenspanning weergeven
en het symbool voor de spanningswaarde
zal knipperen. Nadat met het voertuig gedu-
rende 20 minuten sneller dan 24 km/h gere-
292
den is, knippert het TPM-verklikkerlicht ge-
durende 75 seconden om vervolgens
continu te branden. Het EVIC toont de mel-
ding “SERVICE TPM SYSTEM(onderhoud
TPM-systeem) en daarna liggende streepjes
(- -) in plaats van de spanningswaarde. Bij
elk volgend inschakelen van de ontsteking,
klinkt een geluidssignaal, knippert het TPM-
verklikkerlicht gedurende 75 seconden en
blijft vervolgens continu branden en geeft
het EVIC de melding SERVICE TPM SYS-
TEM (onderhoud TPM-systeem) weer ge-
volgd door liggende streepjes (- -) in plaats
van de spanningswaarde. Zodra de oor-
spronkelijke autoband is gerepareerd of ver-
vangen en op de auto is gemonteerd in
plaats van de reserveband, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt.
Bovendien verschijnt er op het EVIC een sym-
bool met de nieuwe spanningswaarde i.p.v. de
streepjes (- -), zolang tenminste de spanning
van alle vier gebruikte autobanden niet onder
de waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met een
snelheid boven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatie ontvangt.Buiten werking stellen van het
TPMS
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld
als alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met wiel- en bandsets die
geen TPM-sensors hebben, zoals wanneer
winterbanden op de auto worden gezet. Om
het TPMS buiten werking te stellen, moeten
eerst alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met banden die niet voor-
zien zijn van bandenspanningssensors (TPM-
sensors). Rijd daarna 20 minuten lang met een
snelheid van meer dan 24 km/uur. Het TPMS
geeft een geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlicht knippert gedurende 75 secon-
den en brandt daarna continu en het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) geeft
de melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onder-
houd TPM-systeem) weer en vervolgens lig-
gende streepjes (--) in plaats van de span-
ningswaarden. Vanaf het eerstvolgende
inschakelen van de ontsteking, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen en geen
melding “SERVICE TPM SYSTEM” meer tonen in het EVIC. De liggende streepjes (--) blijven
echter de plaats innemen van de spannings-
waarden.
Om het TPMS weer in werking te stellen moeten
alle vier banden- en wielenstellen (wegbanden)
weer vervangen worden met banden die voor-
zien zijn van TPM-sensors. Rijd daarna maxi-
maal 20 minuten lang met een snelheid van
meer dan 24 km/uur. Het TPMS geeft een
geluidssignaal, het TPM-verklikkerlampje knip-
pert gedurende 75 seconden en dooft vervol-
gens. Het Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC) toont de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Het EVIC
geeft ook de spanningswaarden weer in plaats
van de liggende streepjes. De volgende keer
dat de auto wordt gestart, wordt het bericht
SERVICE TPM SYSTEM
(ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM) niet meer weergegeven, als er ten-
minste geen systeemfout aanwezig is.
Algemene informatieDe afstandsbediening en signaalontvangers
werken op een draaggolffrequentie van
433,92 MHz, zoals is voorgeschreven in de EU.
Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd con-
form de specifieke regelgeving in elk land. Er
293