III
53
COMFORT
Het systeem regelt de temperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchttoe-
voer. Het stuurt de luchtstroom naar de
voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te ge-
bruiken wordt de functie “Ontwasemen”
uitgeschakeld. Zet deze functie zo snel
mogelijk weer uit zodra de omstandig-
heden dit toelaten, om de lucht in het
interieur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de
toets 1
om naar de instellingen van het
programma "AUTO"
te gaan.
)
Druk bij draaiende
motor op de toets
7
om de achterruit- en
buitenspiegelverwar-
ming in te schakelen.
Het controlelampje
gaat branden.
Afhankelijk van de buitentempera-
tuur wordt de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
7. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt on-
afhankelijk van de airconditioning.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in interieur
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast
worden afgesloten.
- Na het starten bij koude mo-
tor bereikt de aanjager pas na
enige tijd zijn maximale snel-
heid, om te voorkomen dat er
een te grote hoeveelheid kou-
de lucht wordt aangevoerd.
- Het heeft geen zin om de in-
gestelde temperatuur te ver-
anderen als de auto langere
tijd stil heeft gestaan en de
temperatuur in het interieur
sterk afwijkt (kouder of war-
mer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de
maximale capaciteit om het
temperatuurverschil zo snel
mogelijk op te heffen.
- Condenswater van de aircon-
ditioning wordt langs de onder-
zijde van de auto afgevoerd.
Daardoor kan er een water-
plasje onder de auto ontstaan.
- Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt
vocht aan de lucht en voor-
komt daarmee het beslaan
van de ruiten. Rijd niet te lang
zonder de airconditioning te
gebruiken.
Als de achterruitverwarming wordt
uitgeschakeld door de motor af te
zetten, zal deze opnieuw worden
ingeschakeld na het starten van de
motor.
Schakel zodra de omstandigheden
het toelaten de achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming uit om onno-
dig stroom- en brandstofverbruik te
voorkomen.
)
Druk herhaaldelijk
op de toets 8
om de
lucht in het interieur
te recirculeren of de
automatische lucht-
toevoer weer in te
schakelen. Het des-
betreffende controle-
lampje gaat branden.
Zet deze functie zo snel mogelijk
weer uit zodra de omstandighe-
den dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te
voorkomen dat de ruiten beslaan.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
III
57
COMFORT
Na het starten bij koude motor
bereikt de aanjager pas na enige
tijd zijn maximale snelheid, om
te voorkomen dat er een te grote
hoeveelheid koude lucht wordt
aangevoerd.
Het heeft geen zin om de inge-
stelde temperatuur te veranderen
als de auto langere tijd stil heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur sterk afwijkt (kouder of
warmer) van wat als comforta-
bel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maxi-
male capaciteit om het tempera-
tuurverschil zo snel mogelijk op
te heffen.
Condenswater van de aircondi-
tioning wordt langs de onderzijde
van de auto afgevoerd. Daardoor
kan er een waterplasje onder de
auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt vocht
aan de lucht en voorkomt daar-
mee het beslaan van de ruiten.
Rijd niet te lang zonder de aircon-
ditioning te gebruiken.
9. Ontdooiing - ontwaseming
voor
In sommige gevallen
(bijv. regen, veel inzit-
tenden, vorst) is het pro-
gramma "AUTO"
niet
toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te
houden.
)
Druk op de toets 9
om de ruiten
snel te ontwasemen. Het contro-
lelampje gaat branden.
Het systeem regelt de temperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchttoe-
voer. Het stuurt de luchtstroom naar
de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening
te gebruiken wordt de functie
“Ontwasemen” uitgeschakeld. Zet
deze functie zo snel mogelijk weer
uit zodra de omstandigheden dit
toelaten, om de lucht in het interieur
te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a
en
1b
om terug te keren naar de stand
“AUTO”
.
8. Achterruitverwarming
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit om onnodig
stroomverbruik en dus brandstofver-
bruik te voorkomen. De achterruitverwarming
werkt onafhankelijk van
de airconditioning.
)
Druk bij draaiende motor op de
toets 8
om de achterruitverwar-
ming en de verwarming van de
buitenspiegels in te schakelen.
Het controlelampje gaat bran-
den.
Afhankelijk van de buitentemperatuur
wordt de achterruit- en buitenspiegel-
verwarming automatisch uitgescha-
keld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw in-
geschakeld als de motor binnen een
minuut weer wordt gestart.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
IV
!
86
TOEGANG TOT DE AUTO
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: on-
geveer 71 liter
* .
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrand-
stofniveau is bereikt,
gaat dit controlelampje
op het instrumentenpa-
neel branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display. Als dit
lampje gaat branden, zit er nog on-
geveer 5 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u zonder brandstof
komt te staan.
)
Druk linksboven op de klep om
deze te openen en trek vervol-
gens aan de rand.
)
draai de sleutel een kwartslag
om de tankdop te openen of te
sluiten,
)
plaats de tankdop tijdens het
tanken op de daarvoor bestem-
de steun A
,
)
vul de brandstoftank, maar stop
met tanken als het vulpistool
al drie keer is afgeslagen
, aan-
gezien er anders storingen in de
werking van uw auto kunnen op-
treden.
De brandstoftank mag alleen ge-
vuld worden
als het
contact
uit
staat
.
Voor benzinemotoren met een ka-
talysator moet u loodvrije benzine
tanken
.
Openen van de
brandstoftankklep
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het raadzaam mi-
nimaal 5 liter brandstof te tanken.
De opening in de vulhals heeft een
aangepaste diameter, waardoor u
uitsluitend loodvrije brandstof kunt
tanken.
Bij het openen van de brandstof-
tankdop kan een aanzuiggeluid
van lucht hoorbaar zijn. Dit is nor-
maal en komt doordat de afdichting
van het brandstofcircuit een onder-
druk veroorzaakt.
Brandstof tanken
Tank nooit als de motor door
het Stop & Start-systeem is
afgezet; zet in dat geval al-
tijd het contact af met de sleutel.
*
55 Liter voor Slowakije.
IX
!
!
132
RIJDEN
Dynamische noodrem
Bij een storing van het hoofdremsy-
steem of bij uitzonderlijke situaties
(onwel worden van de bestuurder,
geven van rijles in de eigen auto
(indien toegestaan)...), kan de auto
worden gestopt door aan de hendel
A
te trekken en deze vast te hou-
den.
De dynamische stabiliteitsregeling
(ESP) zorgt ervoor dat de auto sta-
biel blijft wanneer de dynamische
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het sy-
steem van de dynamische noodrem
verschijnt een van de volgende mel-
dingen op het display van het instru-
mentenpaneel:
- "Storing handrem".
- "Storing bediening handrem". Bij een defect aan het ESP,
aangegeven door het bran-
den van dit controlelampje,
kan de stabiliteit bij het rem-
men niet worden gegarandeerd. In
dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft
door afwisselend aan de hendel A
te
trekken en deze weer los te laten.
De dynamische noodrem mag
alleen in uitzonderlijke geval-
len worden gebruikt.
Noodontgrendeling
Als de elektrisch bediende handrem
niet kan worden vrijgezet, kan de
handrem door middel van een hand-
bediende noodontgrendeling wor-
den ontgrendeld. Voorwaarde is wel
dat de auto gedurende de complete
procedure tegen wegrollen wordt
beveiligd.
)
Als u de auto kunt starten: houd
bij draaiende motor de auto stil
door gedurende de procedure
het rempedaal ingetrapt te hou-
den.
)
Als u de auto niet kunt starten
(bijvoorbeeld bij een lege accu):
gebruik de noodontgrendeling
niet en raadpleeg het CITROËN-
netwerkof een gekwalifi ceerde
werkplaats. Als u niet anders
kunt, beveilig de auto dan tegen
wegrollen voordat u met de pro-
cedure begint en volg de onder-
staande instructies. Als de auto niet kan worden
stilgezet, gebruik dan niet
de handbediende noodontgrende-
ling: uw auto kan anders wegrol-
len als deze op een helling staat.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
IX!
143
RIJDEN
STOP & START
Het Stop & Start-systeem zet de
motor tijdelijk af (STOP-stand) als
u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect
afgestemd op stadsgebruik en zorgt
voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stof-
fen en een aangename rust in het
interieur tijdens het wachten.
Werking
- als u, bij een gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak,
bij een snelheid lager dan 6 km/h
het rempedaal intrapt of de se-
lectiehendel in de stand N
zet.
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO"
op
het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor wordt in
de STOP-stand gezet:
Als uw auto is uitgerust
met een teller, wordt de
duur van de momenten
dat de motor afgezet
is, opgeteld en weergegeven. Elke
keer als u het contact opnieuw aan-
zet, wordt deze teller op 0 gezet.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen
van de achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in
de STOP-stand wordt gezet, blijven
alle andere componenten zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging
normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door
het Stop & Start-systeem in
de STOP-stand is gezet. Zet in dat
geval altijd het contact af en neem
de sleutel uit het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
In dit geval knippert het ver-
klikkerlampje "ECO"
een
paar seconden, waarna het
uitgaat.
Deze werking van het systeem is
volkomen normaal.
De STOP-stand wordt niet geacti-
veerd als:
- het bestuurderportier geopend
is,
- de veiligheidsgordel van de be-
stuurder losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met
de sleutel niet sneller dan 10 km/h
heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/
is aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interi-
eur dat niet toelaat,
- de voorruitontwaseming is inge-
schakeld,
- er bepaalde bijzondere omstan-
digheden zijn (laadtoestand
accu, motortemperatuur, rem-
bekrachtiging, buitentempera-
tuur...).
IX
144
RIJDEN
●
met de selectiehendel in de
stand A
of M
, laat het rempedaal
los,
●
met de selectiehendel in de
stand N
en het rempedaal niet
ingetrapt, zet de selectiehendel
in de stand A
of M
,
●
of schakel de achteruit in.
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO"
gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart (ge-
stuurde handgeschakelde
versnellingsbak)
:
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO"
knippert een paar seconden
en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden
de START-stand wordt geacti-
veerd, is volkomen normaal.
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend
is,
- de veiligheidsgordel van de be-
stuurder losgemaakt is,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 11 km/h (gestuurde handge-
schakelde versnellingsbak),
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstan-
digheden zijn (laadtoestand
accu, motortemperatuur, rembe-
krachtiging, instelling airconditio-
ning...). U kunt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door de scha-
kelaar "ECO OFF"
in te drukken.
Het verklikkerlampje in de schake-
laar gaat branden en er verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar
"ECO OFF"
.
Het systeem is dan weer ingeschakeld;
het verklikkerlampje in de schakelaar
gaat uit en er wordt een melding op het
display weergegeven.
IX
!
!
145
RIJDEN
Bij een storing in het systeem gaat
het verklikkerlampje in de schake-
laar "ECO OFF"
knipperen en ver-
volgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een sto-
ring zou optreden, kan het zijn dat
de motor niet meer wil aanslaan of
direct afslaat. Zet in dat geval het
contact af en start de auto dan met
behulp van de sleutel.
Storingen
Het Stop & Start-systeem
maakt gebruik van geavan-
ceerde technologie. Laat
eventuele werkzaamheden uitvoe-
ren bij een gekwalifi ceerde werk-
plaats, bijvoorbeeld een servicepunt
van het CITROËN-netwerk, die
over alle deskundigheid en speciale
gereedschappen beschikt.
Schakel omwille van de
veiligheid het Stop & Start-
systeem altijd uit als u han-
delingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Onderhoud
Dit systeem heeft specifi eke ken-
merken en maakt gebruik van een
speciale accu (raadpleeg voor meer
informatie het CITROËN-netwerk).
Het gebruik van een andere dan de
door CITROËN voorgeschreven ac-
cu's kan leiden tot storingen in het
systeem.