144VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg
dan de gordel om.
Maak de gordels vast door de gesp A in de sluiting B te
drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uit-
trekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan
de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervol-
gens weer geleidelijk uit.
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C
drukken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te
voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat
wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan
het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegings-
ruimte overblijft.Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat
blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blok-
keert de oprolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij
blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snel-
heden in bochten. De achterbank is voorzien van drie-
punts-veiligheidsgordels met rolautomaat.
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel
dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen
zelf aan gevaar worden blootgesteld maar
ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
fig. 1L0E0061m
143-164 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:50 Pagina 144
3
STARTEN EN RIJDEN165
Motor starten ...............................................................................166
Handrem......................................................................................168
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ........................169
Brandstofbesparing ......................................................................170
Trekken van aanhangers ..............................................................172
Winterbanden ..............................................................................173
Sneeuwkettingen .........................................................................174
Auto langere tijd stallen ...............................................................174
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 165
170STARTEN EN RIJDEN
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen,
moet de schuifring A onder de knop omhoog worden ge-
trokken en de pook naar links en vervolgens naar voren
worden verplaatst.
Bij de uitvoering Multijet 1.6: om de achteruit R vanuit de
vrijstand in te schakelen, moet de schuifring A onder de
knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts
en vervolgens naar achteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaal uitsluitend
voor het overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet
nooit – zelfs niet licht – op het koppelingspedaal rusten.
Bij uitvoeringen voor bepaalde markten kan de regel-
elektronica van het koppelingspedaal een foutief gebruik
door de bestuurder beschouwen als een storing.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daar-
om mag er niets onder het pedaal liggen dat
dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet
zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pe-
dalen kan worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de
pookknop rusten omdat door de uitgeoefen-
de druk, ook als deze licht is, de interne on-
derdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd
kunnen slijten.
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen, zowel CO
2als andere schade-
lijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstof-
fen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de con-
troles en afstellingen die in het „Geprogrammeerd On-
derhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de
spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt
de weerstand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht
van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning
hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de sta-
biliteit.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 170
172STARTEN EN RIJDEN
trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter ge-
leidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de mo-
tor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt
niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30 %
in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij
overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het
brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajec-
ten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens
het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet
de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedge-
keurd type en een adequate elektrische installatie. De mon-
tage van de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-
neel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden
overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels,
waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt be-
perkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te
voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet
worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto.
Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar
aanhangergewicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet
overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maxi-
mum betrekking heeft op het totale gewicht van de aan-
hangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met
aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden
dan 100 km/h.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 172
STARTEN EN RIJDEN173
3
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aan-
hanger. Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het rem-
systeem van de auto uit. Het remsysteem van
de aanhanger moet geheel onafhankelijk van
het hydraulisch remsysteem van de auto worden
bediend.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de
standaard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band
het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt
gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het
type winterbanden exact aan de gegevens die staan vermeld
in de paragraaf „Wielen” in het hoofdstuk „6”. De speci-
fieke eigenschappen van winterbanden verminderen aan-
zienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat ge-
val is het veiliger ze te vervangen. Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de
prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer
er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder
dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het
gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waar-
voor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de
maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid
van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het
interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk
zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maxi-
mum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden
wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rij-
den en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie „Q” mag
niet sneller worden gereden dan 160 km/h; de
geldende snelheidsbeperkingen overeenkom-
stig de nationale wegenverkeerswetgeving moeten
echter altijd worden gerespecteerd.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 173
174STARTEN EN RIJDEN
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en
rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de
voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen ge-
monteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de ket-
tingen nog goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuw-
ketting worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt,
kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het
achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee nor-
male wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden
niet wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventi-
leerde ruimte;
❍schakel een versnelling in;
❍zorg ervoor dat de handrem niet is aangetrokken;
❍maak de minkabel los van de accu en controleer de ac-
culading (zie de paragraaf „Accu – Acculading en elek-
trolytniveau controleren” in hoofdstuk „5”);
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze
met een beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met
daarvoor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en ach-
terruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunst-
stof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het
in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan ver-
dampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal
voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
165-174 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:51 Pagina 174
176NOODGEVALLEN
MOTOR STARTEN
Als het lampje Yop het instrumentenpaneel constant
blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een
hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet heb-
ben als de lege accu.
Ga voor het starten als volgt te werk:
❍verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de
beide accu’s met een startkabel;
❍sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van
de hulpaccu en op de massakabel E
op de motor of de
versnellingsbak van de auto die gestart moet worden;
❍start de motor;
❍neem als de motor draait, de startkabels in de omge-
keerde volgorde los.
fig. 1L0E0074m
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een
accusnellader: de elektronische systemen
kunnen beschadigen; in het bijzonder de re-
geleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
Laat deze procedure door gespecialiseerd
personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de
accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met
de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu
met open vuur of een brandende sigaret en veroor-
zaak geen vonken.
175-214 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:53 Pagina 176
NOODGEVALLEN183
4
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN
EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt voor het her-
stellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling
los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de
band fig. 6; op deze manier wordt de spuitbus niet met de
compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in
de band gespoten.
fig. 6L0E0079m
175-214 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:53 Pagina 183