Geavanceerd
autogordelwaarschuwingssysteem
(BeltAlert)
BeltAlert is een voorziening die de bestuurder
en voorpassagier (indien BeltAlert voor de
voorpassagier aanwezig is) eraan herinnert de
veiligheidsgordel vast te gespen. Deze voor-
ziening is altijd actief wanneer het contact is
ingeschakeld. Als de autogordel van de be-
stuurder of voorpassagier niet is vastgegespt,
gaat het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden totdat beide gordels
vóór zijn vastgegespt. Het BeltAlert -systeem
wordt geactiveerd binnen 60 seconden nadat
de auto een snelheid boven 8 km/u heeft
bereikt. De waarschuwingscyclus duurt 96 se-
conden of totdat de betreffende veiligheidsgor-
dels zijn vastgegespt. Nadat de cyclus is vol-
tooid, blijft het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels branden totdat beide gor-
dels vóór zijn vastgegespt. De bestuurder be-
hoort ook alle overige inzittenden op te dragen
hun veiligheidsgordels vast te gespen. Als een
veiligheidsgordel vóór niet is vastgegespt ter-
wijl er wordt gereden met een snelheid boven
8 km/u, laat BeltAlert als eenmalige waarschu- wing een geluidssignaal klinken, gaat het waar-
schuwingslampje voor de veiligheidsgordels
branden en wordt vervolgens de waarschu-
wingscyclus van 96 seconden geactiveerd.
De BeltAlert
voor de voorstoel aan passa-
gierszijde is niet actief wanneer er niemand in
de stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of zwaar voorwerp bevindt of
wanneer de stoel is neergeklapt (indien deze
voorziening aanwezig is). Het wordt aanbevo-
len huisdieren aangelijnd, of in een met de
veiligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank te vervoeren en bagage goed op te
bergen.
OPMERKING:
• De BeltAlert kan door uw erkende dealer
geactiveerd of gedeactiveerd worden.
• Chrysler Group LLC raadt aan de
BeltAlert niet te deactiveren.
Als BeltAlert buiten werking wordt gesteld,
blijft het waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels branden zolang de veilig-
heidsgordel van de bestuurder niet is vast-
gemaakt.
Vergrendelde veiligheidsgordelDe veiligheidsgordel midden achter is uitgerust
met een vergrendelingssysteem, dat ervoor
zorgt dat de middelste gordelband alleen kan
worden uitgetrokken als de bovenste grendel
van de achterbank is ingeschakeld.
Veiligheidsgordels en zwangerschapWij adviseren vrouwen die in verwachting zijn
om ook dan de autogordel te gebruiken. Een
veilig zittende moeder vormt de beste bescher-
ming voor de nog ongeboren baby.
Een aanstaande moeder hoort het heupge-
deelte van de gordel laag over het middel en zo
strak mogelijk over de heupen te dragen. Houd
de gordel laag, zodat deze niet over de buik
loopt. Op deze wijze zullen de heupen de
krachten opvangen bij een ongeval.
Extra beveiligingssysteem (SRS) —
Airbags
Deze auto is ter aanvulling op de veiligheids-
gordels voorzien van geavanceerde voorair-
bags voor zowel de bestuurder als de voorpas-
sagier. De geavanceerde voorairbag voor de
bestuurder bevindt in het midden van het stuur.
De geavanceerde voorairbag voor de passa-
39
gier bevindt zich in het instrumentenpaneel,
boven het handschoenenkastje. Op de airbag-
panelen ziet u de vermelding SRS/AIRBAG.
Bovendien is de auto aan de bestuurderszijde
voorzien van een knieairbag, die zich in het
instrumentenpaneel onder de stuurkolom be-
vindt.
Het opblaasmechanisme van de geavan-
ceerde voor-airbags wordt in meerdere stadiageactiveerd. De airbag kan zo meer of minder
krachtig worden opgeblazen, afhankelijk van
de soort aanrijding en de ernst ervan.
Dit voertuig is uitgerust met extra gordijn-
zijairbags (SABIC), ter bescherming van de
bestuurder en passagiers voor en achter die
naast een raam zitten. De extra gordijn-
zijairbags bevinden zich boven de zijramen, de
afdekkingen zijn voorzien van het label SRS
AIRBAG.
Deze auto is voorzien van extra zijairbags in de
voorstoelen (SAB), die de inzittenden betere
bescherming bieden tegen zijdelingse botsin-
gen. De extra zijairbags in de voorstoelen
bevinden zich aan de buitenzijde van de voor-
stoelen.
OPMERKING:
•
De airbagpanelen zullen in de interieurbe-
kleding amper opvallen, maar springen
wel degelijk open tijdens het opblazen
van de airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddel-
lijk naar een erkende dealer te worden
gebracht. Onderdelen van het airbagsysteem
Uw auto kan zijn uitgerust met de volgende
onderdelen van het airbagsysteem:
•
Beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC)
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuur en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Extra knieairbag aan bestuurderszijde
• Kniebescherming
• Geavanceerde voorairbag aan bestuurders-
zijde
• Geavanceerde voorairbag aan passagiers-
zijde
• Extra zijairbags in de voorstoelen (SAB)
• Opblaasbare gordijn-zijairbags (SABIC)
• Sensors frontale en zijbotsingen
• Gordelspanners voorin, gesp van gordelslui-
ting
Locaties van de geavanceerde
voorairbags en knieairbag
1 — Geavanceerde
voorairbags voor be-
stuurder en passagier 3 — Kniebescherming
2 — Knieairbag voor
bestuurder
40
Kniebescherming
De kniebeschermer helpt de knieën van de
voorpassagier te beschermen door de passa-
gier optimaal te positioneren voor contact met
de geavanceerde voorairbags.
In combinatie met de veiligheidsgordels en
gordelspanners werken de geavanceerde
voorairbags samen met de knieairbag aan be-
stuurderszijde en de kniebeschermer aan pas-
sagierszijde als extra bescherming voor de
bestuurder en voorpassagier. Ook de zij-
airbags werken in combinatie met de autogor-
dels voor een betere bescherming van inzitten-
den.
Hier volgen enkele eenvoudige raadgevingen
om het risico op letsel door een opgeblazen
airbag te verminderen:
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd
goed vastgegespt op de achterbank zitten.WAARSCHUWING!
Baby’s in kinderzitjes waarin het kind met het
gezicht naar achteren zit, mogen nooit wor-
den vervoerd op de voorstoel van auto’s met
een geavanceerde voorairbag aan passa-
gierszijde. Bij het opblazen kan de airbag
ernstig en zelfs dodelijk letsel aan een peuter
in die zitpositie toebrengen.
Kinderen die niet groot genoeg zijn om de
autogordel op de juiste wijze te dragen (zie het
hoofdstuk Kinderzitjes) moeten veilig op de
achterbank worden vervoerd in een kinderzitje
of een verhogingszitje met gordelbevestiging.
Oudere kinderen die geen kinderzitje of vast te
gespen verhogingszitje gebruiken, horen op de
achterbank te zitten en de autogordel om te
gespen. Sta nooit toe dat kinderen de schou-
dergordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
Lees de instructies bij het baby- of kinderzitje,
zodat u zeker weet dat u het zitje goed ge-
bruikt. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun drie-
puntsveiligheidsgordel op de juiste wijze dra-
gen.
Schuif de stoelen van bestuurder en voorpas-
sagier zo ver als praktisch is naar achteren,
zodat de geavanceerde voor-airbags ruimte
hebben om te kunnen worden opgeblazen.
Zit daarom niet tegen het portier of het raam
geleund. Als de auto zij-airbags heeft, worden
die tijdens een aanrijding krachtig opgeblazen
in de ruimte tussen uzelf en het portier.
Indien het airbagsysteem in deze auto veran-
derd moet worden om gebruik door een inva-
lide mogelijk te maken, neem dan contact op
met klantenservice. De telefoonnummers wor-
den vermeld in het hoofdstuk
Als u gebruik wilt
maken van klantenservice .
43
Omdat airbag-sensors de vertraging van het
voertuig schatten, zijn de snelheid van het
voertuig en de schade geen goede indicatoren
voor de noodzaak van het wel of niet opblazen
van een airbag.
OPMERKING:
Wanneer het voertuig over de kop slaat,
kunnen de gordelspanners en/of de extra
zijairbags in de voorstoelen en de extra
gordijn-zijairbags worden geactiveerd aan
beide zijden van de auto.
Sensors frontale en zijbotsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de
botsingsensoren het ORC helpen bij het bepa-
len van de juiste reactie op de botsingen. Extra
sensors in het ORC bepalen de mate waarin de
airbags moeten worden geactiveerd en geven
hiervan bevestiging.Verbeterd ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de
zij-airbags zal de ORC, als het communicatie-
netwerk en de voeding intact blijven en afhan-
kelijk van de aard van de botsing, bepalen of
het verbeterde ongelukkenresponssysteem de
volgende functies uitvoert:
•
De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
• De alarmknipperlichten laten knipperen zo-
lang er accuspanning is of tot het contact
wordt verbroken met de contactsleutel .
• De binnenverlichting inschakelen zolang de
accu werkt of totdat de contactsleutel wordt
verwijderd.
• De deuren automatisch ontgrendelen.
Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde voorairbags
is zodanig uitgevoerd, dat deze airbags na het
opblazen onmiddellijk leeglopen.
OPMERKING:
De voor- en/of zij-airbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt. Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
•
Het nylon van de airbag kan soms schaaf-
wonden en/of een rode huid veroorzaken bij
de bestuurder en de voorpassagier tijdens
het opblazen van de airbags. De schaafwon-
den lijken op de wonden die u oploopt als u
zich schaaft aan een touw, de vloerbedek-
king of op de vloer van een gymnastiekzaal.
Deze schaafwonden worden niet veroor-
zaakt door contact met chemische produc-
ten. De schaafwonden zijn niet blijvend en
genezen normaal gesproken snel. Als uw
schaafwonden echter na enkele dagen nog
niet zijn genezen of als u last hebt van
blaren, ga dan onmiddellijk naar uw huisarts.
• Terwijl de airbags leeglopen ziet u misschien
rondvliegende stofdeeltjes die op rook lijken.
Dit stof is een normaal bijproduct van het
activeringsproces voor het niet-giftige op-
blaasgas. Deze rondzwevende stofdeeltjes
kunnen de huid, ogen, neus of keel irriteren.
Spoel met koud water als u last hebt van
geïrriteerde ogen of huid. Zorg voor frisse
lucht bij neus- of keelirritaties. Raadpleeg uw
huisarts als de irritatie zich blijft voordoen.
47
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemDe airbags moeten bedrijfsklaar
zijn om bij een aanrijding onmid-
dellijk op te blazen en u te be-
schermen. Hoewel het airbagsys-
teem onderhoudsvrij is, moet u het
systeem onmiddellijk laten contro-
leren door een erkende dealer als zich het
volgende voordoet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat niet vier tot acht seconden
branden nadat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden na de periode van
vier tot acht seconden.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat af en toe branden of blijft
branden tijdens het rijden. OPMERKING:
Als de snelheidsmeter, toerenteller of an-
dere meters voor motorfuncties niet werken,
is het mogelijk dat het beschermingssys-
teem voor de inzittenden ook niet werkt. Het
kan zijn dat de airbags niet gereed zijn om u
te beschermen. Controleer onmiddellijk de
zekeringen op doorgeslagen zekeringen.
Raadpleeg het label aan de binnenkant van
het deksel van het zekeringenblok voor de
juiste airbagzekeringen. Laat uw erkende
dealer controleren of de zekering nog goed
is.
EDR (Event Data Recorder,
Gebeurtenisrecorder)
Deze auto is uitgerust met een gebeurtenisre-
corder (EDR). De belangrijkste taak van de
EDR is het registreren van gegevens die dui-
delijk maken hoe een voertuigsysteem zich
heeft gedragen in bepaalde ongevals- of ge-
lijksoortige situaties, zoals de activering van
een airbag of een botsing tegen een obstakel.
De EDR is ontworpen om kortstondig, meestal
30 seconden of minder, gegevens te registre-
ren die verband houden met de dynamiek en
veiligheidssystemen van de auto. De EDR in
deze auto is ontworpen om onder andere de
volgende gegevens te registreren:
•
Hoe hebben diverse systemen in uw auto
zich gedragen?
• Waren de veiligheidsgordels van de bestuur-
der en passagier vastgegespt?
• Hoe ver (indien van toepassing) trapte de
bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
• Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen tot een beter
inzicht in de omstandigheden waarin botsingen
en letsel ontstaan.
49
IL = geschikt voor bepaalde ISOFIX-
beschermingssystemen voor kinderen (CRS),
zoals vermeld in de bijgevoegde lijst. Deze
ISOFIX-kinderzitjes vallen onder de catego-
rieën vanbepaald voertuig , beperkt of
semi-universeel .
X = ISOFIX-positie niet geschikt voor ISOFIX
-kinderbeveiligingssystemen in deze gewichts-
klasse en/of voor deze grootte.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten goed
vastgegespt op de achterbank plaatsnemen
(als dat mogelijk is). Statistieken tonen aan dat
kinderen veiliger zijn wanneer ze op de achter-
ste zitplaatsen zijn vastgegespt (en niet op de
voorstoelen).
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in ver-
schillende maten verkrijgbaar, van zitjes voor
pasgeboren baby’s tot oudere kinderen die al
bijna groot genoeg zijn om een autogordel voor
volwassenen te dragen. Controleer altijd de
handleiding bij het kinderzitje, zodat u zeker
weet dat het zitje voor uw kind geschikt is.
Gebruik het juiste veiligheidssysteem voor uw
kind.WAARSCHUWING!
Bij botsingen kunnen niet-vastgegespte kin-
deren, zelfs kleine baby’s, als projectielen
door de auto worden geslingerd. De kracht
om bijvoorbeeld een baby op uw schoot te
houden kan dan zo groot worden dat u het
kind niet kunt vasthouden, hoe sterk u ook
bent. De baby en andere inzittenden kunnen
zo ernstig gewond raken. Voor elk kind in uw
auto moet u het bijbehorende kinderzitje ge-
bruiken, overeenkomend met de grootte van
het kind.
Baby- en kinderzitjes
• Veiligheidsdeskundigen adviseren om kin-
deren achterstevoren mee te laten rijden tot
ze minstens één jaar oud zijn en bovendien
minstens 9 kg wegen. Twee soorten kinder-
zitjes kunnen achterstevoren worden ge-
bruikt: babydraagzitjes en ’aanpasbare’ kin-
derzitjes. •
Het babydraagzitje mag u uitsluitend achter-
stevoren in de auto plaatsen. Een dergelijk
zitje is aan te bevelen voor kinderen die
maximaal ca. 9 kg wegen. Veelzijdig bruik-
bare kinderzitjes hebben in de achterstevo-
ren positie vaak een hoger gewichtsmaxi-
mum dan babydraagzitjes, dus u kunt ze
achterstevoren plaatsen voor kinderen die
meer wegen dan 9 kg, maar die nog geen
één jaar oud zijn. Beide typen kinderzitjes
worden in de auto verankerd met behulp van
de heup/schoudergordel of met het ISOFIX-
systeem voor bevestiging van kinderzitjes
(zie ISOFIX — Bevestigingssysteem voor
kinderzitjes).
Bij gebruik van bepaalde kinderzitjes met stijve
ISOFIX-bevestigingen en voetsteunen die op
de vloer van de auto rusten, dient voorafgaand
aan het installeren de vloermat te worden ver-
wijderd voor een veilige bevestiging. Raad-
pleeg de handleiding bij het kinderzitje voor
meer informatie.
52
WAARSCHUWING!
•Achterwaarts gerichte kinderzitjes mogen
uitsluitend op de voorstoel van een auto
met passagiersairbag worden geplaatst als
deze airbag is uitgeschakeld. Bij opblazen
kan de airbag dan ernstig en zelfs dodelijk
letsel toebrengen aan de baby.
• Een foutief aangebracht kinder- of baby-
zitje kan op het kritieke ogenblik dienst
weigeren. Het kan losschieten bij een aan-
rijding. Het kind kan zo ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Volg daarom bij de
bevestiging van een kinderzitje de aanwij-
zingen van de fabrikant nauwgezet op.
• Een achterstevoren te bevestigen babyzitje
mag u alleen gebruiken op de achterbank.
In een achterstevoren te bevestigen baby-
zitje kan de baby ernstig of zelfs dodelijk
gewond raken wanneer u het zitje op de
voorstoel heeft gezet en dan de passagier-
sairbag wordt opgeblazen. Enkele tips om uw kinderzitje optimaal te ge-
bruiken:
•
Controleer voor de aanschaf van een kinder-
zitje of op een sticker is vermeld dat het zitje
voldoet aan alle van toepassing zijnde vei-
ligheidsnormen. Chrysler Group LLC raadt
aan om, voordat u een kinderzitje aanschaft,
dit eerst te testen in de auto op de stoel(en)
die u gaat gebruiken.
• Het kinderzitje moet zijn afgestemd op het
gewicht en de lengte van uw kind. Contro-
leer de sticker op het zitje en let op de
grenswaarden voor gewicht en lengte.
• Volg nauwkeurig de instructies op van de
fabrikant wanneer u een kinderzitje instal-
leert. Als u het zitje niet op de juiste wijze
installeert, functioneert het misschien niet
juist wanneer dat nodig is.
• Behalve bij de middelste zitplaats op de
achterbank zijn alle veiligheidsgordels voor
passagiers voorzien van speciale gespen.
De middelste zitplaats op de achterbank
heeft een rolautomaat die automatisch ver-
grendelt. Bij beide gordeltypen kan het
heupgedeelte stevig rond het kinderzitje worden getrokken, zodat geen borgclip
hoeft te worden gebruikt. Als de veiligheids-
gordel is voorzien van een speciale gesp,
kunt u de gordel aantrekken door het schou-
dergedeelte omhoog te trekken. (De speci-
ale gesp houdt de gordel strak, maar na
verloop van tijd zal de bevestiging van elk
kinderzitje losser worden. Controleer de gor-
del dus regelmatig en trek deze zo nodig
aan.) Bij veiligheidsgordels voor de middel-
ste zitplaats met een automatische rolver-
grendeling moet u de gordel uit de rolauto-
maat trekken totdat deze lang genoeg is om
door het kinderzitje te halen en de bevesti-
gingsplaat in de gesp te steken. Trek de
gordel vervolgens volledig uit de rolauto-
maat. Laat de gordelband nu terugrollen in
de gordelspanner en trek aan de losse gor-
delband om het heupgedeelte goed strak te
zetten rondom het kinderzitje. Raadpleeg
Automatische rolvergrendeling voor meer
informatie.
• Op de achterbank is het soms lastig om de
driepuntsgordel strak om het kinderzitje aan
te trekken, doordat de gesp of de gespslui-
ting zich te dicht bij de gordeldoorvoer aan
53
het zitje bevindt. Maak dan de gesp los uit
de gespsluiting en draai het korte gordelge-
deelte aan de sluitingzijde een paar keer
rond om dit gedeelte korter te maken. Zet de
gesp weer vast, met de ontgrendelknop naar
buiten toe.
• Als u de gordel nog steeds niet stevig kunt
bevestigen of als door trekken en duwen aan
het kinderzitje de gordel loskomt, maak dan
de gesp los uit de sluiting. Draai vervolgens
de sluiting om en steek de gesp opnieuw in
de sluiting. Als het kinderzitje nu nog niet
stevig is vastgezet, moet u een andere zit-
positie proberen.
• Zet het kind in het zitje zoals de fabrikant dit
aangeeft.
• Wanneer u het baby- of kinderzitje niet ge-
bruikt, zet dit dan vast met de autogordel of
verwijder het uit de auto. Laat het zitje nooit
los in de auto liggen. Bij een noodstop of
ongeval kan het zitje de inzittenden of de
stoelrugleuningen raken en ernstig letsel ver-
oorzaken. Oudere kinderen en kinderzitjes
Kinderen die zwaarder zijn dan 9 kg en ouder
zijn dan één jaar kunnen in de auto voorwaarts
gericht meerijden. De voorwaarts gerichte kin-
derzitjes en in die positie geplaatste veelzijdig
bruikbare kinderzitjes zijn bedoeld voor kinde-
ren die tussen 9 tot 18 kg wegen en die ouder
zijn dan één jaar. Beide typen kinderzitjes wor-
den in de auto verankerd met behulp van de
heup/schoudergordel of met het ISOFIX-
systeem voor bevestiging van kinderzitjes (zie
ISOFIX — Bevestigingssysteem voor kinderzit-
jes).
Het verhogingszitje met gordelbevestiging is
bedoeld voor kinderen met een gewicht van
meer dan 18 kg en die nog te klein zijn om
goed in het autogordelsysteem te passen. Als
het kind met de rug tegen de rugleuning op de
zitting zit en de knieën niet kan buigen om de
benen te laten afhangen, moet het kind een
verhogingszitje met gordelbevestiging gebrui-
ken. Het kind en het verhogingszitje met gor-
delbevestiging worden bevestigd met behulp
van de driepuntsgordel. Kinderen te groot voor een verhogingszitje
Grote kinderen die gemakkelijk een schouder-
gordel dragen en zo lange benen hebben dat
deze vanaf de knie omlaag hangen als ze met
de rug tegen de rugleuning steunen, moeten
de driepuntsgordels gebruiken en op de ach-
terbank plaatsnemen.
•
Zorg dat het kind rechtop in de stoel zit.
• Leg de heupgordel laag over de heupen en
trek de gordel zo strak mogelijk aan.
• Controleer regelmatig of de autogordel goed
past. Door de bewegingen van het kind kan
de autogordel een foutieve positie aanne-
men.
• Als de schoudergordel het gezicht of de hals
raakt, plaats het kind dan verder naar het
midden van de auto toe. Sta nooit toe dat
een kind de schoudergordel onder de arm
door of achter de rug langs draagt.
54