•Weergegeven waarschuwingen en onderhoud ....... 142
• PARKSENSE PARKEERHULP — INDIEN AANWEZIG .... 143
• ParkSense -sensors ...................... 143
• Waarschuwingsdisplay van ParkSense .......... 144
• Display van ParkSense .................... 144
• ParkSense in- en uitschakelen ............... 146
• Onderhoud van de ParkSense parkeerhulp ........ 147
• Reinigen van het ParkSense systeem ........... 147
• Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de parkeerhulp . . 147
• ACHTERUITRIJCAMERA (PARKVIEW )—
INDIEN AANWEZIG ......................... 149
• ParkView aan of uit zetten — met
navigatie-/multimedia-radio .................. 150
• ParkView aan of uit zetten — zonder navigatie-/
multimedia-radio ........................ 150
• DAKCONSOLE ............................ 151
• Lees-/instaplampjes ...................... 151
• Opbergvakje zonnebril ..................... 151
• ELEKTRISCH SCHUIFDAK — INDIEN AANWEZIG ....... 152
• Schuifdak openen — snel ................... 152
• Schuifdak sluiten — snel ................... 152
• Obstakeldetectie ........................ 152
68
wiel (indien aanwezig). Wanneer u op de toets
drukt, hoort u het woord UConnecten vervol-
gens een pieptoon. De pieptoon is het teken dat
u een opdracht moet geven.
Toets voor gesproken opdrachten De plaats van de toets kan afhan-
kelijk van de radio verschillen. De
afzonderlijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk Bedie-
ning .
De UConnect™ Phone kan worden gebruikt in
combinatie met mobiele telefoons met
Bluetooth Handsfree Profiel. Het is mogelijk
dat sommige telefoons niet alle functies van de
UConnect™ Phone ondersteunen. Raadpleeg
de leverancier van uw mobiele telefoon of de
telefoonfabrikant voor nadere bijzonderheden.
De UConnect™ Phone is volledig geïntegreerd
in het audiosysteem van de auto. De geluids-
sterkte van de UConnect™ Phone kan worden
ingesteld met de volumeregelaar van de radio
of, indien aanwezig, via de radiotoetsen op het
stuurwiel. Het display van de radio wordt gebruikt voor
visuele meldingen van de UConnect™ Phone,
zoals
CELL (GSM) of Beller-ID bij bepaalde
radio’s.Compatibele telefoons* Voor het gebruik van de UConnect™ Phone
is een mobiele telefoon met Bluetooth
Handsfree Profiel versie 1.0 of hoger vereist.
Raadpleeg de UConnect™-website voor een
overzicht van de compatibele telefoons.
• www.chrysler.com/uconnect
• www.dodge.com/uconnect
• www.jeep.com/uconnect
Navigeer door de volgende menu’s om de lijst
met compatibele telefoons op te vragen:
• Selecteer het bouwjaar van uw voertuig
• Selecteer het voertuigtype
• Selecteer onder de tab Beginnen compati-
bele telefoons.
BedieningU kunt gesproken opdrachten gebruiken om de
UConnect™ Phone te bedienen en door de
menu’s van de UConnect™ Phone te navige-
ren. Na het merendeel van de prompts van de
Uconnect™ Phone zijn gesproken opdrachten
nodig. U wordt aangespoord om een speci-
fieke opdracht uit te spreken en vervolgens
wordt u door de beschikbare opties geleid.
• Voordat u een gesproken opdracht geeft,
moet u wachten op de pieptoon, die volgt op
de prompt Gereed of op een andere
prompt.
• Voor bepaalde bewerkingen kunnen samen-
gestelde opdrachten worden gebruikt. U
kunt bijvoorbeeld in plaats van Instellen en
daarna Telefoonkoppeling ook de vol-
gende samengestelde opdracht geven: In-
stellen telefoonkoppeling .
• In de beschrijvingen van de functies in dit
hoofdstuk wordt alleen de samengestelde
vorm van de gesproken opdracht vermeld. U
kunt de opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht afzonderlijk
zeggen, indien dat wordt gevraagd. U kunt
80
bruikt met het Uconnect™-systeem. Het pri-
oriteitssysteem laat de UConnect™ Phone
weten welke mobiele telefoon moet worden
gebruikt als er meerdere mobiele telefoons
in het voertuig aanwezig zijn. Als er bijvoor-
beeld twee telefoons, één met prioriteit 3 en
één met prioriteit 5, in de auto aanwezig zijn,
gebruikt de UConnect™ Phone de mobiele
telefoon met prioriteit 3 om te bellen. U kunt
op elk gewenst ogenblik een mobiele tele-
foon met een lagere prioriteit gebruiken
(raadpleegGeavanceerde telefoonverbin-
dingen ).
Kiezen door het nummer te zeggen
• Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Kiezen .
• Het systeem geeft u een prompt om het
gewenste nummer in te spreken.
• U kunt bijvoorbeeld zeggen: 012 34 56 78 .
• De UConnect™ Phone zal het telefoonnum-
mer bevestigen en vervolgens het nummer
kiezen. Het nummer verschijnt bij bepaalde
radio’s in het venster. Bellen door een naam te zeggen
•
Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Bellen .
• U krijgt een prompt om de naam van de
gewenste persoon in te spreken.
• Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u de naam van de
persoon die u wilt bellen. U kunt bijvoorbeeld
Jan Jansen zeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in het
UConnect™ Phoneboek of in het gedown-
loade telefoonboek. Raadpleeg Namen toe-
voegen aan uw UConnect™ Phoneboek om
te leren hoe u een naam opslaat in het
telefoonboek.
• De UConnect™ Phone bevestigt de naam en
kiest vervolgens het bijbehorende telefoon-
nummer, dat bij sommige radio’s mogelijk
ook op het display wordt weergegeven. Namen toevoegen aan uw UConnect™
Phoneboek
OPMERKING:
Het is niet raadzaam namen aan het
UConnect™ Phoneboek toe te voegen ter-
wijl de auto rijdt.
•
Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Telefoonboek
nieuwe invoer .
• Na de prompt zegt u de naam van de nieuwe
invoer. Het is raadzaam lange, niet-afgekorte
namen te gebruiken, omdat hierdoor de
spraakherkenning wordt vergemakkelijkt.
Zeg bijvoorbeeld Robert Smit of Robert in
plaats van Rob .
• Na de prompt voert u de aanduiding van het
nummer in (bijvoorbeeld Thuis , Werk ,
GSM of Overig ). Op die manier kunt u
meerdere nummers voor elke persoon in het
telefoonboek opslaan, indien gewenst.
• Na de prompt spreekt u het telefoonnummer
in dat u aan het telefoonboek wilt toevoegen
.
82
dige status van de bevestigingsboodschap
weer en u krijgt de gelegenheid deze te
veranderen.
Indicatielampjes status telefoon en netwerk
De UConnect™ Phone meldt de status van uw
telefoon en netwerk wanneer u probeert een
oproep tot stand te brengen via UConnect™,
indien uw mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het instrumen-
tenpaneel, deze functie ondersteunen. De sta-
tus wordt aangeduid voor de signaalsterkte van
het netwerk, de status van de telefoonaccu,
etc.
Kiezen via de toetsen van de mobiele
telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een nummer
kiezen en tegelijkertijd de UConnect™ Phone
gebruiken (wanneer u de toetsen van de mo-
biele telefoon gebruikt, moet u echter behoed-
zaam te werk gaan en zorgen dat u de veilig-
heid niet in gevaar brengt). Als u een nummer
kiest via de gekoppelde Bluetooth mobiele
telefoon, wordt het geluid hoorbaar via het
audiosysteem van uw auto. De UConnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als wanneer u
het nummer kiest via een gesproken opdracht. OPMERKING:
Sommige merken mobiele telefoons verzen-
den de kiestoon niet naar de Uconnect-
™Phone om te worden afgespeeld via het
audiosysteem. In dat geval zult u de kies-
toon dus niet horen. In dit geval heeft de
gebruiker ook als het nummer goed ge-
draaid is, wellicht het gevoel dat het gesprek
niet tot stand is gebracht ook al wordt er op
dat moment gebeld. Zodra het gesprek
wordt beantwoord, hoort u de audio.
Mute/Un-Mute (geluid af/geluid aan)
Wanneer u het geluid van de UConnect™
Phone uitschakelt, kunt u nog steeds horen wat
uw gesprekspartner zegt, maar deze kan u niet
horen. Geluid van de UConnect™ Phone uit-
schakelen:
•
Druk op de knop
.
• Na de pieptoon zegt u Geluid af.
Geluid van de UConnect™ Phone weer inscha-
kelen:
• Druk op de knop
.
• Na de pieptoon zegt u Geluid aan.
Geavanceerde telefoonverbindingen
Telefoongesprek doorschakelen van en
naar een mobiele telefoon
Met de UConnect™ Phone kunt u actieve ge-
sprekken doorschakelen van uw mobiele tele-
foon naar de UConnect™ Phone, zonder het
gesprek te beëindigen. Als u een actief ge-
sprek wilt doorschakelen van de aan
UConnectgekoppelde mobiele telefoon naar
de UConnect telefoon of omgekeerd, drukt u
op de toets
en zegt u Gesprek door-
schakelen .
De verbinding tussen de UConnect™
Phone en de mobiele telefoon tot stand
brengen of verbreken
Uw mobiele telefoon kan aan veel verschil-
lende toestellen worden gekoppeld, maar kan
met slechts één elektronisch toestel tegelijk
actief zijn verbonden .
Als u de Bluetooth -verbinding tussen een aan
UConnect™ gekoppelde mobiele telefoon en
de UConnect™ Phone tot stand wilt brengen of
wilt verbreken, volgt u de aanwijzingen in de
gebruikershandleiding van uw mobiele tele-
foon.
90
Uw auto handhaaft dan de ingestelde volgaf-
stand totdat:
•het voorliggende voertuig versnelt tot een
waarde die hoger ligt dan de ingestelde
rijsnelheid.
• het voorliggende voertuig naar een andere
rijstrook gaat of buiten het bereik van de
sensor raakt.
• het voorliggende voertuig vertraagt tot een
snelheid beneden 24 km/u en het systeem
zichzelf uitschakelt.
• u de volgafstand wijzigt.
• het systeem uitschakelt. (zie de informatie
over het activeren van de ACC).
De maximale remvertraging van de ACC is
beperkt, maar indien nodig kunt u altijd zelf
bijremmen.
OPMERKING:
De remlichten gaan aan als het ACC-
systeem de remmen in werking stelt.
Een naderingswaarschuwing attendeert u erop
dat de ACC voorspelt dat de maximale remver-
traging onvoldoende is om de ingestelde af- stand te handhaven. In een dergelijke situatie
verschijnt de waarschuwing
BRAKE knippe-
rend op het EVIC-scherm en klinkt er een
geluidssignaal, terwijl de ACC de maximale
remvertraging uitoefent. U dient dan onmiddel-
lijk de remmen te bedienen om een veilige
afstand tot uw voorligger te handhaven.
Menu van de Adaptieve Cruise
Control (ACC)
Het EVIC-scherm toont de huidige instellingen
van het ACC-systeem. De EVIC-display be-
vindt zich in het bovenste deel van het instru-
mentenpaneel tussen de snelheidsmeter en de toerenteller. De getoonde informatie is afhanke-
lijk van de ACC systeemstatus.
Menu-toets
Druk herhaaldelijk op de toets
MENU (op het stuurwiel), totdat
een van de volgende meldingen
verschijnt op het EVIC-scherm:
Adaptive Cruise Control Off
(Adaptieve Cruise Control uit) Als de ACC is uitgeschakeld, verschijntop het scherm de melding Adaptive
Cruise Control Off”.
Adaptive Cruise Control Ready
(Adaptieve Cruise Control gereed) Als de ACC is ingeschakeld, maar derijsnelheid niet is ingesteld, verschijnt op
het scherm de melding Adaptive Cruise
Control Ready .
ACC SET Bij ingeschakelde ACC verschijnt de in-gestelde rijsnelheid.
Brake Alert (remwaarschuwing)
134
De ingestelde rijsnelheid blijft zichtbaar
op de display in plaats van de kilometer-
stand als u de EVIC-display wijzigt bij
ingeschakelde ACC.
Het ACC-scherm verschijnt opnieuw wanneer
een ACC-handeling plaatsvindt, zoals: •wijzigen van de ingestelde snelheid
• wijzigen van de ingestelde volgafstand
• annuleren van een instelling
• vinden/kwijtraken van de ingestelde
waarde
• ingreep door de bestuurder •
uitschakelen van het systeem
• naderingswaarschuwing door ACC
• Waarschuwing ACC niet beschikbaar
Als het ACC-scherm langer dan 5 secon-
den niet actief is, toont het EVIC het laatst
gekozen scherm.
Weergegeven waarschuwingen en
onderhoud
Waarschuwing “Clean Radar Sensor In
Front Of Vehicle” (Reinig de radarsensor
aan voorzijde voertuig).
De ACC-waarschuwing “Clean Radar Sensor
In Front Of Vehicle” wordt getoond wanneer de
systeemprestaties tijdelijk worden beperkt door
de omstandigheden. Dit komt vooral voor bij
slecht zicht, zoals tijden sneeuwval of zware
regenbuien. Het ACC-systeem kan ook tijdelijk
onbeschikbaar zijn doordat de sensor is be-
dekt met modder, vuil of ijs. In dergelijke geval-
len zal de waarschuwing “Clean Radar Sensor
In Front Of Vehicle” (Reinig de radarsensor aan
voorzijde voertuig) op het EVIC verschijnen en
het systeem zal uitschakelen. OPMERKING:
Als de ACC-waarschuwing “Clean Radar
Sensor In Front Of Vehicle” actief is, is de
modus Normale (vaste snelheid) Cruise
Control nog steeds beschikbaar. Raadpleeg
het gedeelte “De modus Normale (vaste
snelheid) Cruise Control” in dit hoofdstuk
voor nadere informatie.
Als de weersomstandigheden geen factor kun-
nen zijn, dient u de sensor te controleren. Het
kan nodig zijn een obstakel van de sensor te
Ter illustratie
Waarschuwing Clear Radar Sensor
(reinig radarsensor)
135
Als u een andere modus wilt activeren, drukt u
op de toets MODE wanneer de systeemstatus
OFF, READY of SET actief is. Als de systeem-
status ACC READY of ACC SET actief was, zal
de meldingCruise Ready (Cruisecontrol ge-
reed) worden getoond. Als de systeemstatus
ACC OFF actief was, zal de melding Cruise
Off (Cruisecontrol uit) worden getoond.. Als u
wilt terugkeren naar de modus Adaptieve
Cruise Control, drukt u nogmaals op de toets
MODE.
WAARSCHUWING!
In de modus Normale Cruise Control zal het
systeem niet reageren op voertuigen die voor
u rijden. Bovendien wordt de naderingswaar-
schuwing niet geactiveerd en klinkt er zelfs als
u te dicht op het voertuig voor u rijdt geen
alarmsignaal, omdat het voor u rijdende voer-
tuig en de tussenafstand niet worden gede-
tecteerd. Zorg dat u een veilige afstand aan-
houdt tussen uw auto en het voertuig dat voor
u rijdt. Zorg dat u zich altijd bewust bent van
de gekozen modus. De gewenste snelheid instellen
Wanneer de auto de gewenste snelheid be-
reikt, drukt u kort op de toets SET
-. Het
EVIC-scherm toont de ingestelde snelheid.
OPMERKING:
Tijdens het instellen of wijzigen van de snel-
heid wordt de nieuwe waarde weergegeven
op het display, niet op de snelheidsmeter.
De ingestelde snelheid aanpassen
U kunt de ingestelde snelheid op twee manie-
ren wijzigen:
• Trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken en druk vervolgens op
de toets SET -.
• Druk kort op de toets RES +of SET -om de
ingestelde snelheid respectievelijk te verho-
gen of te verlagen in stappen van 2 km/u.
Houd de toets RES +of SET -om de inge-
stelde snelheid te wijzigen in stappen van
10 km/u. Functie uitschakelen (CANCEL)
Het systeem schakelt de modus Normale
Cruise Control uit zonder het geheugen te
wissen, wanneer:
•
U het rempedaal aantikt of indrukt.
• u op de toets CANCEL drukt.
• het elektronisch stabiliteitsprogramma/
tractiecontrolesysteem (ESC/TCS) wordt ge-
activeerd.
Functie voortzetten (RESUME)
Druk op de toets RES +en haal vervolgens uw
voet van het gaspedaal. Het EVIC-scherm
toont de laatste ingestelde snelheid.
Functie uitschakelen (OFF)
Het systeem schakelt uit en wist de ingestelde
snelheid uit het geheugen als u:
• kort drukt op de toets “ON/OFF”.
• u het contact uitschakelt.
• het ESC uitschakelt.
• de vierwielaandrijving met lage gearing in-
schakelt.
140
De zes ParkSensesensoren, gemonteerd in
het voorpaneel/de voorbumper, bewaken het
gebied voor de auto dat binnen het sensorbe-
reik valt. De sensoren kunnen in horizontale
richting obstakels op een afstand van onge-
veer 30 tot 120 cm van het voorpaneel/de
voorbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obstakel.
Waarschuwingsdisplay van
ParkSense
Het ParkSense waarschuwingsdisplay ver-
schijnt alleen, wanneer Sound and Display
(Geluid en weergave) wordt geselecteerd in
het deel met door de klant te programmeren
functies van het Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Voor meer informatie raad-
pleegt u Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de
klant te programmeren functies) in De func-
ties op uw dashboard . Het ParkSense - waarschuwingsscherm bevindt zich op het
EVIC-scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel zichtbare als hoorbare waarschu-
wingen weer om de afstand tussen het
achterpaneel/de achterbumper of het
voorpaneel/de voorbumper en het gedetec-
teerde obstakel aan te geven.
Display van ParkSense
Het waarschuwingsdisplay schakelt IN en
geeft de actuele systeemstatus weer wanneer
het voertuig in de stand REVERSE (achteruit) of
in DRIVE (rijden) is en een obstakel is waarge-
nomen.
Display parkeerhulpParkeerhulp aan
144