Display kompas / temperatuurDe kompasuitlezingen geven aan in welke rich-
ting de auto wijst. Het EVIC geeft een van de
acht mogelijke kompasstanden weer en de
buitentemperatuur.
OPMERKING:
Bij het starten geeft het systeem de laatst
bekende buitentemperatuur weer. Het sys-
teem heeft mogelijk meerdere minuten rijtijd
nodig voordat de werkelijke buitentempera-
tuur weergegeven wordt. De temperatuur
van de motor kan van invloed zijn op de
weergave van de buitentemperatuur,
daarom wordt de weergegeven temperatuur
niet geüpdate wanneer het voertuig stil
staat.
Automatische kompasijking
Het kompas is zelfijkend, zodat u het niet
handmatig hoeft terug te stellen. Mogelijk geeft
het kompas onjuiste waarden weer wanneer de
auto nieuw is. In dat geval geeft het EVIC het
bericht CAL weer tot het kompas wordt geijkt. U
kunt het kompas ook kalibreren door één of
verschillende keren 360° rond te draaien (opeen plaats zonder grote metalen voorwerpen),
tot het EVIC-bericht
CALverdwijnt. Het kom-
pas werkt nu normaal.
OPMERKING:
Voor juiste ijking is een vlak wegdek en een
omgeving zonder grote metalen voorwerpen
zoals gebouwen, bruggen, ondergrondse
kabels, spoorrails enz. vereist.
Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de
verschillen automatisch gecompenseerd, zo-
dat de nauwkeurigheid van de kompasrichting
optimaal is. Voor de meest nauwkeurige wer-
king van het kompas moet de kompasafwijking
aan de hand van de volgende procedure wor-
den afgesteld: OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voorwerpen,
zoals iPod’s, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen.
Omdat zich hier de kompasmodule bevindt,
zou er interferentie met de sensor van het
kompas kunnen optreden, waardoor de
weergegeven waarden onbetrouwbaar wor-
den.
197
OPMERKING:
•De temperatuurinstellingen hoeft u niet
aan te passen voor een warm of koud
voertuig. Het systeem kiest zelf automa-
tisch de temperatuur, de luchtdistributie
en de aanjagersnelheid om zo snel moge-
lijk te voorzien in comfort.
• De temperatuur kan worden getoond in
Amerikaanse of metrische eenheden, via
selectie van de US/M klantprogrammeer-
functie. Raadpleeg “Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC) — Door de
klant te programmeren functies (SETUP)”
in dit hoofdstuk van de handleiding.
Voor een optimaal comfort in de AUTO-modus,
blijft de aanjager tijdens een koude start op een
lage stand draaien totdat de motor is opge-
warmd. Daarna zal de aanjager steeds sneller
draaier en overgaan naar de AUTO-modus.
Handmatige bediening
Het systeem is uitgerust met een hele reeks
functies die handmatig instellen mogelijk ma-
ken. OPMERKING:
Deze functies werken onafhankelijk van el-
kaar. Wanneer één functie met de hand
wordt bediend, blijft de temperatuurregeling
automatisch werken.
Er zijn zeven vaste
aanjagerstanden. Ge-
bruik, in elke gekozen
modus, de buitenring
van de regelknop om
de hoeveelheid lucht
te regelen die door het
systeem wordt ge-
voerd. De aanjager-
snelheid neemt toe
wanneer u de regelknop naar rechts be-
weegt en neemt af wanneer u de regelknop
naar links beweegt.
De aanjager kan op elke gewenste vaste snel-
heid worden ingesteld door de buitenring van
de bedieningsknop te verdraaien. De aanjager
werkt nu op een vaste snelheid tot een andere
snelheid wordt gekozen. Zo kunnen de voorste
inzittenden de luchthoeveelheid regelen die in
het voertuig circuleert en de “AUTO” modus
opheffen. Men kan eveneens de richting van de lucht-
stroom kiezen bij de volgende standen.
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters
in het dashboard. Deze roosters kunt u
afzonderlijk instellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. De schoepen van de uitblaas-
openingen in het midden van het dashboard en
in de zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en
naar links en naar rechts bewogen worden om
zo de richting van de luchtstroom te regelen.
Onder de schoepen bevindt zich een regelwiel
waarmee de uitblaasopening kan worden afge-
sloten of gesmoord om zo de uitstromende
hoeveelheid lucht te regelen.
Gemengde ventilatie Er stroomt lucht naar binnen via de
dashboardroosters, de vloerroosters en
de ontdooiroosters.
OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is de twee-
ledige ventilatiestand bedoeld om koelere
lucht toe te voeren via de dashboardroos-
ters en warmere lucht via de vloerroosters.
231
OPMERKING:
Deze motor vereistDieselbrandstof met ul-
tralaag zwavelgehalte. Verkeerde brandstof
kan schade veroorzaken aan het uitlaatsys-
teem. Raadpleeg voor meer informatie “Ei-
sen aan de brandstof – Dieselmotor” onder
“Starten en bedienen”.
Gebruik accudeken
De accu verliest 60 % van zijn tornvermogen
als de temperatuur van de accu daalt tot -18
°C. Voor dezelfde daling in temperatuur heeft
de motor tweemaal zoveel vermogen nodig om
bij hetzelfde toerental aan te slaan. Het gebruik
van een accudeken verhoogt het startvermo-
gen bij lage temperaturen aanzienlijk. Ge-
schikte accudekens zijn verkrijgbaar bij uw
erkende MOPAR-dealer. Startprocedure motor
WAARSCHUWING!
Giet NOOIT brandstof of een andere ontvlam-
bare vloeistof in de luchtinlaat van de motor
om het voertuig te starten. Hierdoor kunnen
steekvlammen ontstaan die ernstig letsel kun-
nen veroorzaken.
1. De keuzehendel moet in de stand NEUTRAL
of PARK staan voordat u de auto kunt starten.
2. Trap het rempedaal in en druk op de knop
ENGINE START/STOP.
3. Kijk naar het controlelampje Wachten met
starten in de instrumentengroep. Raadpleeg
voor meer informatie “Instrumentgroep” onder
“De functies op uw dashboard”. Dit zal onge-
veer 3 seconden branden, afhankelijk van de
motortemperatuur.
4. Wanneer het controlelampje “Wachten met
starten” uitgaat, zal de motor automatisch wor-
den gestart. 5. Laat de motor na aanslaan nog ca. 30 se-
conden stationair draaien voordat u gaat rijden.
De olie kan zo door het motorblok circuleren en
de turbolader smeren.
Laat de motor niet te lang stationair draaien als
de temperatuur buiten lager is dan -18 °C.
Lang stationair draaien kan schadelijk zijn voor
de motor omdat de temperatuur in de verbran-
dingskamer zover daalt dat de brandstof niet
volledig verbrandt. Door onvolledige verbran-
ding vormt zich koolstof en hars op de zuiger-
veren en de inspuitmondstukken. De niet-
verbrande brandstof kan ook in het carter
binnendringen, waardoor de olie wordt ver-
dund en er snelle slijtage aan de motor wordt
veroorzaakt.
Opwarmen motor
De gasklep niet volledig openen als de motor
koud is. Bij starten van een koude motor voert u
de motor langzaam op tot het bedrijfstoerental
zodat de oliedruk wordt gestabiliseerd terwijl
de motor warmdraait.
244
Schakelprocedures
4WD HI tot 4WD LOW
Terwijl het voertuig 0 tot 5 km/h rijdt, de ontste-
kingsschakelaar in standONstaat, of terwijl
de motor draait, schakelt u de transmissie in
stand NEUTRAL en drukt u eenmaal op de
toets “4WD LOW” op de schakelaar van de
tussenbak. Het controlelampje 4WD LOWin
de instrumentgroep begint te knipperen en
brandt continu wanneer de schakelactie is vol-
tooid. OPMERKING:
De melding “For 4x4 Low Slow Below 3 MPH
or 5 KPH Put Trans in N Press 4 Low” (Zet
Trans in N, druk 4 Low voor 4x4 Low trager
dan 5 km/u) knippert in het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) wanneer
niet aan de juiste schakelvoorwaarden/
koppelingen wordt voldaan of wanneer de
temperatuur van de schakelmotor van de
tussenbak te hoog dreigt te worden. Voor
meer informatie raadpleegt u het
Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) in
De functies op uw dashboard.
4WD LOW tot 4WD HI
Terwijl het voertuig 0 tot 5 km/h rijdt, de ontste-
kingsschakelaar in stand ONstaat, of terwijl
de motor draait, schakelt u de transmissie in
stand NEUTRAL en drukt u eenmaal op de
toets “4WD LOW” op de schakelaar van de
tussenbak. Het indicatielampje 4WD LOWin
de instrumentgroep begint te knipperen en
dimt wanneer de schakelactie is voltooid. OPMERKING:
•
De melding “For 4x4 High Slow Below
3 MPH or 5 KPH Put Trans in N Press 4
Low” Zet Trans in N, druk 4 Low voor 4x4
Low trager dan 5 km/h) knippert in het
elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) wanneer niet aan de juiste
schakelcondities/koppelingen voldaan
wordt of wanneer de temperatuur van de
schakelmotor van de tussenbak te hoog
dreigt te worden. Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) inDe functies
op uw dashboard.
• U kunt in of uit de stand 4WD LOW scha-
kelen wanneer het voertuig volkomen stil
staat. Hierbij kan het probleem zich voor-
doen dat de tanden van de betreffende
tandwielen niet goed zijn uitgelijnd. Er
kunnen daarom meerdere pogingen no-
dig zijn om de tanden in lijn te brengen en
het schakelen te voltooien. De beste me-
thode is terwijl de auto zich voortbeweegt
met een snelheid van 0 tot 5 km/uur. Als
de auto sneller rijdt dan 5 km/u, zal de
tussenbak het schakelen niet toestaan.
Tussenbakschakelaar
260
Schakelen in NEUTRAL
1. Draai de contactsleutel in de stand ON, de
motor draait niet.
2. De auto staat stil, de voet op de rem.
3. Zet de transmissie in de stand NEUTRAL
(Neutraal).
4. Houd depenschakelaar NEUTRAL gedu-
rende vier seconden ingedrukt (bijv. met be-
hulp van een pen) totdat het LED-lampje bij de
schakelaar begint te knipperen. Dit duidt er op
dat de bak geschakeld wordt. Het lampje stopt
met knipperen (brandt continu) wanneer de
tussenbak volledig in NEUTRAL geschakeld is. 5. Herhaal stappen 1 tot 4 om uit NEUTRAL te
schakelen.
OPMERKING:
Wanneer niet aan de vereiste
schakelcondities/koppelingen voldaan
wordt, knippert de melding “To Tow Vehicle
Safely, Read Neutral Shift Procedure in Ow-
ners Manual” (Raadpleeg de procedure voor
het in neutraal schakelen in de gebruikers-
handleiding voor veilig afslepen van het
voertuig) in het
Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC). Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC) inDe functies op uw
dashboard.Quadra-Drive II systeem — indien
aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem be-
staat uit twee koppelingen voor overdracht van
het aandrijfkoppel. Deze koppelingen omvat-
ten een achteras met elektronisch beperkte
slipdifferentieel (ELSD) en de Quadra-Trac II
tussenbak. De optionele ELSD-as werkt volau-
tomatisch en hoeft niet bediend te worden door
de bestuurder. Onder normale rijomstandighe-
den functioneert de unit als een standaard as
die het motorkoppel gelijkmatig distribueert
naar de wielen links en rechts. Als de linker- en
rechterwielen verschillende grip hebben, con-
stateert de vloeistofkoppeling een verschil in
wielrotatiesnelheid. Zodra het ene wiel sneller
gaat ronddraaien dan het andere, wordt het
aandrijfkoppel automatisch overgedragen van
het wiel met minder grip naar het wiel met grip.
Hoewel het ontwerp van de tussenbak afwijkt
van dat van de aandrijfaskoppelingen, is de
werking gelijk. Volg voor het schakelen met dit
systeem de schakelprocedures voor de
Quadra-Trac II tussenbak in het vorige hoofd-
stuk.
Schakelaar voor de neutraalstand
261
•Rotsen – Afgestemd op terreingebruik, uit-
sluitend beschikbaar in bereik 4WD Low.
(Indien voorzien van pneumatische ophan-
ging) wordt de rijhoogte van het voertuig
verhoogt om extra bodemvrijheid te bieden.
Afgestemd op maximale tractie, met verbe-
terde bestuurbaarheid voor gebruik in terrein
met hoge tractie. Activeert de Hill Descent
Control (afdaalhulp) voor het veilig afdalen
van steile hellingen. Voor het op lage snel-
heid overwinnen van obstakels als grote
rotsen, diepe sporen, etc. Indien voorzien
van pneumatische ophanging, wordt de rij-
hoogte van het voertuig gewijzigd in Off-
Road 2. Wanneer de Selec-Terrain™ scha-
kelaar in de ROCK-stand staat en de
tussenbak van 4WD Low naar 4WD High
geschakeld wordt, zal het Selec-Terrain™
systeem terug schakelen naar AUTO.Meldingen op het scherm van het
EVIC (Elektronisch
voertuiginformatiecentrum)
Wanneer de betreffende omstandigheden hier-
toe aanleiding geven, zullen meldingen ver-
schijnen in het EVIC-scherm. Voor meer infor-
matie raadpleegt u het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe func-
ties op uw dashboard.
QUADRA-LIFT™ — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Het Quadra-Lift™ pneumatische ophangsys-
teem biedt, naast het voordeel van de met één
toetsdruk afstelbare rijhoogte, de mogelijkheid
om de voertuighoogte af te stemmen op de
belading van het voertuig. •Normale rijhoogte (NRH) – Dit is de stan-
daard rijhoogte van de ophanging en is
bedoeld voor normale rijomstandigheden.
Selec-Terrain™ schakelaar
1 — Toets OMHOOG
2 — Toets OMLAAG
3 — Indicatielamp parkeermodus
4 — Indicatielamp normale rijhoogte
5 — Indicatielamp Off-Road 1
6 — Indicatielamp Off-Road 2
263
voor de pneumatische ophanging. Raadpleeg
“Selec-Terrain™” onder “Starten en bedienen”
voor meer informatie.
Voor het maken van al deze wijzigingen is het
noodzakelijk dat de motor draait. Bij het laten
zakken van het voertuig moeten alle portieren,
inclusief de achterklep, gesloten zijn. Wanneer
op enig moment tijdens het zakken van het
voertuig een portier geopend wordt, zal het
zakken van het voertuig onderbroken worden
totdat het portier (de portieren) gesloten is
(zijn).
Het Quadra-Lift™ pneumatisch ophangsys-
teem gebruikt hef- en zakpatronen welke voor-
komen dat de koplampen, tijdens het verande-
ren van de rijhoogte, tegemoetkomend verkeer
verblinden. Bij het heffen van het voertuig, zal
eerst de achterzijde van het voertuig omhoog
komen en dan de voorzijde. Bij het laten zak-
ken, beweegt de voorzijde eerst naar beneden
en daarna pas de achterzijde.Het kan voorkomen dat de pneumatische op-
hanging kortstondig beweegt nadat de motor is
uitgeschakeld, dit is normaal. Het systeem cor-
rigeert de stand van het voertuig om deze zo
een aangenaam uiterlijk te verschaffen.
Ter assistentie bij het verwisselen van een
band, biedt het Quadra-Lift™ pneumatische
ophangsysteem een functie waarmee het auto-
matische uitlijnen wordt uitgeschakeld. Druk
gelijktijdig op de OMHOOG- en OMLAAG-toets
en houd deze vast gedurende5-10seconden.
In het EVIC verschijnt, onmiddellijk nadat de
toetsen zijn losgelaten, een melding dat de
uitlijning is uitgeschakeld. Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) inDe functies op uw dash-
board. Door met het voertuig een snelheid van
meer dan 8 km/h te rijden schakelt de pneu-
matische ophanging weer terug naar normaal
bedrijf. Raadpleeg voor meer informatie: “Het
voertuig opkrikken en banden wisselen” onder
“Wat te doen bij noodgevallen”.WAARSCHUWING!
Het pneumatische ophangsysteem maakt
voor het bedienen van het systeem gebruik
van een hoeveelheid lucht onder hoge druk.
Om persoonlijke verwondingen en beschadi-
ging van het systeem te voorkomen, dient het
onderhoud aan het systeem uitgevoerd te
worden door een erkend dealer.
Meldingen op het scherm van het
EVIC (Elektronisch
voertuiginformatiecentrum)
Wanneer de betreffende omstandigheden hier-
toe aanleiding geven, zullen meldingen ver-
schijnen in het EVIC-scherm. Voor meer infor-
matie raadpleegt u het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe func-
ties op uw dashboard.
Elke keer dat een systeemfout is waargenomen
zal dit kenbaar gemaakt worden via een ge-
luidssignaal.
265
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale stuurbekrachti-
ging is onverstandig. U kunt zo de veiligheid
van uzelf en anderen in gevaar brengen. Laat
zo snel mogelijk onderhoud verrichten.
LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde
van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuur-
bekrachtigingsvloeistof verhit. Vermijd dit dus
als dat mogelijk is. U riskeert anders schade
aan de stuurbekrachtigingspomp.
Dieselmotor van 3,0LUw voertuig is voorzien van een elektrohydrau-
lisch stuurbekrachtigingssysteem waardoor het
voertuig vlot reageert op uw stuuracties en
gemakkelijk manoeuvreerbaar wordt in nauwe
ruimten. De hoeveelheid hulp van het systeem
varieert, zodat u licht kunt inparkeren, maar
tijdens normaal rijden ook een goed gevoel
houdt over het stuurgedrag van uw voertuig.
Wanneer zich in het elektrohydraulische stuur-
bekrachtigingssysteem een probleem voordoetwaardoor het systeem geen assistentie meer
kan verlenen bij het sturen, zal het systeem een
mechanische besturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de pomp de stuurbekrachtiging reduceert
of zelfs stopt om zo beschadiging van het
systeem te voorkomen. Normaal bedrijf wordt
weer voortgezet wanneer het systeem is af-
gekoeld.
Wanneer de melding “SERVICE
POWER STEERING SYSTEM”
(ONDERHOUD STUURBEKRACH-
TIGINGSSYSTEEM) op het EVIC-
scherm verschijnt met een knippe-
rende icoon, geeft dit aan dat het
voertuig onderhoud nodig heeft van een er-
kende dealer. Het is waarschijnlijk dat de stuur-
bekrachtiging van het voertuig is uitgevallen.
Voor meer informatie raadpleegt u het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe
functies op uw dashboard. Wordt de melding “POWER STEERING SYS-
TEM OVER TEMP” (STUURBEKRACHTIGING-
SYSTEEM OVERVERHIT) vergezeld van een
icoon weergegeven op het EVIC-scherm, dan
geeft dit aan dat zich extreme stuurmanoeu-
vres hebben voorgedaan, welke een overver-
hitting van het stuurbekrachtigingsysteem heb-
ben veroorzaakt. De assistentie van de
stuurbekrachtiging zal tijdelijk wegvallen totdat
de oververhittingstoestand niet meer bestaat.
Wanneer de rijomstandigheden dit toestaan,
parkeert u het voertuig en laat u deze gedu-
rende een aantal momenten stil staan totdat het
lampje dimt. Voor meer informatie raadpleegt u
het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) inDe functies op uw dashboard.
OPMERKING:
• Ook wanneer de assistentie door de
stuurbekrachtiging niet meer werkt, kan
het voertuig nog steeds bestuurd worden.
Onder dergelijke omstandigheden is wel
aanzienlijk meer kracht nodig om te stu-
ren, vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres.
271