•Wanneer u de ParkSense parkeerhulp
uitschakelt, toont de instrumentengroep
de melding PARK ASSIST OFF (parkeer-
hulp uitgeschakeld). ParkSense blijft uit-
geschakeld, ook wanneer u de contact-
schakelaar aanzet, totdat u de
parkeerhulp opnieuw inschakelt.
• Wanneer u, met uitgeschakelde Park-
Sense , de schakelhendel in stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) zet,
zal de instrumentengroep de melding
“PARK ASSIST OFF” (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergeven zolang het voertuig
in REVERSE staat of in DRIVE en langza-
mer rijdt dan 18 km/h.
• Als de parkeerhulp ingeschakeld is wordt
de radio gedempt wanneer er een geluids-
signaal klinkt.
• Reinig alle sensors van de parkeerhulp
regelmatig, maar let daarbij op dat u geen
krassen of schade toebrengt. De sensors
mogen niet bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontreiniging van
de sensors kan leiden tot een slechte
systeemwerking. Mogelijk zal de Park-
Sense parkeerhulp hierdoor obstakels voor of achter de bumper niet waarne-
men, of het systeem kan een foutieve
melding geven van een voorwerp voor of
achter de bumper.
• Voorwerpen zoals fietsendragers, trekha-
ken, etc. mogen tijdens het rijden niet
binnen 30 cm van het achterpaneel/de
achterbumper geplaatst zijn. Als dit wel
het geval is, zal het systeem een nabijge-
legen voorwerp mogelijk interpreteren als
sensorprobleem en de melding SERVICE
PARK ASSIST SYSTEM (parkeerhulpsys-
teem laten nakijken) tonen in het instru-
mentenpaneel.
LET OP!
• De parkeerhulp is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is niet in
staat ieder voorwerp, inclusief kleine obsta-
kels, waar te nemen. Stoepranden kunnen
tijdelijk of helemaal niet worden gedetec-
teerd. Op kleine afstanden worden obsta-
kels boven of onder de sensors niet gede-
tecteerd.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetecteerd.
Het is raadzaam om tijdens het achteruit-
rijden over uw schouder te kijken, ook
wanneer u gebruik maakt van ParkSense .
WAARSCHUWING!
• Bestuurders moeten altijd voorzichtig ach-
teruit rijden, ook wanneer gebruik gemaakt
wordt van de ParkSense parkeerhulp.
Controleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees be-
dacht op voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen, obstakels en dode hoeken. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en dient
uw aandacht voortdurend bij de omgeving
te houden. Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel.
(Vervolgd)
148
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan dit schade aan de auto veroorza-
ken. Wanneer de temperatuurmeter in de
H-zone staat, zet dan de auto veilig stil langs
de kant van de weg. Laat de auto met uitge-
schakelde airco stationair draaien tot de me-
ternaald weer in het normale bereik staat. Als
de meternaald in de H-zone blijft staan en u
voortdurend geluidssignalen hoort, zet dan de
motor direct af en waarschuw de wegen-
wacht.
WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaarlijk. Hete
koelvloeistof en stoom uit de radiator kunnen
ernstige brandwonden veroorzaken. U kunt
het beste de wegenwacht bellen voor service
als de motor oververhit raakt. Als u besluit zelf
onder de motorkap te kijken, raadpleeg dan
Onderhoud van uw voertuig . Volg de waar-
schuwingen in de paragraaf Vuldop expansie-
reservoir. 26. Controlelampje mistlampen achter
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten achter aan zijn.
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC)
Het Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) heeft een interactief scherm dat zich op
het instrumentenpaneel bevindt. Het EVIC bevat de volgende onderdelen:
•
Systeemstatus
• Beeldschermweergaven voor waarschu-
wingsmeldingen voertuiginformatie
• Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)
• Kompasweergave
• Weergave omgevingstemperatuur
• Boordcomputerfuncties
Met dit systeem kan de bestuurder informatie
selecteren door op de volgende knoppen op
het stuurwiel te drukken:
Display Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Stuurwieltoetsen voor EVIC
178
ToetsOMHOOG
Druk de toets OMHOOG en laat
deze weer los om omhoog te bla-
deren door de hoofdmenu’s
(Brandstofverbruik, Voertuiginfor-
matie, Bandenspanning, Cruise-
control, Systeeminstellingen) en
de submenu’s.
Toets OMLAAG
Druk de toets OMLAAG en laat
deze weer los om omlaag te bla-
deren door de hoofdmenu’s en de
submenu’s.
Toets SELECTEREN
Druk de toets SELECTEREN en
laat deze weer los voor toegang tot
hoofdmenu’s, submenu’s of per-
soonlijke instellingen in het menu
Instellingen. Druk de toets SE-
LECTEREN en houd deze inge-
drukt om functies te resetten. Toets
TERUG
Druk de toets TERUG om terug te
gaan naar een voorgaand menu of
submenu.
Beeldschermweergaven
Elektronisch
Voertuiginformatiesysteem (EVIC)
Onder de juiste omstandigheden geeft het
EVIC de volgende berichten weer:
• Service Tire Pressure System (Onderhoud
bandenspanningsysteem)
• Service Park Assist System (Parkeerhulp la-
ten nakijken)
• Park Assist System Blinded (Parkeerhulp
geblindeerd)
• Park Assist Disabled (Parkeerhulp uitge-
schakeld)
• Front Sensor Blinded (Sensor voor geblin-
deerd)
• Rear Sensor Blinded (Sensor achter ge-
blindeerd) •
Keyfob Battery Low (Batterij sleutelhanger
bijna leeg)
• Liftglass Open (Klapraam open)
• Left front turn signal lamp out (Linker rich-
tingaanwijzer voor kapot)
• Right front turn signal lamp out (Rechter
richtingaanwijzer voor kapot)
• Left rear turn signal lamp out (Linker rich-
tingaanwijzer achter kapot)
• Right rear turn signal lamp out (Rechter
richtingaanwijzer achter kapot)
• Check Tire Pressure (Controleer banden-
spanning)
• ESC System Off (ESC-systeem uitgescha-
keld)
• Service blind spot system (Onderhoud do-
dehoeksysteem)
• Blind spot detection unavailable (Dode-
hoekdetectie niet beschikbaar)
• Blind spot system off (Dodehoeksysteem
uitgeschakeld)
179
•ACC/FCW Unavailable Vehicle System Er-
ror (Storing voertuigsysteem ACC/FCW niet
beschikbaar) — Wanneer het ACC-systeem
uitschakelt als gevolg van een tijdelijke sto-
ring waardoor de functionaliteit beperkt
wordt. Raadpleeg “Adaptieve cruisecontrol
(ACC)” onder “De functies van uw voertuig
(indien aanwezig).
• ACC/FCW Unavailable Service Radar Sen-
sor (Onderhoud radarsensor ACC/FCW niet
beschikbaar) — Wanneer het ACC-systeem
uitschakelt door een interne systeemfout die
door een erkende dealer hersteld dient te
worden. Raadpleeg “Adaptieve cruisecon-
trol (ACC)” onder “De functies van uw voer-
tuig (indien aanwezig).
• Coolant low (Koelvloeistofpeil laag)
• Service air suspension system (Onderhoud
pneumatisch ophangsysteem)
• Oil change due (Vervang olie)
• Key in ignition (Sleutel in contactslot)
• Lights on (Lampen aan) •
Key in Ignition Lights On (Sleutel in con-
tactslot Lampen aan)
• Ignition or Accessory On (Contactschake-
laar op ON of ACC)
• Ignition or Accessory On. (Contactschake-
laar op ON of ACC) Lights On (Lampen aan)
• Turn signal on (Richtingaanwijzer aan)
• Park assist on (Parkeerhulp ingeschakeld)
• Warning object detected (Waarschuwing
obstakel gedetecteerd)
• Memory 1 profile set (Gebruikersprofiel
1 ingesteld)
• Memory 2 profile set (Gebruikersprofiel
2 ingesteld)
• Memory system unavailable — Not in Park
(Geheugen niet beschikbaar — Voertuig niet
in parkeerstand)
• Memory system unavailable — Seatbelt
buckled (Geheugen niet beschikbaar —
stoelriem vast)
• Memory 1 profile recall
(Gebruikersprofiel 1
opheffen) •
Memory 2 profile recall (Gebruikersprofiel 2
opheffen)
• Wrong Key (verkeerde sleutel)
• Damaged Key (Sleutel beschadigd)
• Key not programmed (Sleutel niet gepro-
grammeerd)
• Function currently unavailable — Power Lift-
gate (Functie tijdelijk niet beschikbaar —
Bediening achterklep)
• Unlock to operate — Power Liftgate (Niet
bedienbaar — Bediening achterklep)
• Put in Park to operate — Power Liftgate
(Zet in parkeerstand om te bedienen —
Bediening achterklep)
• Automatic high beams on (Automatisch
groot licht aan)
• Automatic high beams off (Automatisch
groot licht uit)
• Service Four Wheel Drive System (Onder-
houd vierwielaandrijving)
• Four Wheel Drive System in neutral (Vier-
wielaandrijving in neutrale stand)
181
•ECO — Fuel Saver Indicator (ECO – Indi-
cator voor brandstofbesparing)
• TERRAIN SETTINGS — AUTOMATIC (TER-
REININSTELLINGEN — AUTOMATISCH)
• TERRAIN SETTINGS — ROCK (TERREIN-
INSTELLINGEN — ROTSEN)
• TERRAIN SETTINGS — SAND/MUD (TER-
REININSTELLINGEN — ZAND/MODDER)
• TERRAIN SETTINGS — SNOW (TERREIN-
INSTELLINGEN — SNEEUW)
• TERRAIN SETTINGS — SPORT (TERREIN-
INSTELLINGEN — SPORT)
• Sport Not Available in 4 Low 4 High is
Required (Sport niet beschikbaar in 4 laag,
4 hoog vereist)
• Rock Not Available in 4 Low 4 High is
Required (Rotsen niet beschikbaar in 4
laag, 4 hoog vereist)
• To Tow Vehicle Safely, Read Neutral Shift
Procedure in Owners Manual (Om het voer-
tuig veilig af te slepen, lees eerst de proce-
dure voor het neutraal schakelen in de ge-
bruikershandleiding) •
For 4x4 Low Slow Below 5 MPH or 8 KPH
Put Trans in N Press 4 Low (Voor4x4 laag,
langzamer dan 8 km/h zet transmissie in N
en druk 4 Low)
• For 4x4 Low Slow Below 5 MPH or 8 KPH
Put Trans in N Press 4 Low (Voor4x4 laag,
langzamer dan 8 km/h zet transmissie in N
en druk 4 Low)
• Terrain System Settings Not Available (In-
stellingen terreinsysteem niet beschikbaar)
• Raising Vehicle Ride Height (Verhogen rij-
hoogte voertuig) (met icoon)
• Lowering Vehicle Ride Height (Verlagen
rijhoogte voertuig) (met icoon)
• Normal Vehicle Ride Height (Normale rij-
hoogte voertuig) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig de normale rijhoogte heeft
bereikt.
• Off Road Ride Height Level 1
(Offroad-
rijhoogte niveau 1) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig offroad-rijhoogte niveau 1
heeft bereikt. •
Off Road Ride Height Level 2 (Offroad-
rijhoogte niveau 2) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig offroad-rijhoogte niveau 2
heeft bereikt.
• Vehicle Lowered To Entry/Exit (Park) Height
(Voertuig verlaagd tot Inrit-/uitrit-
(parkeer)hoogte) — Deze melding wordt
weergegeven (gedurende 5 seconden) wan-
neer het voertuig de parkeerhoogte heeft
bereikt.
• Entry/Exit (Park) Height in Progress (Inrit-/
uitrit-(parkeer)hoogte in werking) — Deze
melding wordt weergegeven (gedurende
5 seconden) wanneer het verzoek gedaan is
om de Inrit-/uitrit-(parkeer)hoogte aan te ne-
men, terwijl de voertuigsnelheid tussen 24
en 40 km/h bedraagt. Deze melding geeft
aan dat het verzoek herkend is en dat het
voertuig, wanneer de snelheid minder dan
24 km/h bedraagt, verlaagd zal worden tot
Inrit-/uitrit-(parkeer)hoogte.
• :Service Air Suspension System (Onder-
houd pneumatisch ophangsysteem) — Deze
melding wordt weergegeven wanneer zich
182
een storing voordoet in het systeem. Vanaf
dat moment zal het systeem beperkt functi-
oneren.
• Immediate Air Suspension Service/Repair
Required (Onmiddellijk onderhoud pneu-
matisch ophangsysteem) — Deze melding
wordt weergegeven wanneer zich een sto-
ring voordoet welke resulteert in het geheel
uitschakelen van het systeem. Vanaf dat
moment zal het systeem niet meer functio-
neren.
• Reduce Speed To Maintain Selected Ride
Height (Reduceer snelheid om gekozen rij-
hoogte aan te houden) — Deze melding
wordt weergegeven als een waarschuwing
vooraf aan de bestuurder dat het voertuig in
de eerstvolgende lagere rijhoogte wordt be-
wogen tenzij de snelheid gereduceerd
wordt.
•
Selected Ride Height Not Permitted (Geko-
zen rijhoogte niet toegestaan) — De voertuig-
snelheid is te hoog om een van de vooringe-
stelde rijhoogten te selecteren (Inrit-/
uitrithoogte/offroad-rijhoogte niveau 1/offroad-
rijhoogte niveau 2).
• Air Suspension System Cooling Down –
Please Wait (Afkoelen pneumatisch op-
hangsysteem – Wacht) — Deze melding
wordt weergegeven wanneer de tempera-
tuur van de compressor te hoog is. De
regeling van de rijhoogte is tijdelijk onder-
broken totdat de compressor is afgekoeld.
• Vehicle Cannot Be Lowered – Door Open
(Voertuig kan niet zakken – Portier geopend)
— Deze melding wordt weergegeven wan-
neer een portier of de achterklep geopend is
en de regeling van de rijhoogte is onderbro-
ken.
• Air Suspension Temporarily Disabled For
Jacking And Tire Change (Regeling pneu-
matische ophanging uitgeschakeld om op-
krikken en wielwisseling mogelijk te maken)
• Aerodynamic Ride Height (Aerodynami-
sche rijhoogte) — Deze melding wordt (ge-
durende 5 seconden) weergegeven wan-
neer het voertuig de aerodynamische
rijhoogte bereikt heeft.Witte verklikkerlampjes EVICIn dit vlak worden instelbare witte waarschu-
wingslampjes getoond. Deze verklikkerlampjes
bevatten:
• Status schakelhendel
De status van de schakelhendel
“P,R,N,D,L,5,4,3,2,1” wordt weergegeven als
indicatie van de stand van de hendel. De
lampjes “5,4,3,2,1” geven aan dat de manuele
stand (ERS) is gekozen. De gekozen versnel-
ling wordt weergegeven. Voor meer informatie
betreffende ERS, raadpleeg “Starten en gebrui-
ken”
• Elektronische snelheidsregeling AAN
Dit lampje gaat aan als de elektro-
nische snelheidsregeling AAN
staat. Voor meer informatie, raad-
pleeg “Elektronische snelheidsre-
geling” onder “De functies van uw
voertuig”.
183
varieert, zodat u licht kunt inparkeren, maar
tijdens normaal rijden ook een goed gevoel
houdt over het stuurgedrag van uw voertuig.
Wanneer zich in het elektrohydraulische stuur-
bekrachtigingssysteem een probleem voordoet
waardoor het systeem geen assistentie meer
kan verlenen bij het sturen, zal het systeem een
mechanische besturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de pomp de stuurbekrachtiging reduceert
of zelfs stopt om zo beschadiging van het
systeem te voorkomen. Normaal bedrijf wordt
weer voortgezet wanneer het systeem is af-
gekoeld.Wanneer de melding “SERVICE
POWER STEERING SYSTEM”
(ONDERHOUD STUURBEKRACH-
TIGINGSSYSTEEM) op het EVIC-
scherm verschijnt met een knippe-
rende icoon, geeft dit aan dat het
voertuig onderhoud nodig heeft van een er-
kende dealer. Het is waarschijnlijk dat de stuur-
bekrachtiging van het voertuig is uitgevallen. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) in De
functies op uw dashboard .
Wordt de melding “POWER STEERING SYS-
TEM OVER TEMP” (STUURBEKRACHTIGING-
SYSTEEM OVERVERHIT) vergezeld van een
icoon weergegeven op het EVIC-scherm, dan
geeft dit aan dat zich extreme stuurmanoeu-
vres hebben voorgedaan, welke een overver-
hitting van het stuurbekrachtigingsysteem heb-
ben veroorzaakt. De assistentie van de
stuurbekrachtiging zal tijdelijk wegvallen totdat
de oververhittingstoestand niet meer bestaat.
Wanneer de rijomstandigheden dit toestaan,
parkeert u het voertuig en laat u deze gedu-
rende een aantal momenten stil staan totdat het
lampje dimt. Voor meer informatie raadpleegt u
het Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) in De functies op uw dashboard .
OPMERKING:
• Ook wanneer de assistentie door de
stuurbekrachtiging niet meer werkt, kan
het voertuig nog steeds bestuurd worden.
Onder dergelijke omstandigheden is wel aanzienlijk meer kracht nodig om te stu-
ren, vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres.
• Wanneer deze toestand zich langere tijd
voordoet, raadpleeg uw erkende dealer
voor onderhoud.
5,7-liter motorHet standaard stuurbekrachtigingssysteem
zorgt voor een optimale reactie op stuurma-
noeuvres en maakt de auto gemakkelijk be-
stuurbaar als er weinig ruimte is. Het systeem
voorziet in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel wegvalt.
Als de stuurbekrachtiging om een of andere
reden uitvalt, blijft de auto normaal bestuur-
baar. Onder dergelijke omstandigheden is er
wel aanzienlijk meer stuurkracht nodig, vooral
bij lage rijsnelheden en tijdens parkeerma-
noeuvres.
OPMERKING:
• Wat meer werkingsgeluid aan het einde
van de stuurwielslag is normaal en duidt
niet op een probleem met de stuurbe-
krachtiging.
242
•Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.
Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
260