Page 49 of 210
51
en
COMFORT
3
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT .
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h
te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen. Inschakelen/uitschakelen (Off)
Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen. Druk
nogmaals op de toets om de begrenzer
uit te schakelen (OFF).
Page 50 of 210

52
Stuurkolomschakelaars
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt .
wordt de begrenzer tijdelijk
uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid. Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand
0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in
het geheugen opgeslagen. Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
het systeem te laten controleren.
Gebruiksvoorschrift
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- a l s d e b e g r e n z e r d o o r h e t p r o fi e l van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,
- tijdens snel accelereren. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
L e t o p u w s n e l h e i d a l s d e z e d o o r h e t p r o fi e l
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en op de vloer is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Page 51 of 210
Ventilatie
53
ERGONOMIE
en
COMFORT
3
VENTILATIE
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
Luchtopbrengst
de beenruimte,
de voorruit en de beenruimte,
de voorruit.
De luchtverdeling kan worden
gevarieerd door de knop in
een tussenstand te zetten,
a a n g e g e v e n d o o r "
Page 52 of 210

Ventilatie
54
Toevoer van buitenlucht
Luchtrecirculatie in het interieur Airconditioning A/C
Het lampje van de toets is uit.
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk. Druk op de toets om de
airconditioning in te schakelen;
het lampje gaat branden. Druk
nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen;
het lampje gaat uit.
De airconditioning werkt niet als de knop
van de aanjager in de stand 0 staat.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Het lampje van de toets
brandt. Deze stand dient om
de toevoer van buitenlucht
bij stank en rookoverlast af te
sluiten.
Als deze stand gebruikt wordt en de
aanjager (stand 1 t/m 4) is ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar rood) of de
airconditioning (knop temperatuurregeling
naar blauw) sneller vergroot.
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is. Schakel zodra de
omstandigheden dit toelaten de toevoer
van buitenlucht weer in om de lucht in het
interieur te verversen en het beslaan van
de ruiten te voorkomen. Gebruik deze
stand zo veel mogelijk.
Page 53 of 210

Ventilatie
55
ERGONOMIE
en
COMFORT
3
Gebruiksvoorschrift
Om het interieur maximaal te koelen
of te verwarmen kan de temperatuur
lager dan 15 worden ingesteld door de
knop naar links te draaien tot LO wordt
weergegeven of hoger dan 27 worden
ingesteld door de knop naar rechts te
draaien tot HI wordt weergegeven.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Automatische werking
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning. Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur
in graden Celsius of Fahrenheit.
Draai deze knop naar links of
naar rechts om de waarde te
verlagen of te verhogen. Voor
een optimaal comfort wordt
de waarde 21 aanbevolen.
Niettemin is afhankelijk van uw wensen
een afstelling tussen
18 en 24 gebruikelijk.
Zorg ervoor dat de zonnesensor
op het dashboard niet wordt
afgedekt.
Druk op deze toets. Het
symbool AUTO verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het
systeem de luchtverdeling, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer om
het comfort en de luchtcirculatie in het
interieur optimaal te houden. U hoeft het
systeem niet meer zelf bij te regelen. Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
luchtopbrengst geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten
opgeslagen.
De automatische stand wordt
uitgeschakeld zodra u de instellingen
handmatig wijzigt (AUTO verdwijnt).
BESTUURDER EN PASSAGIER
Page 54 of 210

Ventilatie
56
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u
de automatische bediening van het
systeem handmatig aanpassen. De
overige functies worden automatisch
geregeld. Bij het indrukken van de
toets AUTO zal het systeem weer
volledig automatisch functioneren.
Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde
malen in om de luchtstroom
te verdelen naar:
- de voorruit,
- de voorruit en de beenruimte,
- de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters en de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters. Regeling luchtopbrengst
De luchtopbrengst kan vergroot
of verkleind worden door
respectievelijk de toets
"kleine
propeller" of "grote propeller"
in te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst op het
display, de propeller, wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Airconditioning AAN/UIT
Druk op deze toets: het symbool
A/C wordt weergegeven
en de airconditioning wordt
geactiveerd.
Uitschakelen van het systeem Druk op de toets
"kleine propeller"
van de luchtopbrengstregeling tot
het symbool van de propeller van het
display is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld,
behalve de luchtrecirculatie en de
achterruitverwarming (volgens uitvoering).
De ingestelde waarde wordt niet meer
geregeld en verdwijnt van het display. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets
wordt de lucht in het interieur
gerecirculeerd. Het symbool van de
luchtrecirculatie wordt weergegeven.
Druk op de toets
"grote
propeller" of op de toets
AUTO om het systeem weer
met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten. Gebruik de luchtrecirculatie
alleen als dit echt nodig is (om te
voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat).
Druk de toets zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten.
Druk nogmaals op deze toets om de
aircondioning uit te schakelen.
De ventilatieopening in het
dashboardkastje verspreidt koele
lucht (als de airconditioning is
ingeschakeld), onafhankelijk van de
ingestelde temperatuur in het interieur
en de buitentemperatuur.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
Page 55 of 210
Ventilatie
57
ERGONOMIE
en
COMFORT
3
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
Handbediening
Zet de knop van de
temperatuurregeling in deze stand.
Zet de aanjager in de hoogste
stand. Schakel de airconditioning in.
Schakel zodra de
omstandigheden dit toelaten de
toevoer van buitenlucht weer in
om de lucht in het interieur te
verversen (lampje uit).
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Achterruitverwarming en/of
verwarming buitenspiegels
Druk bij draaiende motor
op deze toets om de
achterruitverwarming en/of de
verwarming van de elektrisch
verstelbare buitenspiegels in
te schakelen.
Deze functie wordt uitgeschakeld:
- door op de toets te drukken,
- door de motor af te zetten,
- automatisch, om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
Page 56 of 210

Ventilatie
58
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
GEBRUIKSVOORSCHRIFT
Ventilatieroosters
Houd de ventilatieroosters altijd geopend
Voor een optimale verdeling van de
lucht over het interieur hebt u de
beschikking over 4 ventilatieroosters
in het midden en opzij, die gekanteld
en naar links of rechts en omhoog of
omlaag gedraaid kunnen worden. Sluit
de ventilatieroosters niet, maar richt de
luchtstroom voor een optimaal comfort
tijdens het rijden naar de zijruiten.
Uitstroomopeningen in de beenruimte
en bij de voorruit completeren het
geheel.
Dek de uitstroomopeningen bij de
voorruit en de openingen van de
luchttoevoer in de bagageruimte niet af.
Stoffilter/geurfilter (actieve kool)
D i t fi l t e r b e p e r k t h e t b i n n e n d r i n g e n v a n
stof en stank in het interieur.
Z o r g e r v o o r d a t d i t fi l t e r i n g o e d e s t a a t
v e r k e e r t e n l a a t d e fi l t e r e l e m e n t e n
regelmatig vervangen.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte
"Controles". Airconditioning
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten de ruiten onder
alle weersomstandigheden gesloten
zijn. Als de auto echter langdurig in de
zon heeft gestaan en de temperatuur
in het interieur zeer hoog blijft, kunnen
de ruiten wel even geopend worden
om de ventilatie te bevorderen.
Het is raadzaam de stand AUTO
zo veel mogelijk te gebruiken: het
systeem regelt de luchtopbrengst, de
comforttemperatuur in het interieur,
de luchtverdeling, de luchttoevoer of
-recirculatie automatisch en optimaal.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de stilstaande auto
vormt, dit is een normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT-netwerk
controleren.
Automatische stand: programma
"zicht"
Voor het snel ontwasemen of
ontdooien van de ruiten (bij vocht, veel
inzittenden, vorst) kan het programma
"comfort" (AUTO) niet toereikend
blijken.
Kies dan het programma "zicht". Het
verklikkerlampje van het programma
"zicht" gaat branden.
Het systeem schakelt de airconditioning
in, regelt de luchtopbrengst en stuurt de
optimale luchtstroom naar de voorruit
en de zijruiten.
De luchtrecirculatie wordt
uitgeschakeld.