Page 217 of 324

korten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen
moet worden. Door een te lage ban-
denspanning wordt ook de rolweer-
stand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
tot comfortabele rijeigenschappen. Bij
een te hoge bandenspanning rijdt de
auto schokkerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNINGEN
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Mogelijk gelden voor sommige voer-
tuigen andere bandenspanningen
wanneer het voertuig niet tot het
maximale laadvermogen beladen is.
In dat geval staan de overeenkomstige
bandenspanningen in het hoofdstuk
Aanvullende informatie over banden-
spanning van deze handleiding.
Minstens één keer per maand moet u
de bandenspanning controleren en zo
nodig aanpassen, evenals op slijtage
of zichtbare schade controleren. Ge-bruik een zakmeter van goede kwali-
teit om de bandenspanning te contro-
leren. Een visuele schatting van de
spanning volstaat niet. Radiaalban-
den lijken soms de juiste spanning te
hebben terwijl de spanning onvol-
doende is.
LET OP!
Plaats na het controleren of aanpas-
sen van de bandenspanning altijd de
ventieldop terug. Hierdoor voor-
komt u dat het ventiel beschadigd
raakt door binnendringend vocht ofvuil.
De gespecificeerde bandenspannings-
waarden op het plaatje gelden altijd
voor "koude banden". Dit zijn ban-
den van een auto waarmee minstens 3
uur niet is gereden, of waarmee min-
der dan 1,6 km is gereden na een
periode van 3 uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning
die op de zijkant van de band staatvermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver- schillend zijn, omdat de bandenspan-
ning varieert met de temperatuur.
De bandenspanning verandert onge-
veer 0,07 bar per 7 °C temperatuur-
verandering. Denk hieraan als u de
druk meet in een verwarmde garage,
vooral in de winter.
Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20 °C en de buitentempera-
tuur 0 °C bedraagt, moet u de ban-
denspanning verhogen met 0,21 bar
(dit komt overeen met 0,07 bar voor
elke 7 °C temperatuurverschil).
Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur met 0,13 tot 0,4 bar oplopen.
Laat de banden in dat geval NOOIT
gedeeltelijk leeglopen, de banden-
spanning is anders te laag zodra de
band weer is afgekoeld.
BANDENSPANNING BIJ
HOGERE RIJSNELHEDEN
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
volgens de geldende snelheidsbeper-
kingen. Wanneer de omstandigheden
het toelaten om met hoge snelheden te
rijden, is de juiste bandenspanning
211
Page 218 of 324

erg belangrijk. Mogelijk moet u de
bandenspanning verhogen en de bela-
ding van de auto verminderen als u
met hoge snelheden wilt rijden. Neem
contact op met de oorspronkelijke of
een erkende bandenleverancier voor
de aanbevolen veilige rijsnelheid, de
juiste belading en de correcte koudebandenspanning.WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een
maximaal beladen auto is gevaar-
lijk. De extra belasting op uw ban-
den kan defecten veroorzaken. U
kunt zo een ernstig ongeval krijgen.
Rij niet sneller dan 120 km/u in een
auto die tot het maximale laadver-
mogen is beladen.RADIAALBANDEN
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van ra-
diaalbanden en andere bandentypes
heeft een negatieve invloed op het
weggedrag van uw auto. Dit stabili-
teitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt,
moeten dat er altijd vier zijn. Com-
bineer ze nooit met andere bandty-pes.
Een gat of scheur in het loopvlak van
een radiaalband is mogelijk nog te
repareren, in tegenstelling tot schade
aan de zijkant van de band. Vraag
advies aan uw erkende bandenleve-
rancier over reparatie van radiaal-banden.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. U
kunt vaststellen of uw auto is uitge-
rust met een noodreservewiel door te
kijken naar de beschrijving van het
reservewiel op de band- en beladings- informatiesticker op de portierope-
ning aan bestuurderszijde of op de
bandwang. Beschrijvingen van nood-
reservewielen beginnen met de letter
"T" of "S" vóór aanduiding van de
maat. Voorbeeld: T145/80D18103M.
T, S = Tijdelijke reserveband
Omdat het profiel op deze band een
beperkte levensduur heeft, moet de
originele band zo snel mogelijk wor-
den gerepareerd (of vervangen) en
weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te
brengen of een conventionele band te
monteren op het noodreservewiel,
omdat het wiel specifiek voor de
noodreserveband is gemaakt. Mon-
teer nooit meer dan één
noodreserveband/-wiel tegelijkertijd
aan de auto.
212
Page 219 of 324

WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Met deze reservebanden mag u
maximaal 80 km/u rijden. Noodre-
servewielen hebben een beperkte le-
vensduur. Als het loopvlak is versle-
ten tot op de slijtindicatoren, dient u
de band van het noodreservewiel
('thuiskomertje') te vervangen. Let
op de waarschuwingen met betrek-
king tot uw reservewiel. Anders kan
het reservewiel beschadigd worden
en veroorzaakt u misschien een on-geval.
THUISKOMER (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het noodreservewiel mag u alleen in
geval van nood gebruiken. De band en
het reservewiel zijn voorzien van een
sticker. De sticker bevat de rijbeper-
kingen voor dit reservewiel. Mogelijk
lijkt dit noodreservewiel op het oor-
spronkelijke wiel op de voor- of ach-
teras van de auto. Het heeft echter
andere eigenschappen. Het rijgedrag
van de auto verandert wanneer u dit noodreservewiel monteert. Aangezien
het niet dezelfde band is, moet u de
oorspronkelijke band zo spoedig mo-
gelijk vervangen of herstellen en te-rugplaatsen.
WAARSCHUWING!
Noodreservewielen zijn uitsluitend
bedoeld voor gebruik in noodgeval-
len. Het rijgedrag van de auto veran-
dert wanneer u dit noodreservewiel
monteert. Rijd met dit reservewiel
niet harder dan de snelheid vermeld
op het noodreservewiel. De spanning
van een koude band mag nooit hoger
of lager zijn dan de waarde die op de
band- en beladingsinformatiesticker
in de portieropening aan de bestuur-
derszijde is aangegeven. Vervang (of
herstel) de oorspronkelijke band zo
spoedig mogelijk en plaats deze te-
rug. Anders veroorzaakt u misschien
een ongeval.
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN
Als u vast komt te zitten in modder,
zand, sneeuw of ijs, mag u de wielen
niet sneller dan 48 km/uur of meer
dan 30 seconden continu laten
draaien zonder te stoppen als u vast
blijft zitten.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. De krachten die vrijko-
men bij extreem hoge wielsnelheden
kunnen de banden beschadigen. Er
kan een band exploderen, waardoor
iemand gewond kan raken. Laat de
wielen van uw auto niet met een
snelheid boven de 48 km/u of langer
dan 30 seconden ononderbroken
ronddraaien. Zorg ook dat er geen
personen aanwezig zijn in de nabij-
heid van een doorslippend wiel, on-
geacht de snelheid waarmee het wiel
ronddraait.
213
Page 220 of 324

BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen om te bepalen
wanneer uw banden moeten wordenvervangen.
Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze verschijnen als
ringen als de profieldiepte nog slechts
2 mm bedraagt. Als het loopvlak is
versleten tot op de slijtindicatoren
dient u de band te vervangen.
LEVENSDUUR VAN EEN BAND
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot: Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen
na zes jaar te worden vervangen on-
geacht het resterende profiel op de
banden. Als u deze waarschuwing
niet in acht neemt, kan een band het
plotseling begeven. U kunt de con-
trole over de auto verliezen en een
ongeval veroorzaken met ernstige of
zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden ge-
bruikt op een koele, droge plaats en
stel ze zo weinig mogelijk bloot aan
licht. Voorkom dat de banden in aan-
raking komen met olie, vet en ben-zine.
VERVANGENDE BANDEN
De banden van uw nieuwe auto bie-
den een optimaal evenwicht tussen
allerlei verschillende eigenschappen.
Controleer daarom de banden regel-
matig op de juiste spanning (van
koude banden) en op slijtage. De fa-
brikant raadt ten sterkste aan dat u, indien nodig, de oorspronkelijke ban-
den vervangt door banden van de-
zelfde maat en kwaliteit en hetzelfde
prestatievermogen. (Raadpleeg de
paragraaf over "bandenslijtage-
indicatoren"). Voor meer informatie
over de juiste bandenmaat raadpleegt
u het plaatje met informatie over ban-
den en belasting. De lastindex en het
snelheidssymbool vindt u op de wang
van de originele band. Raadpleeg de
tabel voor bandenmaten in de sectie
met informatie over veiligheid van
banden in deze gebruikershandlei-
ding voor meer informatie over de
lastindex en het snelheidssymbool van
een band.
Wij adviseren u de twee voorbanden
of de twee achterbanden gelijktijdig
als paar te vervangen. Het vervangen
van slechts een band kan het rijgedrag
van uw auto sterk beïnvloeden. Wan-
neer u een velg wilt vervangen, moet u
ervoor zorgen dat de specificaties van
de nieuwe velg overeenkomen met die
van de standaardvelgen.
Wij raden u aan contact op te nemen
met uw oorspronkelijke of een er-
kende bandenleverancier voor alle
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
214
Page 221 of 324

vragen omtrent de juiste band. Wan-
neer u een ander type band monteert,
kan dat de veiligheid, de wegligging
en het rijgedrag van uw auto in gevaar
brengen.WAARSCHUWING!
Gebruik geen andere soort bandof velgmaat of een band met een
andere belastingsindex dan voor
uw auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te ge-
bruiken verandert u mogelijk de
dimensies en eigenschappen van
de wielophanging, waardoor de
besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
onvoorspelbaar stuurgedrag en
spanningen in de stuurinrichting
en de wielophanging veroorzaken.
U kunt de controle over de auto
verliezen en een ongeval veroorza-
ken met ernstige of zelfs fatale
gevolgen. Kies daarom uitsluitend
banden en velgmaten met een be-
lastingsindex die voor uw auto is
goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een
lagere belastingsindex of capaci-
teit dan waarmee uw voertuig oor-
spronkelijk is uitgerust. Als u een
band met een lagere belastingsin-
dex gebruikt, kan de band te
zwaar worden belast en defect ra-
ken. U kunt hierdoor de controle
over het voertuig verliezen wat tot
aanrijdingen kan leiden.
Wanneer uw banden niet geschikt
zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de autoverliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een
afwijkende bandmaat kan ervoor
zorgen dat de aanduiding van de
snelheidsmeter en de kilometerteller
niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend nauwsluitende
sneeuwkettingen of andere tractie-
hulpmiddelen die voldoen aan de spe-
cificaties van de S-klasse, type SAE. Sneeuwkettingen moeten qua maat-
voering geschikt zijn voor de auto,
zoals aanbevolen door de fabrikant
van de sneeuwketting. Breng de
sneeuwkettingen alleen aan op ban-
den met maat P235/55R18. OPMERKING:
Gebruik geen sneeuwkettingen op
een thuiskomer.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgs-
maatregelen om schade aan de auto
of de wielen te voorkomen:
Door de beperkte speelruimte
voor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voor u besluit ver-
der te rijden.
(Vervolgd)
215
Page 222 of 324

LET OP!(Vervolgd)
Breng de sneeuwkettingen zo
strak mogelijk aan om de achter-
wielen en stel ze nogmaals strak
nadat u ca. 0,8 km hebt gereden.
Rijd niet sneller dan 48 km/u.
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral bij een zwaar beladen auto.
Uitsluitend gebruiken op de ach-
terwielen.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
OPMERKING:
Rijd niet lange tijd op een droog
wegdek om schade aan de banden,
de kettingen en uw auto te voorko-
men. Houd u aan de instructies
van de fabrikant van de sneeuw- ketting voor de juiste wijze van in-
stallatie, de rijsnelheid en de ge-bruikscondities.
Houd u altijd aan de laagste snelheid
indien de kettingfabrikant en de au-
tofabrikant beide een maximale snel-
heid aanbevelen. Dit advies heeft be-
trekking op alle mogelijke typensneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
ongelijk snel.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren komen vooral
tot uiting bij groffe profieltypen, zoals
het profiel van allseasonbanden. Rou-
leren zorgt voor een langere levens-
duur van de band en geeft langere tijd
een goede tractie in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendiendraagt rouleren bij tot soepele en rus-
tige rijeigenschappen.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
De oorzaak voor snelle of ongewone
slijtage moet verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
BANDENSPANNINGS- CONTROLESYSTEEM(TPMS)
Het bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) waarschuwt de be-
stuurder voor te lage bandenspanning
op basis van de op het typeplaatje
vermelde bandenspanning (koud).
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,069 bar voor
elke 6,5 °C. Dat betekent dat de ban-
denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Hiermee worden ban-
den bedoeld waarmee ten minste 3
uur niet is gereden, of waarmee min-
der dan 1,6 km is gereden na een
periode van drie uur stilstaan. De
spanning van een koude band mag
216
Page 223 of 324

nooit hoger zijn dan de maximum-
spanning die op de zijkant van de
band staat vermeld. Raadpleeg "Ban-
den – Algemene informatie" in "Star-
ten en rijden" voor informatie over
hoe de banden correct op spanning
moeten worden gebracht. De banden-
spanning neemt ook toe als het voer-
tuig rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook onder de waarschu-
wingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en
natuurlijk spanningsverlies van deband.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe-
volen waarden in de bandenspan-
ningstabel. Zodra het waarschu-
wingslampje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient
u de betreffende band(en) op te pom-pen tot de waarde die in de banden-
spanningstabel vermeld staat. Als dat
is gebeurd, gaat het TPM-
verklikkerlampje uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
TPM-verklikkerlampje gaat uit zodra
het systeem de juiste bandenspanning
registreert. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Op het etiket in uw voertuig staat
bijvoorbeeld een aanbevolen koude
(minimaal drie uur stilstand) banden-
spanning van 2,07 BAR. Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C is en de ge-
meten bandenspanning is 1,86 bar,
neemt de bandenspanning bij een
temperatuurdaling tot -7 °C af tot
ongeveer 1,58 bar. Deze bandenspan-
ning is laag genoeg om het TPM-
verklikkerlampje te laten branden.
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 1,86
BAR, maar het TPM-
waarschuwingslampje is nog steeds
AAN. In deze situatie dooft het TPM-
verklikkerlampje pas als de banden
op de aanbevolen spanning zijn ge-
bracht (koud).
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op
de bandenmaat waarmee uw auto
is uitgerust. Het gebruik van ver-
vangingsonderdelen van een af-
wijkend formaat of type kan lei-
den tot een onjuiste
systeemwerking of sensorschade.
Wielen van andere makelij kun-
nen schade aan de sensors veroor-
zaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen of
balansgewichtjes die u later koopt
als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan
de sensors kan veroorzaken.
(Vervolgd)
217
Page 224 of 324

LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de TPM-
sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in hetventiel.
OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet be- doeld als vervanging voor nor-
maal onderhoud en waarschuwt
niet bij andere problemen met
de band.
Het TPM-systeem mag niet wor- den gebruikt als bandenspan-
ningsmeter bij het aanpassen
van de bandenspanning.
Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermin-
dert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden. Het TPM-systeem is geen ver-
vanging voor het juiste banden-
onderhoud en de bestuurder is
ervoor verantwoordelijk om de
juiste bandenspanning te hand-
haven met gebruik van een
nauwkeurige bandenspan-
ningsmeter, zelfs wanneer de
bandenspanning nog niet laag
genoeg is om het TPM-
verklikkerlampje te activeren.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke bandenspanning,
ook als die spanning onder in-
vloed van de verschillen in sei-
zoenstemperatuur verandert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) maakt gebruik van
draadloze technologie met op de velg
gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar deontvangstmodule. OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de
auto maandelijks controleert en
de banden zonodig op de juiste
spanning brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende on-
derdelen:
Ontvangstmodule
vier TPM-sensoren,
verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)en
TPM-lampje.
Waarschuwing voor lage
spanning van hetbandenspanningscontrolesysteem Als de spanning in een of meer
van de gebruikte wegbanden te
laag is, gaat het TPM-
verklikkerlampje voor lage banden-
spanning in het instrumentenpaneel
branden en klinkt er een geluidssig-
naal. Daarnaast verschijnt in het
EVIC het bericht "LOW TIRE" en
een grafiek waarop de bandenspan-218