OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel vervangt door een reservewiel met
een bandenspanning beneden de waarschu-
wingslimiet, zal bij het eerstvolgende in-
schakelen van de ontsteking een geluidssig-
naal klinken, in de instrumentgroep zal de
melding “TIRE LOW PRESSURE” (lage ban-
denspanning) verschijnen en het TPM-
verklikkerlicht zal branden. Nadat u 20 minu-
ten lang sneller dan 25 km/h heeft gereden,
begint het verklikkerlicht voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden te knippe-
ren en blijft daarna continu branden. Daar-
naast wordt de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud bandenspannings-
systeem) weergegeven. Bij elk volgend op-
nieuw inschakelen van de ontsteking klinkt
een geluidssignaal, wordt de melding “SER-
VICE TPM SYSTEM” weergegeven en knip-
pert het TPM-verklikkerlicht gedurende
75 seconden om vervolgens continu te blij-
ven branden. Zodra de wegband is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordtgemonteerd in plaats van de thuiskomer,
wordt het systeem automatisch bijgewerkt
en dooft het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning, mits alle vier actieve
wegbanden de juiste spanning hebben. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Premium System – Indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
bestaat uit de volgende onderdelen:
•
Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
•
Verschillende boodschappen van het systeem
voor het volgen van de bandenspanning, die
verschijnen op het scherm van het Elektroni-
sche Voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Wanneer in een of meerdere van de vier in
gebruik zijnde wielen een lage bandenspan-
ning geconstateerd wordt, zal het TPM-
verklikkerlicht gaan branden, klinkt een ge-
luidssignaal en in het EVIC verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden de melding
“Low Tire Pressure” (lage bandenspanning) en
een grafische weergave van de bandenspan-
ning(en) waarbij de banden met lage spanning
knipperen. Raadpleeg voor meer informatie:
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
onder De functies op uw dashboard .
261
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR.
Als er een lage bandenspanning optreedt in
één van de vier banden, moet u zo snel moge-
lijk stoppen en de opblaasdruk van de band of
banden die op de grafische weergaveknippe-
ren op de voor de auto aanbevolen koude
bandenspanning brengen. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt, de grafische weer-
gave met de spanningswaarde(n) knippert
(knipperen) niet meer en het bericht (de be-
richten) Lage bandenspanning gaat (gaan) uit
zodra de nieuwe bandenspanning is doorge-
geven. Het kan soms nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een snelheid boven de 24 km/u
voordat het systeem de spanning registreert.
Waarschuwing ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM
Wanneer een systeemstoring gedetecteerd is,
zal het TPM-verklikkerlicht gedurende 75 se-
conden knipperen en vervolgens continu bran-
den. Daarnaast zal een geluidssignaal klinken.
Op het EVIC verschijnt de melding “SERVICE
TPM SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Dit
bericht wordt gevolgd door een beeldweer-
gave met
-- in plaats van de spanningswaar-
de(n) en geeft aan welke controlesensor voor
de bandenspanning niet naar behoren werkt.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als de contactsleutel wordt omgedraaid, her-
haalt dit zich, als de systeemfout nog steeds
bestaat. Wanneer de systeemfout is opgehe-
ven, knippert het TPM-verklikkerlicht niet meer,
wordt de melding
SERVICE TPM-SYSTEM niet
meer weergegeven en wordt de spannings-
waarde weergegeven in plaats van de lig-
gende streepjes. Een systeemfout kan optre-
den in de volgende omstandigheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
262
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
Ook bij detectie van een systeemstoring welke
mogelijk veroorzaakt wordt door een onjuiste
sensor, knippert het TPM-verklikkerlicht gedu-
rende 75 seconden om vervolgens continu te
branden. In het EVIC verschijnt de melding
SERVICE TPM SYSTEM (onderhoud banden-
spanningssysteem). In dit geval wordt het be-
richt SERVICE TPM SYSTEM (onderhoud
TPM-systeem) gevolgd door de weergave van
een symbool, terwijl de spanningswaarden nog
steeds getoond worden. Dit geeft aan dat de
spanningswaarden nog steeds worden door-
gestuurd door de TPM-sensors. Het systeem
behoeft echter nog steeds onderhoud zolang
de melding SERVICE TPM SYSTEM (onder-
houd TPM-systeem) wordt weergegeven.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban- denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel met een bandenspanning onder de
waarschuwingslimiet vervangt door het re-
servewiel, zal bij het eerstvolgende inscha-
kelen van de ontsteking een geluidsignaal
klinken, blijft het EVIC nog steeds de mel-
ding voor lage bandenspanning weergeven
en het symbool voor de spanningswaarde
zal knipperen. Nadat met het voertuig gedu-
rende 20 minuten sneller dan 24 km/h gere-
den is, knippert het TPM-verklikkerlicht ge-
durende 75 seconden om vervolgens
continu te branden. Het EVIC toont de mel-
ding “SERVICE TPM SYSTEM
(onderhoud
TPM-systeem) en daarna liggende streepjes
(- -) in plaats van de spanningswaarde. Bij
elk volgend inschakelen van de ontsteking,
klinkt een geluidssignaal, knippert het TPM-
verklikkerlicht gedurende 75 seconden en
blijft vervolgens continu branden en geeft
het EVIC de melding SERVICE TPM SYS-
TEM (onderhoud TPM-systeem) weer ge-
volgd door liggende streepjes (- -) in plaats
van de spanningswaarde. Zodra de oor-
spronkelijke autoband is gerepareerd of ver-
vangen en op de auto is gemonteerd in plaats van de reserveband, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt.
Bovendien verschijnt er op het EVIC een sym-
bool met de nieuwe spanningswaarde i.p.v. de
streepjes (- -), zolang tenminste de spanning
van alle vier gebruikte autobanden niet onder
de waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met een
snelheid boven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatie ontvangt.
Buiten werking stellen van het
TPMS
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld
als alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met wiel- en bandsets die
geen TPM-sensors hebben, zoals wanneer
winterbanden op de auto worden gezet. Om
het TPMS buiten werking te stellen, moeten
eerst alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met banden die niet voor-
zien zijn van bandenspanningssensors (TPM-
sensors). Rijd daarna 20 minuten lang met een
snelheid van meer dan 24 km/uur. Het TPMS
geeft een geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlicht knippert gedurende 75 secon-
263
den en brandt daarna continu en het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) geeft
de melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onder-
houd TPM-systeem) weer en vervolgens lig-
gende streepjes (--) in plaats van de span-
ningswaarden. Vanaf het eerstvolgende
inschakelen van de ontsteking, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen en geen
melding “SERVICE TPM SYSTEM” meer tonen
in het EVIC. De liggende streepjes (--) blijven
echter de plaats innemen van de spannings-
waarden.
Om het TPMS weer in werking te stellen moeten
alle vier banden- en wielenstellen (wegbanden)
weer vervangen worden met banden die voor-
zien zijn van TPM-sensors. Rijd daarna maxi-
maal 20 minuten lang met een snelheid van
meer dan 24 km/uur. Het TPMS geeft een
geluidssignaal, het TPM-verklikkerlicht knippert
gedurende 75 seconden en dimt vervolgens.
Het Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) toont de melding “SERVICE TPM SYS-
TEM” (onderhoud TPM-systeem) zolang zich
geen systeemstoring voordoet. Het EVIC geeft
ook de spanningswaarden weer in plaats van
de liggende streepjes. Na het eerstvolgendeinschakelen van de ontsteking zal de melding
SERVICE TPM SYSTEM niet meer getoond
worden, zolang zich geen systeemstoringen
voordoen.
Algemene informatieDe afstandsbediening en signaalontvangers
werken op een draaggolffrequentie van
433,92 MHz, zoals is voorgeschreven in de EU.
Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd con-
form de specifieke regelgeving in elk land. Er
gelden twee normen: ETS (European Telecom-
munication Standard) 300–220, van toepassing
in de meeste landen, en de Duitse richtlijn BZT
225Z125, die steunt op de norm ETC 300–220,
maar daarnaast nog enkele specifieke bepalin-
gen heeft. De overige bepalingen worden ver-
meld in de Europese Richtlijn 95/56/EC, Bijlage
VI. De apparatuur moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
• De apparatuur mag geen hinderlijke storin-
gen veroorzaken.
• De apparatuur moet eventuele ontvangen
storingen kunnen verwerken, inclusief storin-
gen die kunnen leiden tot een foutieve wer-
king.
BRANDSTOFVEREISTEN —
BENZINEMOTOREN
3,6l-motor
Deze motoren voldoen aan alle emissie-eisen
en hebben een laag brandstofverbruik en bie-
den optimale rijeigenschappen als u hoog-
waardige loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte van 91 gebruikt. Het gebruik
van superbenzine wordt afgeraden, omdat dit
voor deze motoren geen voordelen ten op-
zichte van normale benzine biedt.
5,7-liter motorDeze motoren voldoen aan alle voorschriften
over uitlaatgassen en bieden een uitstekend
brandstofverbruik en prestatievermogen als
hoogwaardige, loodvrije benzine met een oc-
taangehalte van 91 tot 95 wordt getankt. Voor
optimale prestaties wordt het gebruik van oc-
taan 95 aangeraden. Het gebruik van super-
benzine wordt afgeraden, omdat dit voor deze
motoren geen voordelen ten opzichte van nor-
male benzine biedt.
Licht detoneren (pingelen) bij lage motortoe-
rentallen is niet schadelijk voor uw motor. Aan-
houdend zwaar detoneren (pingelen) bij hoge
264
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Regelmatig onderhoud is een prima be-
scherming tegen koolmonoxide. Laat het
uitlaatsysteem altijd controleren wanneer
de auto op een hefbrug wordt gezet. Laat
afwijkende condities direct repareren. Rij in
de tussentijd altijd met de ramen volledig
open.
• Laat de achterklep dicht tijdens het rijden
om te voorkomen dat koolmonoxide en
andere giftige uitlaatgassen in het voertuig
binnentreden.
BRANDSTOFVEREISTEN —
DIESELMOTOR
Koop kwaliteitsdieselbrandstof bij een erkende
leverancier. Voor de meeste service het hele
jaar door levert Dieselbrandstof nr. 2, die vol-
doet aan de ASTM-norm D-975 klasse S15,
goede prestaties. Als de auto wordt blootge-
steld aan extreme koude (lager dan -7° C) of
langere tijd gebruikt wordt in omstandigheden
die kouder zijn dan normaal, moet op het
klimaat afgestemde dieselbrandstof nr. 2 wor- den gebruikt of moet de dieselbrandstof nr. 2
met 50 % dieselbrandstof nr. 1 worden ver-
dund. Dit levert betere bescherming tegen
bevriezing van de brandstof of wasvorming op
de brandstoffilters.
Gebruik voor dit voertuig
uitsluitend hoogwaardige diesel welke vol-
doet aan de richtlijnen van EN 590. Meng-
sels van biodiesel welke voldoen aan EN 590
kunnen ook worden toegepast.
LET OP!
De fabrikant eist dat in dit voertuig snelweg-
dieselbrandstof met een ultralaag zwavelge-
halte (maximum 15 ppm zwavel) wordt ge-
bruikt en verbiedt het gebruik van snelweg-
dieselbrandstof met een laag zwavelgehalte
(maximum 500 ppm zwavel) zodat schade
aan de uitlaatregeling wordt voorkomen.
WAARSCHUWING!
Vermeng de brandstof niet met alcohol of
benzine. Deze kunnen onstabiel zijn bij be-
paalde omstandigheden en gevaarlijk of ex-
plosief bij mengen met dieselbrandstof. Dieselbrandstof bevat meestal een kleine hoe-
veelheid water. Om moeilijkheden met het
brandstofsysteem te voorkomen moet het wa-
ter dat zich verzamelt in het brandstof/water-
scheidingsfilter via de bijgeleverde slang wor-
den afgevoerd. Als u hoogwaardige brandstof
koopt en het bovenstaande advies bij koud
weer opvolgt, zijn er geen brandstofconditio-
ners nodig voor de auto. Een
premium diesel-
brandstof met een hoog cetaangetal (indien
verkrijgbaar) kan beter starten bij koud weer en
beter warmdraaien bevorderen.
BRANDSTOF BIJVULLEN
Brandstofvuldop
De tankdop bevindt zich achter het afsluitbare
tankklepje aan de bestuurderszijde van de
auto. Als de tankdop zoekgeraakt of bescha-
digd is, moet de vervangende dop geschikt zijn
voor deze auto.
267
10. Zet de wielmoeren stevig vast. Duw de
moersleutel omlaag om de wielmoeren vast te
zetten. Draai de wielmoeren om en om in twee
ronden stevig vast. Het juiste aanhaalmoment
van de wielmoeren is 130 N·m. Als u twijfelt of
de moeren goed zijn vastgezet, laat dit dan bij
uw dealer of een servicecenter nog eens con-
troleren met een momentsleutel.
11. Draai de krik geheel omlaag en plaats
deze met het gereedschap in de juiste positie
in de schuimvoering van de opbergbak.
12. Zet het verwisselde wiel en de krik stevig
vast in de kofferbak.13. Zorg dat band rond het oorspronkelijke
aluminium wiel zo snel mogelijk gerepareerd
wordt en berg het reservewiel, de krik en het
gereedschap veilig op.
WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een noodstop of
ongeval naar voren schieten en zo de inzit-
tenden ernstig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de daartoe be-
stemde plaatsen op.
STARTEN MET STARTKABELSWanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels en
een accu in een ander voertuig, of met een
draagbare snellader weer worden gestart. Bij
onjuist gebruik kan het starten met startkabels
gevaarlijk zijn. Houd u dus zorgvuldig aan de
hier beschreven procedures.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader
moeten de door de fabrikant geleverde be-
dieningsvoorschriften en vereiste voorzorg-
maatregelen worden uitgevoerd.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
ander snellaadapparaat met een systeem-
spanning groter dan 12 volt. Dit kan schade
aanbrengen aan accu, startmotor, dynamo of
het elektrisch systeem.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met behulp van
startkabels te starten wanneer de accu bevro-
ren is. De accu kan hierdoor openscheuren of
exploderen, waarbij het gevaar op persoon-
lijke verwondingen bestaat.
Voorbereiding voor het starten met
startkabels
De accu van uw voertuig bevindt zich onder de
bijrijderstoel. Onder de motorkap zijn hulppo-
len geplaatst om het starten met behulp van
startkabels mogelijk te maken.
Reservewiel in opbergpositie
288
WAARSCHUWING!
Blijf van de auto’s vandaan wanneer u de
sleepogen gebruikt. Sleepbanden en
-kettingen kunnen breken en zo ernstig letsel
toebrengen.SLEPEN VAN EEN DEFECTE AUTODit hoofdstuk beschrijft de procedures voor het
afslepen van een defect voertuig door een
commerciële afsleepservice. Wanneer de
transmissie en de aandrijflijn nog functioneren,kunnen defecte voertuigen ook gesleept wor-
den zoals beschreven onder “Slepen achter
een motorhome” in hoofdstuk “Starten en be-
dienen”.
Sleepmethode Wielen van de grond Modellen met vierwielaandrijving
Slepen met alle wielen op de grond Geen Zie de instructies in “Slepen achter een motorhome” onder “Starten en be-
dienen”
•
Transmissie in stand PARK
• Tussenbak in stand NEUTRAL
• Slepen in voorwaartse richting
Slepen met behulp van een wiellift of dolly Voor
NIET TOEGESTAAN
Achter NIET TOEGESTAAN
Autoambulance ALLE BESTE METHODE
291
voldoende koelende werking, een hoger
brandstofverbruik en hogere uitlaatgaswaar-
den veroorzaken.
RemsysteemOm altijd optimale remprestaties te waarbor-
gen, moeten alle onderdelen van het remsys-
teem regelmatig worden gecontroleerd. Raad-
pleegOnderhoudsschema voor de juiste
onderhoudsintervallen.
WAARSCHUWING!
Rijden met ‘slippend rempedaal’ is gevaarlijk
en kan ongevallen veroorzaken. Rijden met
de voet op het rempedaal veroorzaakt abnor-
maal hoge remtemperaturen, verhoogt de slij-
tage van de remblokken en kan leiden tot het
uitvallen van het remsysteem. Dan heeft u in
noodgevallen niet het volledige remvermogen
tot uw beschikking. Remvloeistofpeil controleren –
hoofdremcilinder
Het vloeistofpeil in de hoofdcilinder moet ge-
controleerd worden als er service onder de
motorkap wordt uitgevoerd, of meteen als het
waarschuwingslampje van het remsysteem
aangeeft dat er een systeemdefect is opgetre-
den.
De hoofdremcilinder is voorzien van een trans-
parant kunststof reservoir. De buitenzijde van
het reservoir is gemarkeerd met een
MAX -stip
en een MIN -stip. Het vloeistofniveau moet
tussen deze twee stippen blijven. Vul geen
vloeistof bij boven de MAX-markering, anders
kan lekkage bij de dop ontstaan.
Bij schijfremmen is het normaal dat het vloei-
stofpeil daalt naarmate de remvoeringen slij-
ten. Een onverwachte daling van het vloeistof-
peil kan worden veroorzaakt door lekkage. Het
systeem moet in dat geval worden gecontro-
leerd.
Zie Vloeistoffen, Smeermiddelen en Originele
Onderdelen in Onderhoud van uw voertuig
voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
• Gebruik uitsluitend door de fabrikant aan-
bevolen remvloeistof. Zie Vloeistoffen,
Smeermiddelen en Originele Onderdelen
in Onderhoud van uw voertuig voor meer
informatie. Gebruik van de verkeerde rem-
vloeistof kan ernstige schade veroorzaken
aan uw remsysteem en/of de werking er-
van nadelig beïnvloeden. Het juiste type
remvloeistof is ook aangegeven op het
reservoir van de originele hoofdremcilinder
die in de fabriek geïnstalleerd is.
(Vervolgd)
310