5
i
i
94
ZICHT
SFEERVERLICHTING
De verlichting van de bagageruim-
te kan verschillende perioden blij-
ven branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt. Uw auto is voorzien van twee lichtpun-
ten in de bagageruimte; één in de lin-
kerzijbekleding van de bagageruimte
en één in de binnenbekleding van het
kofferdeksel.
Deze gaan automatisch branden zodra
de bagageruimte wordt geopend en do-
ven zodra deze wordt gesloten.
De verlichting kan niet handmatig wor-
den uitgeschakeld.
INTERIEUR
VERLICHTING BAGAGERUIMTE
Het instappen in de auto op plaatsen
met weinig licht wordt vergemakkelijkt
door het op afstand inschakelen van de
interieurverlichting. Deze gaat branden
afhankelijk van de lichtsterkte die door
de lichtsensor wordt gedetecteerd.
Inschakelen
)
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
De dorpelverlichting voor, de beenruim-
teverlichting en de plafonniers gaan
branden en uw auto wordt gelijktijdig
ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting interieur gaat na
een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit als een van de portieren wordt
geopend.
Programmeren
De gedempte interieurverlichting verbe-
tert het zicht in de auto als deze zich in
een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, worden de been-
ruimteverlichting en de sfeerverlichting
van de plafonnier vóór automatisch inge-
schakeld zodra de parkeerlichten gaan
branden.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch
uit als de parkeerlichten worden uitge-
schakeld.
Programmeren
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow me home verlichting. Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
confi guratiemenu van de
auto.
Deze functie is standaard
ingeschakeld. De duur van het branden
van de instapverlichting
kan worden geselecteerd
via het confi guratiemenu
van de auto.
7
!
i
i
i
103
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem zorgt voor een automati-
sche en permanente controle van de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats op-
nieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De banden-
spanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de
auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandig-
heden (zware lading, hoge rijsnel-
heden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
display, in combinatie met een
geluidssignaal, om aan te ge-
ven welke band(en) het betreft.
)
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje STOP
en/of dit verklikkerlampje gaat/
gaan branden op het instrumen-
tenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een mel-
ding op het display die aangeeft
welke band(en) het betreft.
)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
)
Repareer of vervang de beschadig-
de band (lekke band of veel te lage
bandenspanning) en laat de ban-
denspanning zo snel mogelijk con-
troleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder niet door
het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het display,
in combinatie met een geluidssig-
naal, om aan te geven van welk(e)
wiel(en) de bandenspanning niet meer ge-
controleerd wordt of om aan te geven dat
er een storing in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Als uw auto is uitgerust met een
reservewiel, is deze niet voorzien
van een sensor.
7
i
!
110
VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de inzittenden te beschermen bij ern-
stige aanrijdingen. De airbags vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met gordelkrachtbe-
grenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto; direct na de aanrijding
ontsnapt het gas uit de airbags zo-
dat noch het zicht, noch het even-
tueel verlaten van de auto door de
inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die daar gevoe-
lig voor zijn irriteren.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor ge-
durende een korte periode enigs-
zins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgeblazen,
behalve als de airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A)
, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de bestuurder en het stuur of tussen de
passagier voorin en het dashboard om te
verhinderen dat deze naar voren wordt
geslingerd.
Registratiezones voor een
aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer.
8
!
135
RIJDEN
PARKEERHULP
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, au-
to's, bomen, slagbomen, enz.) die bin-
nen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen,
enz.) die aanvankelijk wel worden ge-
detecteerd, worden door dode hoeken
in het detectiebereik mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto
bevinden.
Deze functie is een hulpsysteem:
de bestuurder dient altijd alert te
blijven en is zelf verantwoordelijk.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbro-
ken geluidssignaal gewaarschuwd bij
het naderen van obstakels. De frequen-
tie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssig-
naal via de luidspreker (rechts of links)
is te herkennen aan welke zijde van de
auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig cen-
timeter, klinkt het geluidssignaal onon-
derbroken.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingescha-
keld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uit-
geschakeld, is de functie niet meer ac-
tief.
De grafi sche weergave is een aanvul-
ling op het geluidssignaal. Op het mul-
tifunctionele display worden blokjes
weergegeven die het pictogram van
de auto steeds dichter naderen. Als de
auto het obstakel zeer dicht genaderd
is, verschijnt ook het symbool "Gevaar"
op het display.
Grafi sche weergave
8
ii
136
RIJDEN
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling
op de parkeerhulp achter en wordt geac-
tiveerd zodra er bij een wagensnelheid
van maximaal 10 km/h voor de auto een
obstakel wordt gedetecteerd.
Aan de hand van het geluid dat via de
luidspreker (voor of achter) wordt weer-
gegeven, is te herkennen of het obstakel
zich voor of achter de auto bevindt.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld
zodra de auto langer dan drie seconden
stilstaat met een ingeschakelde versnel-
ling vooruit, als er geen obstakel meer
wordt gedetecteerd of wanneer de wa-
gensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld
door deze knop in te drukken. Het ver-
klikkerlampje in de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken
wordt de functie weer geactiveerd. Het
verklikkerlampje dooft.
Uitschakelen/activeren parkeerhulp
achter
De functie wordt automatisch uit-
geschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een fi etsen-
drager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fi etsendra-
ger).
Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven,
in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in win-
terse omstandigheden of de sen-
soren niet zijn bedekt met modder,
ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft
een geluidssignaal (lange piep-
toon) aan dat de sensoren vuil
kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager
is dan 10 km/h, kan de parkeer-
hulp geluidssignalen geven als
reactie op bepaalde omgevings-
geluiden (motoren, vrachtwagens,
drilboren, enz.).
De parkeerhulp kan worden
geactiveerd of uitgescha-
keld via het confi guratie-
menu van de auto.
De status van de functie
wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Raadpleeg voor meer in-
formatie over de toegang tot het menu
van de parkeerhulp het hoofdstuk over
het instellen van de uitrustingen van uw
auto.
10
i
i
152
PRAKTISCHE INFORMATIE
Bevestiging van het stalen
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het sta-
len reservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van
de bouten voor de bevestiging van
het reservewiel.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestem-
ming is er een stalen of een lichtmeta-
len reservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" voor meer informatie.
Verwijderen van het reservewiel
)
Draai de gele centrale bout los.
)
Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
)
Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel
)
Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
)
Draai de gele centrale bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
)
Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vast-
zit.
)
Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel en maak de houder vast.
Detectie te lage
bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat het
repareren van de lekke band uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalifi ceerde werkplaats.