Page 33 of 210

37
VOORDAT U GAAT RIJDEN
22
Cockpit
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert
de bestuurder over de afstand tot
de volgende onderhoudscontrole,
afhankelijk van het gebruik van de
auto.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 4800 km. Als het contact wordt
aangezet geeft het display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact geeft de teller eerst het
oliepeil en vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van
het contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat
ook branden als de maximale interval
van 2 jaar is verstreken.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden het
sleutelsymbool branden.
De kilometerteller geeft de resterende
kilometers (afgerond) tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Het onderhoudsinterval wordt
berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de
gebruiksgewoonten van de
bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af
te leggen kilometers. Bij draaiende motor blijft de
sleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.
Elke keer als het contact
wordt aangezet, gaat de
sleutel gedurende enkele
seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers
aan dat er te veel gereden is.
Page 34 of 210

38
Cockpit Nulstelling dagteller
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het PEUGEOT-netwerk zet de
onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto heeft uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende wijze
op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de dagteller
en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsindicator
"=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau. Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL" knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--" knippert, duidt
dit op een storing in
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 15 minuten niet heeft
gedraaid. Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een
te hoog oliepeil kan schade aan
de motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk .
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Dimmer dashboardverlichting Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van
de dashboardverlichting
te veranderen. Als de
verlichting de zwakste
(of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Page 35 of 210

39
VOORDAT U GAAT RIJDEN
22
Versnellingsbak en stuurwiel
VERSNELLINGSBAK Vijfversnellingsbak - achteruit
Trap om soepel te kunnen schakelen
het koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van
het pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer
bevestigd is,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Laat tijdens het rijden uw hand niet op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte
belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken. Wacht, voordat u de
achteruitversnelling inschakelt, tot
de auto volledig stilstaat. Duw dan
de versnellingshendel naar rechts en
vervolgens omlaag.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
Deze uitrusting is in de loop van het
jaar beschikbaar.
SCHAKELINDICATOR
Dit systeem signaleert de bestuurder
dat hijkan opschakelen om het
brandstofverbruik te verminderen (auto's
met handgeschakelde versnellingsbak).
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blij ft
derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al d an niet
opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
Het lampje van de signalering kan niet worden
uitgeschakeld.
Wegrijden, in de achteruitversnelling
schakelen en terugschakelen zijn
handelingen die zijn uitgeschakeld.
Page 36 of 210

Versnellingsbak en stuurwiel Gebruiksvoorschrift: stoppen
Gebruiksvoorschrift: starten
Verklikkerlampje
voorgloeien dieselmotor
Als de motor voldoende op
temperatuur is, gaat het
lampje na minder dan
1 seconde uit en kunt
u de motor direct starten.
Wacht bij koud weer tot dit lampje
uitgaat en zet vervolgens de startmotor
in werking (stand "Starten") tot de
motor aanslaat.
Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt of de
portieren, achterdeuren, schuifdeuren
en de motorkap goed zijn gesloten!
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact
afzet enkele seconden draaien om
het toerental van de turbocompressor
(dieselmotor) te laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van alleen een
versnelling bij het parkeren van de
auto is niet afdoende.
STARTEN EN STOPPEN
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verdraai terwijl u de contactsleutel
omdraait het stuurwiel iets (zonder
te forceren) om het stuurslot te
ontgrendelen. In deze stand kunnen
verschillende accessoires functioneren.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet.
Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het
stuurwiel tot het stuurslot wordt
vergrendeld. Haal de sleutel uit het
contact.
STUURWIEL VERSTELLEN
Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij
stilstaande auto, door aan de hendel te
trekken.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand
en zet dan de hendel weer goed vast. Starten en stoppen
Page 37 of 210

41
VOORDAT U GAAT RIJDEN
22
Starten en stoppen
HILL HOLDER
Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een
helling en wordt geactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met draaiende motor en het rempedaal ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar
niet de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling moet de achteruitversnelling zijn
ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om
het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als elektrisch
bediende handrem. Werking
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt,
hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2 seconden de tijd om,
zonder dat de auto de helling af begint
te rollen, gas te geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de
remdruk geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk
dat de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt.
Storing
De Hill Holder wordt gedeactiveerd
onder de volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
In het geval van een storing
in het systeem gaat dit
verklikkerlampje branden
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten nakijken.
Page 38 of 210

42
Stuurkolomschakelaars
Knipperlichten
Functie "snelweg"
Duw de schakelaar één keer omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzer aan
de desbetreffende zijde driemaal te
laten knipperen. LICHTSCHAKELAAR
Links : omlaag duwen tot
voorbij het zware punt.
Rechts : omhoog duwen tot
voorbij het zware punt. Verlichting vóór en achter
Draai de ring
A om de verlichting in te
schakelen. Lichten uit
Automatische verlichting
Parkeerlichten
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel helemaal naar u toe.
Vergeten verlichting
Wanneer u het contact afzet en
de follow-me-home-verlichting is
ingeschakeld, doven alle lichten
behalve de dimlichten.
U bedient de verlichting door de ring A in
de stand "0" (verlichting uit) te zetten en
vervolgens in de stand van uw keuze.
Als de verlichting aanstaat en er een
voorportier wordt geopend, klinkt er
een geluidssignaal.
Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de eco-
modus in werking (zie rubriek 7, "accu").
om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
De functies komen dan in een standby-
stand en het acculampje knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.
Zie in rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes.
RICHTINGAANWIJZERS
Page 39 of 210

42
Stuurkolomschakelaars
Knipperlichten
Functie "snelweg"
Duw de schakelaar één keer omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzer aan
de desbetreffende zijde driemaal te
laten knipperen. LICHTSCHAKELAAR
Links : omlaag duwen tot
voorbij het zware punt.
Rechts : omhoog duwen tot
voorbij het zware punt. Verlichting vóór en achter
Draai de ring
A om de verlichting in te
schakelen. Lichten uit
Automatische verlichting
Parkeerlichten
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel helemaal naar u toe.
Vergeten verlichting
Wanneer u het contact afzet en
de follow-me-home-verlichting is
ingeschakeld, doven alle lichten
behalve de dimlichten.
U bedient de verlichting door de ring A in
de stand "0" (verlichting uit) te zetten en
vervolgens in de stand van uw keuze.
Als de verlichting aanstaat en er een
voorportier wordt geopend, klinkt er
een geluidssignaal.
Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de eco-
modus in werking (zie rubriek 7, "accu").
om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
De functies komen dan in een standby-
stand en het acculampje knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.
Zie in rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes.
RICHTINGAANWIJZERS
Page 40 of 210

43
ERGONOMIE
en
COMFORT
3
Stuurkolomschakelaars
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming,
kan de auto zijn uitgerust met verlichting
overdag. Als de auto wordt gestart, wordt
het dimlicht ingeschakeld.
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de
ring 2 standen naar voren).
Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring
B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden. Dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch
zullen worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Deze sensor dient voor de regeling
van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO . Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende
is en als de ruitenwissers wissen. De
verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.