Page 110 of 195

108
PARKEREN
Zet de motor af, trek de handrem
aan en schakel een versnelling in
(de eerste versnelling als opwaarts
wordt geparkeerd en achteruit als
neerwaarts wordt geparkeerd) en
laat de voorwielen iets gedraaid.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen
of stenen te blokkeren.
Laat de contactsleutel niet in de
stand MAR staan om te voorkomen
dat de accu leeg raakt.
Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als het voertuig wordt
verlaten.
Laat nooit kinderen
zonder toezicht in de
auto achter.
WAARSCHUWING
HANDREM fig. 105
De handrem bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Trek de hendel omhoog om de
handrem in te schakelen en ervoor
te zorgen dat het voertuig niet
beweegt.Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje xop het
instrumentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem
uit te schakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog en
druk op de ontgrendelknop A.
2) Houd de knop ingedrukt en laat
de hendel zakken. Het
waarschuwingslampje xdooft.
Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt uitgeschakeld, om te
voorkomen dat het voertuig
onverwachts beweegt.
De auto na enkele
klikken van de hendel
geremd worden. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk
om de handrem te laten
afstellen als dit niet het geval is.
WAARSCHUWING
fig. 105
F0X0086m
Page 111 of 195

109
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u raad
geven over de meest geschikte band
voor elk gebruik.
Voor de bandenmaat en de
bandenspanning van de
winterbanden moet men zich exact
houden aan de aanwijzingen vermeld
in de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”.
De specifieke eigenschappen van
winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is
dan 4 mm. Vervang in dergelijke
gevallen de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen
zijn de prestaties van winterbanden
onder normale omstandigheden of
wanneer lang op de snelweg wordt
gereden, veel lager dan die van de
standaard gemonteerde banden.
Beperk het gebruik van
winterbanden uitsluitend voor de
omstandigheden waarvoor ze zijn
goedgekeurd.BALNGRIJK Als winterbanden
worden gebruikt met een maximum
toegestane snelheid die lager is dan
de topsnelheid van het voertuig (plus
een marge van 5%), dan moet in de
passagiersruimte een duidelijk
zichtbaar waarschuwingsplaatje
worden geplaatst met de maximum
toegestane snelheid wanneer met
winterbanden wordt gereden
(conform de EU-richtlijnen).
Monteer op de vier wielen dezelfde
banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid
tijdens het rijden en het remmen en
voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden
zeker niet om.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
trap het koppelingspedaal volledig in
en schakel de hendel in de gewenste
stand fig. 106 (het schema is
aangegeven op de pookknop).
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaande auto
worden ingeschakeld. Wacht bij
draaiende motor minstens 2
seconden met het koppelingspedaal
helemaal ingetrapt alvorens de
achteruit in te schakelen om
beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
De maximumsnelheid
van sneeuwbanden
aangegeven met “Q” mag niet
hoger zijn dan 160 km/h,
waarbij sowieso de
toepasselijke voorschriften van
de wegenverkeerswetgeving in
acht moeten worden genomen.
WAARSCHUWING
fig. 106
F0X0087m
Page 119 of 195

117
NOODGEVALLEN
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat.com om de dichtstbijzijnde dealer
van het Fiat Servicenetwerk te zoeken.
DE MOTOR STARTEN
NOODSTART
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu
met dezelfde of een iets hogere
capaciteit dan de lege accu.
fig. 109
F0X0090m
Ga als volgt te werk om de auto te
starten fig. 109:
– verbind de plusklemmen (+ teken
bij de klem) van de beide accu’s
met een startkabel;
– sluit met een tweede startkabel de
minklem (–) van de hulpaccu aan
op een massapunt
Eop de motor
of de versnellingsbak van de auto
die gestart moet worden;
– start de motor;
– maak als de motor gestart is, de
kabels in de omgekeerde volgorde
los.Als de motor na enkele pogingen
niet start, blijf dan niet proberen
maar neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de
minklemmen van de twee accu’s niet
rechtstreeks met elkaar: eventuele
vonken kunnen het explosieve gas
ontsteken dat uit de accu kan
ontsnappen. Als de hulpaccu in een
andere auto is geïnstalleerd, moet
accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto’s
vermeden worden.
Page 125 of 195

123
Wijzigingen of
reparaties aan de
elektrische installatie die niet
correct zijn uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen
storingen in de werking en zelfs
brand tot gevolg hebben.
WAARSCHUWING
In halogeenlampen
bevindt zich gas onder
druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
WAARSCHUWING
Raak alleen het metalen
gedeelte van
halogeenlampen aan.
Het aanraken van de bol met de
vingers kan de lichtopbrengst en
de levensduur van de lamp
reduceren. Als de bol per
ongeluk toch wordt aangeraakt,
moet hij worden
schoongewreven met een doekje
gedrenkt met alcohol en
vervolgens laten drogen.
Laat de lampen bij
voorkeur vervangen
door een dealer van een
Fiat Servicenetwerk. De correcte
werking en regeling van de
buitenverlichting zijn van
fundamenteel belang voor de
rijveiligheid en is bovendien een
wettelijke vereiste.
– Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd.
– Vervang defecte lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen.
– Controleer na vervanging van een
lamp altijd de hoogte van de
lichtbundel van de koplampen.
TYPEN LAMPEN
Het voertuig is uitgerust met
verschillende typen gloeilampen fig. 119:
A. Volglas lampen
Lampen met klemmontage.
Trek om te verwijderen.
B. Lampen met bajonetsluiting
Druk deze lamp iets in en draai
linksom om hem uit de houder te
verwijderen.
C. Buislampen
Maak de lamp uit zijn contacten los
om hem te verwijderen.
D-E. Halogeenlampen
Haak de borgveer los om de lamp
uit de zitting te verwijderen.
EEN LAMP
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
– Als een lamp niet functioneert,
controleer dan of de betreffende
zekering is doorgebrand alvorens
de lamp te vervangen.
– Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk.
Page 129 of 195
127
STADSLICHT VOOR
Ga als volgt te werk om een lamp
van het stadslicht te vervangen:
Koplampen met enkel glas
– draai de lamphouder A-fig. 127
linksom en verwijder hem;
– verwijder de lamp uit de houder;
– monteer de nieuwe lamp en plaats
de lamphouder terug in het huis.Poli-elliptische koplampen
– verwijder het deksel B-fig. 123
door het linksom te draaien;
– verwijder de lamphouder
A-fig. 128;
– verwijder de lamp uit de houder;
– monteer de nieuwe lamp en de
lamphouder in het huis en sluit het
deksel door het rechtsom te
draaien.MISTLAMPEN VOOR
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de mistlampen
voor te vervangen.
RICHTINGAANWIJZERS
De richtingaanwijzers zijn van het
type led en zijn in de buitenspiegels
fig. 129 opgenomen.
Neem in geval van een storing
contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
fig. 129
F0X0110m
fig. 127
F0X0108m
fig. 128
F0X0109m
Page 130 of 195

128
VERSTRALERS
(Adventure versie)
Ga als volgt te werk om een lamp
van de verstralers te vervangen:
– zet de wielen naar binnen
gestuurd om meer werkruimte te
hebben;
– verwijder het deksel A-fig. 131
van de wielkuip door de 4
schroeven die met de pijlen zijn
aangegeven los te draaien;
– draai het deksel B-fig. 132
linksom;
– maak de stekker los, haak de
veerbevestiging C-fig. 133 los en
verwijder de lamp;
– monteer de nieuwe lamp, haak de
veerbevestiging vast, sluit de
fig. 131
F0X0111m
fig. 132
F0X0112m
fig. 133
F0X0113m
fig. 134
F0X0114m
stekker opnieuw aan en sluit het
deksel door het rechtsom te
draaien;
– monteer het deksel op de
wielkuip.
BELANGRIJK Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk voor
controle en eventuele afstelling van
de koplampen.ACHTERLICHTUNITS
Vervang de lamp:
– verwijder vanuit de laadbak de
doppen A-fig.134 om toegang te
hebben tot de schroeven
waarmee de lichtunits zijn
bevestigd;
– draai de schroeven A-fig. 135 los
en trek de hele lichtunit naar
buiten;
Page 131 of 195
129
fig. 135
F0X0115m
fig. 136
F0X0116m
fig. 137
F0X0117m
– koppel de stekker los en draai de
schroeven A-fig. 136 los om
toegang te krijgen tot de te
vervangen lampen;
– duw voorzichtig op de lampen en
draai ze linksom om ze te
verwijderen;
De typen lampen fig. 136 zijn:
B - 12V-P21/5W voor de remlichten
C - 12V-P21W voor het
achteruitrijlicht
D - 12V-P21W voor de
richtingaanwijzers
E - 12V-P21/5W voor het stadslicht
en de mistachterlichten.DERDE REMLICHT
Het derde remlicht is van het type
led.
Neem in geval van een storing
contact op met het Fiat
Servicenetwerk.KENTEKENVERLICHTING
fig. 137
Vervang de lamp:
1) draai beide bevestigingsschroeven
A los en verwijder het lampenglas.
2) verwijder de lamphouder door
hem ietwat te verdraaien en
vervang drukbevestigde lamp B.
Page 134 of 195
132
Als een hoofdzekering
(MEGA-FUSE,
MIDIFUSE) doorbrandt, neem
dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
WAARSCHUWING
Alvorens een zekering
te vervangen, moet
men controleren of de
contactsleutel uit het slot is
genomen en of alle
stroomverbruikers uit staan
en/of zijn uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Als een
hoofdzekering voor
veiligheidsinrichtingen
(airbagsysteem, remsysteem),
motorsystemen (motorsysteem,
transmissiesysteem) of
stuurinrichting doorbrandt,
neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
WAARSCHUWING
Voor een overzicht van de
zekeringen wordt verwezen naar de
zekeringentabel in de volgende
pagina’s.
Vervang een
doorgebrande zekering
nooit door een metalen
draad of ander materiaal.
Als de zekering opnieuw
doorbrandt, neem
contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
WAARSCHUWING
Vervang een zekering
nooit door een
exemplaar met een hogere
stroomsterkte (ampère);
BRANDGEVAAR.
WAARSCHUWING