65
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Uitschakelen van de geprogrammeerde inschakeltijd
fig. 59
Als u de geprogrammeerde inschakeltijd wilt wissen, druk
dan kort op toets 6: de verlichting van het display dooft en
het nummer 3 van de vooraf ingestelde tijd verdwijnt.
Oproepen van een van de geprogrammeerde
inschakeltijden fig. 60
Druk een of meerdere keren op toets 6 totdat op het display
het nummer 3 van de vooraf ingestelde inschakeltijd
verschijnt. Na 10 seconden verdwijnt de tijd van het display
maar blijft in het geheugen opgeslagen en worden het
nummer 3 en het display verlicht.
BELANGRIJK De geprogrammeerde inschakeltijd kan
worden gewijzigd of gewist volgens de hiervoor beschreven
instructies.
Uitschakelen van de verwarming
Het systeem kan, afhankelijk van de manier waarop het is
ingeschakeld (automatisch of handmatig) op twee manieren
worden uitgezet:
❒automatisch,aan het eind van de vastgestelde
inschakeltijd (60 minuten met rood verlicht display);
❒handmatig,door opnieuw op de knop “directe
verwarming” van de timer te drukken (toets 1).
In beide gevallen doven het controlelampje van de
verwarming en de verlichting van het display, schakelt de
aanjager van het verwarmingssysteem in het interieur uit en
wordt de verbranding onderbroken.
F0N0155mfig. 60
De vloeistofcirculatiepomp blijft nog ongeveer 2 minuten
werken om de grootste warmte van de verwarming af te
voeren; ook in deze fase is het mogelijk de verwarming weer
in te schakelen.
De extra verwarming verbruikt, hoewel in
geringe mate, evenals de motor brandstof.
Om mogelijke vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra verwarming nooit, ook
niet voor een korte periode, worden ingeschakeld in
een afgesloten ruimte zoals een garage of
werkplaats die niet is uitgerust met een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen.
ATTENTIE!
BELANGRIJK De standverwarming schakelt uit als de
accuspanning laag is, zodat de motor nog kan worden gestart.
F0N0501mfig. 63F0N0502mfig. 64
DIMLICHT/BUITENVERLICHTING fig. 64
Draai met de contactsleutel in stand MAR, de draaiknop in
stand
2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt de
dagverlichting uit en schakelen de buitenverlichting en het
dimlicht in. Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden. Draai met de contactsleutel in
stand STOP of met uitgenomen sleutel, de draaiknop van
stand Oin stand
2; de buitenverlichting en de
kentekenplaatverlichting schakelen in. Op het
instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in
stand MAR staat.
VERLICHTING UIT fig. 63
Draaiknop in stand O.
DAGVERLICHTING (DRL) fig. 63
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand O
zet, wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de
andere lampen en de interieurverlichting blijven
uitgeschakeld. De automatische inschakeling van de
dagverlichting kan worden in- of uitgeschakeld via het menu
op het display (zie de paragrafen Digitaal
display/Multifunctioneel display” in dit hoofdstuk). Als de
dagverlichting wordt uitgeschakeld, dan wordt met de
draaiknop in stand Ogeen enkele verlichting ingeschakeld.
68
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De dagverlichting is een alternatief voor het
dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze
dagverlichting is in bepaalde landen verplicht en
waar niet verplicht, toegestaan. De dagverlichting is
geen vervanging voor het dimlicht tijdens het rijden
in tunnels of in het donker. Het gebruik van de
dagverlichting is afhankelijk van de wettelijke
voorschriften van het land waarin u zich bevindt.
Houdt u aan de voorschriften.
ATTENTIE!
F0N0506mfig. 68
Inschakelen fig. 68
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand
STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2
minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30
seconden langer branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit.
Als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3
op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er ook een
melding op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”) gedurende de tijd dat de functie actief blijft. Het
lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend
wordt en blijft branden totdat de functie automatisch
uitschakelt. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt
alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur
getrokken.
SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het
omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde
gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder
buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het
“Setup-menu” van het display. Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
Fof D.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto
weer rechtuit rijdt.
Functie wisselen van rijbaan
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven,
moet u de linker hendel korter dan een halve seconde in de
onvergrendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de
gekozen zijde knippert 5 keer en dooft daarna automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde
tijd worden verlicht.
70
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0047mfig. 112F0N0132mfig. 113
BELANGRIJK Als de centrale portiervergrendeling is
ingeschakeld en een van de voorportieren wordt van
binnenuit geopend met de handgreep, dan wordt de
portiervergrendeling uitgeschakeld. Als een van de deuren
van de laadruimte van binnenuit wordt geopend met de
handgreep, dan wordt de betreffende deur ontgrendeld.
Bij een onderbreking in de elektrische voeding
(doorgebrande zekering, losgekoppelde accu enz.) kunnen de
portieren altijd met de hand worden vergrendeld.
Als u harder dan 20 km/h rijdt, worden alle portieren
automatisch vergrendeld als in het setup-menu deze functie is
ingeschakeld (zie de paragraaf “Multifunctioneel display” in dit
hoofdstuk).
KNOP VOOR LAADRUIMTE fig. 113
De vergrendeling wordt aangegeven door een lampje op de
knop. Portierver-/ontgrendeling vanuit het interieur
Druk op de knop A-fig. 112 om de portieren/deuren te
vergrendelen en op de knop B om de portieren/deuren te
ontgrendelen. De portieren/deuren worden centraal ver-
/ontgrendeld. Als de portieren/deuren vergrendeld zijn,
brandt het lampje op de knop A; als de knop B wordt
ingedrukt, worden alle portieren/deuren ontgrendeld en
dooft het lampje. Als de portieren/deuren zijn ontgrendeld, is
het lampje gedoofd; als de knop wordt ingedrukt, worden alle
portieren/deuren vergrendeld. Alleen als alle
portieren/deuren goed gesloten zijn, wordt de
portiervergrendeling uitgevoerd.
Als de portieren zijn vergrendeld met behulp van:
❒de afstandsbediening
❒het portierslot
kunt u de portieren/deuren niet meer ontgrendelen met de
knop A-fig. 112 op het dashboard.
98
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ABS
Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden
wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op
een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog
en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich
bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen
aandachtig te lezen.
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt
dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de
conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert
daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen.
Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische
remdrukverdeling EBD (Electronic Braking force
Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en
achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het
remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km
(bij een nieuwe auto of nadat de remblokken/-schijven zijn
vervangen): tijdens deze periode moet bruusk, herhaaldelijk
of langdurig remmen worden voorkomen. Koplampen afstellen fig. 128
De koplampen kunnen worden versteld met de knoppen Ò
en op het schakelaarpaneel.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt de stand
aangegeven.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen
telkens als het gewicht van de lading wijzigt.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Fiat
Servicenetwerk.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin
de auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde
van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende
verkeer niet te verblinden, de vorm van de lichtbundel
worden gewijzigd door het aanbrengen van een speciaal
daarvoor ontwikkelde sticker.
108
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van
de beschikbare grip maar kan deze niet
verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten
altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen
onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE!
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje
>op het
instrumentenpaneel en verschijnt er een melding op het
multifunctionele display (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en meldingen”).
In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar
zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde werkplaats van het Fiat Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren. ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit aan
een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid:
dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen
aan de beschikbare grip op het wegdek.
109
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip
van de banden op het wegdek beperkt: u
dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan
de beschikbare grip.
ATTENTIE!
Storing in EBD
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes
>en xop het instrumentenpaneel en verschijnt er een melding op
het multifunctionele display (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en meldingen”).
In dat geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen.
Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
Als alleen het waarschuwingslampje xop
het instrumentenpaneel gaat branden en er
verschijnt een melding op het multifunctionele display
(voor bepaalde uitvoeringen/markten), stop dan
onmiddellijk en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem,
wordt de werking van zowel het conventionele
remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
ATTENTIE!
ESP-SYSTEEM
(Electronic Stability Program)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen
hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het
wegdek wisselt.
Naast het ESP-, ASR- en Hill Holder-systeem beschikt de
auto (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ook over MSR
(regeling van het afremmen op de motor tijdens
terugschakelen) en HBA (automatische remdrukverhoger bij
noodstops).
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje
áop het instrumentenpaneel
knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de
stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt
gestart en kan niet worden uitgeschakeld. BRAKE ASSIST
(remregeling bij noodstops geïntegreerd in ESP)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld, herkent
noodstops (op basis van de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt) en verhoogt de druk in het remcircuit
aanzienlijk, waardoor sneller en krachtiger door het systeem
wordt geremd.
De Brake Assist wordt, bij uitvoeringen die zijn uitgerust met
ESP, uitgeschakeld bij een storing in het ESP (lampje
ábrandt en er verschijnt een melding op het multifunctionele
display – voor bepaalde uitvoeringen/markten).
110
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat
aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de
remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed
ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg
in relatie tot de conditie van het wegdek.
ATTENTIE!
❒op een dalende helling: de auto stilstaat op een helling van
meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rem- en
koppelingspedaal en als de achteruit is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP
ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het
noodzakelijke motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of
maximaal 2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw
rechter voet van het rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen. Als u na 2 seconden niet bent weggereden,
schakelt het systeem automatisch uit en wordt de remdruk
geleidelijk verlaagd.
Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid horen. Dit geluid
betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het systeem brandt het
waarschuwingslampje
á(zie hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”).
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem;
verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken,
de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te
schakelen. STORINGSMELDINGEN
Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld, gaat het lampje áop het instrumentenpaneel
continu branden en verschijnt er een melding op het
multifunctionele display (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”). Bovendien gaat ook het lampje in de ASR-knop
branden. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
111
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De prestaties van het ESP-systeem mogen
de bestuurder er niet toe verleiden onnodige
en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl
moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht
en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de
verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de
bestuurder van de auto.
ATTENTIE!
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden
op een helling.
Het systeem schakelt automatisch in als:
❒op een stijgende helling: de auto stilstaat op een helling
van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rem- en
koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij of als een
andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld.
Voor de juiste werking van het ESP- en ASR-
systeem is het noodzakelijk dat de banden
van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De
banden moeten in perfecte conditie zijn en de
voorgeschreven afmetingen hebben.
ATTENTIE!