114WEGWIJS IN UW AUTO
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit aan
een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig ge-
luid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan
te passen aan de beschikbare grip op het wegdek.STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje >op het
instrumentenpaneel en verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display. In dat geval blijft het
remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijk-
heden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbij-
zijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk om het
systeem te laten controleren.
Storing in EBD
Bij een storing branden de lampjes >enxop het ins-
trumentenpaneel en verschijnt er een melding op het in-
stelbare multifunctionele display. In dit geval kunnen bij
krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren
waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Service-
netwerk om het systeem te laten controleren.
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat
aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de
remdruk niet maar houd het rempedaal juist
goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste
remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip
van de banden op het wegdek beperkt: u dient
uw snelheid te verlagen en aan te passen aan
de beschikbare grip.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van
de beschikbare grip maar kan deze niet ver-
hogen. Daarom moet op gladde weggedeelten
altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen
onnodige risico’s worden genomen.
Als het waarschuwingslampje xop het in-
strumentenpaneel gaat branden en er ver-
schijnt een melding op het instelbare multi-
functionele display, stop dan onmiddellijk en wendt
u tot het Lancia Servicenetwerk. Als er vloeistof lekt
uit het hydraulische systeem, wordt de werking van
zowel het conventionele remsysteem als het ABS in
gevaar gebracht.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 114
WEGWIJS IN UW AUTO115
1
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis)
kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die
componenten op de auto die van invloed zijn op de emis-
sie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van
het lampje
Uop het instrumentenpaneel en het verschij-
nen van een melding op het instelbare multifunctionele
display dat de betreffende componenten defect zijn (zie
het hoofdstuk „Lampjes op het instrumentenpaneel”).
Het doel is:
❍de werking van het systeem controleren;
❍signaleren wanneer door een storing de emissies boven
de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
❍signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte com-
ponenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestek-
ker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het
mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen sto-
ringscodes en de specifieke parameters voor de diagnose
en werking van de motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de ver-
keerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet het
Lancia Servicenetwerk voor een complete controle van het
systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een
proefrit maken die eventueel een langere afstand kan om-
vatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait
en het lampje
Ugaat niet branden of het
gaat branden of knipperen tijdens het rij-
den (en er verschijnt ook een melding op het in-
stelbare multifunctionele display), wendt u dan
zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
De werking van het lampje
Ukan met speciale
apparatuur door de verkeerspolitie gecontroleerd
worden. Houdt u aan de wetgeving van het land
waarin u rijdt.
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
„DUALDRIVE”
De elektrische stuurbekrachtiging „Dualdrive” werkt al-
leen als de contactsleutel in stand MAR staat en de mo-
tor draait. Bij dit systeem kan de bestuurder de hulpkracht
voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-
omstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid,
kan de volledige werking van de stuurbekrachtiging na
1-2 seconden worden bereikt.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 115
116WEGWIJS IN UW AUTO
IN-/UITSCHAKELEN CITY-FUNCTIE fig. 74
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop A.
De inschakeling van de functie wordt aangegeven doordat
het lampje CITY op het instrumentenpaneel gaat branden.
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht,
waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze in-
stelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor
het rijden in de stad.
STORINGSMELDINGEN
Bij eventuele storingen in het systeem gaat het lampje g
op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een
melding op het instelbare multifunctionele display. Bij een
storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuur-
baar.
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door ex-
terne factoren het lampje gop het instrumentenpaneel
gaan branden.
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de mo-
tor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de mo-
tor weer starten. Als het lampje gblijft branden en de
melding op het instelbare multifunctionele display blijft
weergegeven, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
fig. 74L0E0057m
Het is streng verboden om demontage-/mon-
tagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor
wijzigingen in de stuurinrichting of de stuur-
kolom vereist zijn (bijv. bij montage van een dief-
stalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar
worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan
de typegoedkeuring.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-func-
tie niet worden ingeschakeld als de CITY-
functie ingeschakeld is.
Om de SPORT-functie te kunnen inschakelen moet
eerst de CITY-functie worden uitgeschakeld en om-
gekeerd, omdat de kenmerken van deze twee func-
ties tegenstrijdig zijn.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 116
118WEGWIJS IN UW AUTO
Het vervangen van de normale banden door
winterbanden en omgekeerd, vereist ook een
aanpassing van het TPMS, die uitsluitend
door het Lancia Servicenetwerk mag worden uitge-
voerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale
apparatuur. Raadpleeg het Lancia Service-
netwerk over de accessoires die geschikt zijn
voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.). Het ge-
bruik van andere accessoires kan de normale wer-
king van het systeem verhinderen.
De bandenspanning kan variëren afhanke-
lijk van de buitentemperatuur. Het TPMS
kan tijdelijk een te lage bandenspanning sig-
naleren. Controleer in dat geval de bandenspanning
bij koude banden en herstel, indien nodig, de juis-
te spanning.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet
bij het demonteren van een band, ook het rub-
ber van het ventiel vervangen worden. Wendt
u tot het Lancia Servicenetwerk.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moe-
ten bij het monteren/demonteren van de ban-
den en/of velgen speciale voorzorgsmaatre-
gelen in acht worden genomen. Om te voorkomen dat
de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd
worden, mogen de banden en/of de velgen uitslui-
tend door gespecialiseerd personeel vervangen wor-
den. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door het brandende
lampje
nof het symbool op het instrumentenpaneel
en het verschijnen van een melding op het display.
Deze melding verdwijnt automatisch zodra de sto-
ring het systeem niet meer ontregelt.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 118
WEGWIJS IN UW AUTO121
1
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan re-
ageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij
de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het
inschakelen van de achteruit aangegeven door het bran-
den van het lampje
èop het instrumentenpaneel. Op het
multifunctionele display verschijnt ook de bijbehorende
melding.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitge-
schakeld als de stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de
trekhaak.
De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld
als u de aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag
er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sen-
soren zitten. Wees voorzichtig bij het reini-
gen van de sensoren om krassen of beschadigingen
te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde
doek. De sensoren moeten worden gereinigd met
schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt ge-
maakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de
sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de
spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❍Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen ob-
stakels op of onder het sensorsysteem bevinden.
❍Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden
onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goe-
de werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een
vermindering van de prestaties van het parkeerhulp-
systeem kunnen veroorzaakt worden door de aanwe-
zigheid op de sensor van: ijs, sneeuw, modder, meer-
dere laklagen.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 121
WEGWIJS IN UW AUTO127
1
❍parkeerplekken die circa 130 cm langer zijn de auto:
voor inparkeren is een aantal manoeuvres nodig waarbij
het systeem alleen bij de eerste de besturing overneemt (de
daaropvolgende manoeuvres moeten geheel door de be-
stuurder zelf worden verricht).
Voor de kant van de weg waar naar een parkeerplek moet
worden gezocht en moet worden ingeparkeerd, kan de be-
stuurder:
1)
DKiezen voor zoeken en inparkeren aan passagiers -
zijde met:
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de middelste stand;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de rich-
tingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagierszijde;
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar pas-
sagierszijde.
2)
FKiezen voor zoeken en inparkeren aan bestuurders -
zijde met:
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar be-
stuurderszijde;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de
richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuur-
derszijde.
Het systeem informeert de bestuurder over de kant waar
wordt gezocht en de uit te voeren manoeuvre door middelvan berichten op het display van het instrumentenpaneel
en de symbolen (
Fen
D) voor de linker- en rechterkant.
Het zoeken vindt echter hoe dan ook aan beide kanten
plaats, zodat onmiddellijk na het passeren van een geschikt
geachte parkeerplek nog met de richtingaanwijzerscha-
kelaar een specifieke kant kan worden gekozen.
Tijdens de fase van het zoeken mag de snelheid niet ho-
ger zijn dan circa 30 km/h. Wanneer de snelheid hoger
wordt dan circa 25 km/h wordt de bestuurder gewaar-
schuwd vaart te minderen en zodra de snelheid hoger
wordt dan circa 30 km/h wordt het systeem uitgeschakeld.
In dat geval moet het systeem opnieuw worden geactiveerd
door het indrukken van knop A – fig. 77.
Als de functie „Rijbaanwisseling” (zie de paragraaf „Bui-
tenverlichting” in hoofdstuk „1”) is ingeschakeld, vindt
het zoeken van een parkeerplek altijd aan passagierszij-
de plaats.
Wanneer tijdens de fase van het zoeken naar een par-
keerplek de parkeersensoren (zie hoofdstuk „Parkeersen-
soren voor en achter”) worden ingeschakeld, wordt de Ma-
gic Parking-functie van het systeem uitgeschakeld.
Bij het zoeken naar een parkeerplek en het
uitvoeren van de parkeermanoeuvre dienen te
allen tijde de verkeersregels in acht te worden
genomen.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 127
WEGWIJS IN UW AUTO129
1
Als de bestuurder tijdens het inparkeren, bedoeld of onbe-
doeld, het stuurwiel aanraakt (het vastgrijpt of de beweging
ervan verhindert), wordt de manoeuvre afgebroken.
Wanneer oneffenheden op het wegoppervlak of obstakels
voor de wielen de beweging van de auto zodanig beïn-
vloeden dat de juiste manoeuvre niet kan worden gemaakt,
wordt het inparkeren mogelijk afgebroken.
Beëindiging van de manoeuvre
Als de parkeerplek groot genoeg is, wordt het inparkeren
in één manoeuvre uitgevoerd. Na het uitschakelen van de
achteruit wordt het stuur in de rechtuitstand gezet, waar-
na de manoeuvre als voltooid wordt beschouwd en het sys-
teem wordt uitgeschakeld. Als de parkeerplek niet groot
genoeg is en het inparkeren alleen in meerdere manoeu-
vres kan worden uitgevoerd, wordt de bestuurder door mid-
del van een bijbehorende melding op het display van het
instrumentenpaneel geïnformeerd dat hij het inparkeren
zelf handmatig dient te voltooien.Algemene opmerkingen
❍De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
parkeermanoeuvres. Controleer als u de auto parkeert of
zich geen personen, dieren of obstakels in de buurt van
de auto bevinden. Het Magic Parking-systeem vormt (even-
als de parkeersensoren) een hulpmiddel voor de bestuur-
der. Deze dient echter altijd goed te blijven opletten tijdens
mogelijk gevaarlijke parkeermanoeuvres, ook al worden
die met lage snelheid worden uitgevoerd.
❍Wanneer de positie van de sensoren door een aanrijding
niet meer correct is, kan dat tot gevolg hebben dat het sys-
teem niet meer naar behoren functioneert.
❍Wanneer de sensoren zijn bedekt met vuil, sneeuw, ijs
of modder of zijn overgespoten met een nieuwe laklaag,
kan dat tot gevolg hebben dat het systeem niet meer naar
behoren functioneert.
❍Voor een juiste werking van het systeem moeten de sen-
soren altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het reinigen
van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorko-
men; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren
moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan even-
tueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar ge-
bruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij
de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
Als u het stuurwiel tijdens een manoeuvre
met de hand wilt blokkeren, kunt u het beste
de buitenrand stevig vastgrijpen. Probeer
niet de handen tussen de spaken te steken of de
spaken zelf vast te pakken.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 129
136WEGWIJS IN UW AUTO
Obstakels aan de zijkant worden waargenomen vanaf een
afstand van minder dan 0,6 meter.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitge-
schakeld als de stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de
trekhaak. De sensoren worden automatisch weer inge-
schakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd
wilt houden als er geen aanhanger wordt getrokken, kan
de trekhaak door de sensoren in het midden als obstakel
worden waargenomen. Wendt u in dat geval tot het Lan-
cia Servicenetwerk om het systeem te laten aanpassen.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het
inschakelen van de achteruit aangegeven door het bran-
den van het symbool
S(bij aanwezigheid van het Magic
Parking-systeem) of het symbool
t(uitvoeringen zon-
der Magic Parking-systeem) op het display. Bovendien ver-
schijnt er een bijbehorende melding of gaat het lampje
èop het instrumentenpaneel branden.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obsta-
kels die zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van
de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandighe-
den niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de
auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goe-
de werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een
minder goede werking van het parkeerhulpsysteem kan
worden veroorzaakt door de aanwezigheid op de sensoren
van: ijs, sneeuw, modder of meerdere laklagen.
❍de sensoren signaleren een niet-bestaand object („echo-
storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische sto-
ringen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel
wind) en hagel.
❍De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed wor-
den door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van
vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de na-
bijheid bevinden.
❍De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bij-
voorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd (door
slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de ban-
den te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of door
speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd wordt.
❍Obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet
gesignaleerd worden, omdat het systeem obstakels sig-
naleert die de auto aan de onderzijde kunnen raken.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 136