Page 185 of 274
184
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0V0082mfig. 176F0V0083mfig. 177
ZEKERINGENKAST IN INTERIEUR
De zekeringen zijn bereikbaar nadat het geklemde be-
schermklepje A-fig. 176 is verwijderd.De zekeringen bevinden zich in twee zekeringenhouders
fig. 177.
Page 186 of 274

185
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEVEILIGD SYSTEEM ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Dimlicht rechts F12 7,5 177
Plafondlampje voor, plafondlampje achter, zonneklepverlichting,
dorpelverlichting, bagageruimteverlichting F32 7,5 177
Instrumentenpaneel F53 5 177
Slotmotoren portiervergrendeling, dead lock-actuatoren, motor
achterklepontgrendeling F38 20 177
+ Accu voor voeding EOBD-diagnosestekker, regeleenheid automatische
klimaatregeling, sirene diefstalalarm, autoradio, convergence-regeleenheid
Blue&Me™, regeleenheid bandenspanningscontrole F36 10 177
Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp F43 15 177
Motor ruitbediening in voorportier passagierszijde F48 20 177
Dimlicht links, koplampverstelling F13 7,5 177
INT-voeding voor rempedaalschakelaar, koppelingspedaalschakelaar,
interieurverwarming, convergence-regeleenheid Blue&Me™,
inbouwvoorbereiding autoradio F51 7,5 177
INT-voeding voor instrumentenpaneel, rempedaalschakelaar,
derde remlicht F37 5 177
INT-voeding voor verlichting bedieningspanelen, regeleenheid parkeersensoren,
regeleenheid bandenspanningscontrole, buitenspiegelverstelling,
regensensor, regeleenheid opendak, infotelematica-aansluiting my-port F49 5 177
Page 187 of 274
186
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEVEILIGD SYSTEEM ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Voeding INT/A voor relaisspoelen in zekeringenkast motorruimte
en relaisspoelen in regeleenheid body computer F31 5 177
Motor ruitbediening in voorportier bestuurderszijde F47 20 177
Stekkerdoos achter F94 15 177
Aansteker/Stekkerdoos interieur F95 15 177
Aansteker/Stekkerdoos interieur F96 15 177
Stoelverwarming bestuurderszijde F97 10 177
Stoelverwarming passagierszijde F98 10 177
Page 188 of 274

187
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de ac-
cu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot
het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te
laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroom-
sterkte (ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als
u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
F0V0209mfig. 177b
ZONDER START&STOP-SYSTEEM
❒maak de klem los van de minpool op de accu;
❒sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupo-
len; let hierbij op de polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen eerst de accu-
lader uit en koppel dan de accu los;
❒sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
BIJ AANWEZIGHEID VAN HET
START&STOP-SYSTEEM
Uitvoeringen met secundaire pool (fig. 177b)
❒koppel de minklem met de snelspanner A los van de
secundaire minpool B, omdat minpool C van de accu is
voorzien van een sensor D voor de controle van de ac-
cuconditie, die nooit mag worden losgekoppeld (behal-
ve als de accu wordt vervangen);
❒verbind de kabel van de pluspool van de acculader met
de pluspool van de accu en de minkabel met de se-
cundaire minpool B;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen eerst de accu-
lader uit en koppel dan de accu los;
❒sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de min-
klem met de snelspanner A weer aan op de secundai-
re minpool B.
Page 189 of 274

188
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De vloeistof in de accu is giftig en corro-
sief. Vermijd het contact met de huid en
de ogen. Het opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver
verwijderd van open vuur en vonkvormende ap-
paraten: brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE!
Probeer een bevroren accu niet op te la-
den: eerst moet de accu ontdooid worden,
anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als
de accu bevroren is geweest, moet door deskun-
dig personeel worden gecontroleerd of de cellen
niet beschadigd zijn en of de bak geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloei-
stof kan weglekken.
ATTENTIE!
F0V0213mfig. 177c
Uitvoeringen zonder secundaire pool (fig. 177c)
❒Koppel de aansluiting A (door bediening van knop B)
los van de accuconditiesensor C, die op de minpool
D van de accu is gemonteerd;
❒verbind de pluskabel van de acculader met de pluspool
E van de accu en de minkabel met de aansluiting op sen-
sor F zoals in figuur 177c is aangegeven;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen de acculader uit;
❒sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de aan-
sluiting A weer aan op sensor C zoals in figuur 177c
is aangegeven.
Page 190 of 274
189
SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt
zich in de gereedschaptas die achter de rugleuning van de
linker voorstoel (Cargo-uitvoeringen) of in de bagage-
ruimte (uitvoeringen Doblò/Doblò Combi) is geplaatst.
SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 178-179
Ga als volgt te werk:
❒verwijder de dop A;
❒pak het sleepoog B uit de gereedschaptas;
❒draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor
of achter.WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0V0050mfig. 178
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
Als de auto opgekrikt moet worden, wendt u dan tot een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. Deze beschikt
over een garagekrik of hefbrug.
Page 191 of 274

190
F0V0051mfig. 179
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Draai voor het slepen de sleutel in stand
MAR en vervolgens in STOP zonder de
contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de
contactsleutel uit het contactslot wordt genomen,
schakelt automatisch het stuurslot in waardoor
het onmogelijk wordt de auto te besturen.
ATTENTIE!
Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon,
voordat u het sleepoog op de schroef-
draadpen draait. Controleer, voordat de auto
wordt gesleept, of het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen is gedraaid.
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
ATTENTIE!
Houd er bij het slepen rekening mee dat
de rembekrachtiging niet werkt, waardoor
meer kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal. Gebruik voor het slepen geen elasti-
sche kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Con-
troleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen
carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het
slepen van een auto aan de wettelijke voorschrif-
ten. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor
het gedrag naar andere weggebruikers. Start de
motor niet als de auto wordt gesleept.
ATTENTIE!
Het sleepoog voor en achter mag uitslui-
tend worden gebruikt voor pechgevallen op
een vlakke weg. Slepen, waarbij gebruik
moet worden gemaakt van een sleepverbinding
(sleepstang) die aan de wettelijke eisen voldoet, is
toegestaan over korte afstanden om de auto op een
vlakke weg te verplaatsen als voorbereiding op
transport m.b.v. een afsleepauto of een autoam-
bulance. De sleepogen MOGEN NIET worden ge-
bruikt voor het slepen van het voertuig buiten een
vlakke weg of als er obstakels aanwezig zijn en/of
voor het slepen met sleepkabels of andere elasti-
sche materialen. Naast bovenstaande voorwaarden
moeten de twee voertuigen (het slepende en het ge-
sleepte) tijdens het slepen ook zo veel mogelijk in
een rechte lijn achter elkaar blijven.
Page 192 of 274

191
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een
lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mo-
gelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en on-
derhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000/35.000 km
(afhankelijk van de uitvoering) moet worden uitgevoerd.
Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet
volledig toereikend is om de auto in optimale staat te hou-
den: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt
bij 30.000/35.000 kilometer als daarna, tussen twee ser-
vicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de au-
to worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regel-
matig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul de-
ze laatste zo nodig bij.BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogram-
meerd Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het ver-
vallen van de garantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onder-
houd kunnen door alle vestigingen van het Fiat Service-
netwerk tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoe-
ren van de diverse inspecties en controles van het gepro-
grammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestem-
ming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten
onmiddellijk door het Fiat Servicenetwerk te laten ver-
helpen en daarmee niet te wachten tot de volgende ser-
vicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aan-
hangers, moeten er kortere intervallen worden aange-
houden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd
onderhoud.