Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel
aan met drie boogjes en laat gedurende een
halve seconde een toon horen. Als de auto
naar het object toerijdt, zal het EVIC-display
minder bogen laten zien en de geluidstoon zal
veranderen van langzaam naar snel naar aan-
houdend.De auto is dichtbij het obstakel als het EVIC-
display een knipperende boog laat zien en een
aanhoudende toon laat horen. De volgende
tabel illustreert de werking van het waarschu-
wingssysteem wanneer een obstakel wordt
waargenomen:
Langzame toon
Snelle toonAanhoudende toon
145
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (in/cm) Meer dan 200 cm 79-39 in (200-100 cm)39-25 in
(100-65 cm) 25-12 in
(65-30 cm) Minder dan 12 in
(30 cm)
Afstand voor (in/cm) Meer dan 120 cm 47-39 in (120-100 cm)39-25 in
(100-65 cm) 25-12 in
(65-30 cm) Minder dan 12 in
(30 cm)
Hoorbare waarschu- wing (klokgeluid) Geen Enkele toon
secondeSlow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulp aan Waarschuwing voor- werp gedetecteerdWaarschuwing voor-
werp gedetecteerd Waarschuwing voor-
werp gedetecteerd Waarschuwing voorwerp
gedetecteerd
Boogjes Geen 3 brandend (continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam knipperend
Dempen radiogeluid Nee Ja Ja Ja Ja
OPMERKING:
ParkSense zet het geluid van de radio,
wanneer deze aan staat, zachter wanneer
het systeem een geluidssignaal produceert.
ParkSense in- en uitschakelenParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met een knop die zich in het schakelpaneel van
het dashboard bevindt, of via de door de klant
te programmeren functies van de EVIC. De
beschikbare keuzes zijn: OFF (uit), Sound Only
(alleen geluid) of Sound and Display (geluid en
display). Voor meer informatie raadpleegt u
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant
te programmeren functies) in De functies op
uw dashboard .
Wanneer de ParkSense schake-
laar wordt ingedrukt om het sys-
teem uit te schakelen, geven de
instrumenten gedurende ongeveer
vijf seconden het bericht PARK
ASSIST OFF (Parkeerhulp uitge-
schakeld) weer. Voor meer informatie raad-
pleegt u het Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC) in De functies op uw dashboard
. Wanneer de schakelhendel, met
uitgeschakelde parkeerhulp, in de stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) wordt gezet
(bij een snelheid van 18 km/h of lager), zal het
EVIC het bericht “PARK ASSIST OFF” (Parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven zolang het
voertuig in de achteruitversnelling staat, of ge-
durende vijf seconden wanneer het voertuig in
de rijstand staat.
De LED van de parkeerhulp brandt wanneer de
parkeerhulp uitgeschakeld of defect is. De LED
van de schakelaar van de parkeerhulp brandt
niet als het systeem is ingeschakeld.
146
Het ParkSensesysteem gebruikt vier senso-
ren in de achterbumper om voorwerpen waar te
nemen tot op 200 cm afstand van het bumper-
oppervlak. Het ParkSense systeem gebruikt
zes sensoren in de voorbumper om voorwer-
pen waar te nemen tot op 120 cm afstand van
het bumperoppervlak. Het display bovenin het
EVIC in de instrumentengroep geeft zowel met
optische signalen als met geluidssignalen de
afstand tot het object aan.
Onderhoud van de ParkSense
parkeerhulp
Wanneer de ParkSense parkeerhulp in storing
is, zal de instrumentengroep elke keer dat de
auto gestart wordt een enkel geluidssignaal
afgeven. De instrumentengroep geeft de mel-
ding “REAR SENSOR BLINDED” (sensor ach-
ter geblindeerd) weer, wanneer de sensor(en)
aan de achterzijde geblokkeerd worden door
sneeuw, modder of ijs en het voertuig in RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) geschakeld
is.
De instrumentengroep geeft de melding
“CLEAN PARK ASSIST SENSORS” (reinig de
parkeerhulpsensoren) weer, wanneer een of meerdere sensor(en) geblokkeerd wordt(wor-
den) door sneeuw, modder of ijs en het voer-
tuig in REVERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
geschakeld is. De instrumentengroep geeft de
melding “SERVICE PARK ASSIST SYSTEM”
(onderhoud parkeerhulp) wanneer een of
meerdere sensoren achter of voor beschadigd
zijn en onderhoud nodig hebben. Wanneer de
schakelhendel in de stand REVERSE (achter-
uit) of DRIVE (rijden) staat en het systeem een
storing ontdekt, geeft het EVIC de melding
“CLEAN PARK ASSIST SENSORS” (reinig par-
keerhulpsensoren) of “SERVICE PARK ASSIST
SYSTEM” (onderhoud parkeerhulpsysteem)
zolang het voertuig in REVERSE staat of in
DRIVE (en langzamer rijdt dan 18 km/h). In dat
geval werkt de parkeerhulp niet. Voor meer
informatie raadpleegt u het
Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC) in De functies
op uw dashboard .
Wanneer de melding “CLEAN PARK ASSIST
SENSORS” (reinig parkeerhulpsensoren) op
het EVIC (elektronisch voertuiginformatiecen-
trum) verschijnt, terwijl het achterpaneel/de
achterbumper of het voorpaneel/de voorbum-
per schoon is en vrij van sneeuw, modder, ijs of andere obstructies, dient u contact op te ne-
men met een erkend dealer. Wanneer de mel-
ding “SERVICE PARK ASSIST SYSTEM” (onder-
houd parkeerhulpsysteem) in het EVIC
verschijnt, dient u contact op te nemen met een
erkend dealer.
Reinigen van het ParkSense
systeem
Reinig de sensors van de parkeerhulp met
water, een schoonmaakmiddel voor auto’s en
een zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde
doek. Steek geen voorwerpen in de sensors en
bekras deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van de parkeerhulp
OPMERKING:
• Houd de voor- en achterbumper vrij van
sneeuw, ijs, modder, stof en vuil om te
zorgen dat het ParkSense systeem altijd
correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van het systeem nadelig beïnvloeden.
147
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Het wordt sterk aanbevolen om, voordat u
de ParkSense parkeerhulp gaat gebrui-
ken, de trekhaak van de auto te verwijde-
ren als de auto niet voor trekken wordt
gebruikt. Als u dit niet doet, kan persoonlijk
letsel of schade aan voertuigen ontstaan
doordat de trekhaak zich veel dichter bij het
obstakel bevindt dan de achterbumper als
het waarschuwingsdisplay de knipperende
boog laat zien en de aanhoudende toon
laat horen. Afhankelijk van de afmetingen
en vorm van de trekhaak is het ook moge-
lijk dat de sensors de trekhaak detecteren
en abusievelijk aangeven dat er een obsta-
kel achter de auto aanwezig is.ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW ) — INDIEN AANWEZIG
Uw auto is mogelijk voorzien van een Park-
View achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het
gebied achter de auto op het scherm zien
wanneer de schakelhendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet. Het beeld wordt
weergegeven op het navigatie-/multimedia-
radioscherm samen met de waarschuwing
check entire surroundings (let op de gehele
omgeving) aan de bovenkant van het scherm.
Na vijf seconden verdwijnt deze opmerking. De
ParkView camera bevindt zich aan de achter-
zijde van het voertuig boven de kentekenplaat.
Als u uit de achteruitversnelling schakelt, wordt
de achteruitrijcamera uitgeschakeld en ver-
schijnt het navigatie- of audioscherm. Indien getoond, geven statische rasterlijnen de
breedte van het voertuig aan, terwijl een onder-
broken centerlijn de middellijn van het voertuig
aangeeft. Deze lijnen kunnen bijv. van dienst
zijn bij het uitlijnen van het voertuig voor een
aanhanger. De statische rasterlijnen geven ver-
schillende zones aan waarmee u de afstand tot
de achterzijde van het voertuig kunt inschatten.
De onderstaande tabel geeft bij benadering de
afstanden weer voor elk van deze zones:
Zone Afstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm
Geel 30 c m-1m
Groen 1 m of meer
149
•Bandenspanning ........................ 190
• Display sleutelloze voertuigtoegang —
Indien aanwezig ......................... 190
• Display kompas / temperatuur ................ 191
• Door de klant te programmeren functies
(Systeeminstellingen) ..................... 193
• GELUIDSSYSTEMEN ........................ 197
• UNIVERSAL CONSUMER INTERFACE (UCI) (universele
gebruikersinterface) 1.0 — INDIEN AANWEZIG ......... 197
• De iPod of het externe USB-apparaat aansluiten ..... 198
• Gebruik van deze functie ................... 198
• De iPod of het externe USB-apparaat bedienen
met de radioknoppen ...................... 198
• De Play-modus ......................... 199
• De List-modus (Browse-modus) ............... 200
• Bluetooth Streaming Audio (BTSA) ............. 201
• STUURBEDIENING VOOR AUDIO ................. 202
• Bediening van de radio .................... 202
• Cd-speler ............................. 202
• ONDERHOUD VAN CD/DVD-SCHIJFJES ............. 203
• RADIOWEERGAVE EN MOBIELE TELEFOONS ......... 203
168
met een snelheid van meer dan 48 km/u,
raadpleegt u zo snel mogelijk uw erkende
dealer om vast te stellen wat het probleem is en
om het probleem op te lossen.
OPMERKING:
•Het controlelampje ESC OFF van het
elektronisch stabiliteitsprogramma en het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) gaan tijdelijk
branden, wanneer het contact in de posi-
tie ON wordt gezet.
• Telkens wanneer het contact wordt inge-
schakeld, wordt het ESC-systeem geacti-
veerd, ook wanneer dit eerder werd uitge-
schakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. 5. Controlelampje TOW/HAUL
(trekken/slepen) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
u de knop TOW/HAUL indrukt. De
knop TOW/HAUL bevindt zich in
het midden van het dashboard
(onder de bedieningselementen
van de klimaatregeling).
6. Controlelampje richtingaanwijzers De pijltjes knipperen tegelijkertijd met de
richtingaanwijzers nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar boven of naar be-
neden hebt geduwd. Wanneer de richtingaan-
wijzers ingeschakeld blijven over een afstand
langer dan 1,6 km zal een geluidssignaal klin-
ken en een EVIC-bericht verschijnen.
7. Controlelampje groot licht Dit lampje geeft aan dat het grootlicht
is ingeschakeld.
8. Controlelampje voorste mistlampen —
indien aanwezig Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten vóór aan zijn. 9. Indicatielampje hellingsregeling —
Indien aanwezig
Het symbool geeft de stand aan
van de functie Hellingsregeling
(HDC). Het lampje is aan als het
HDC-systeem in de waakfunctie
staat. Het HDC-systeem kan alleen
in de waakfunctie worden gezet
als de tussenbak in de stand 4WD Low (vier-
wielaandrijving laag) staat en de snelheid min-
der dan 50 km/u bedraagt. Als niet aan deze
voorwaarden wordt voldaan als men probeert
de HDC-functie te gebruiken, knippert het
HDC-indicatielampje aan/uit.
10. Display elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) /Display
kilometerteller
De kilometerteller duidt aan hoeveel kilometers
de auto in totaal heeft gereden.
Het is wettelijk verplicht om bij overdracht van
het eigendom van het voertuig de juiste kilome-
terstand op te geven. Wanneer uw kilometertel-
ler gerepareerd of vervangen moet worden,
dient de monteur de gerepareerde/nieuwe kilo-
meterteller af te leveren met de zelfde kilome-
terstand als voor de reparatie/vervanging.
173
Wanneer dit niet mogelijk is, moet de kilometer-
teller op nul gezet te worden en moet een
sticker in de deurstijl aangebracht worden met
daarop de kilometerstand voor de reparatie/
vervanging. Het verdient aanbeveling om zelf
voor reparatie/vervanging de kilometerstand te
noteren, zodat u er zeker van kunt zijn dat de
teller juist wordt ingesteld, of dat de sticker in
de deurstijl de juiste stand aangeeft wanneer
de kilometerteller op nul gezet moet worden.
Op deze display verschijnen EVIC-berichten
om bepaalde situaties aan te geven. ZieElek-
tronisch voertuiginformatiecentrum .
11. Bandenspanningsverklikker Alle banden, ook de reserveband
(indien aanwezig), moeten elke
maand worden gecontroleerd
wanneer ze koud zijn en opge-
pompt tot de bandenspanning die
door de fabrikant wordt aanbevo-
len op de bandenspanningensticker. (Als uw
voertuig banden heeft met een andere maat
dan wordt aangegeven op de bandenspannin-
gensticker, moet u de juiste bandenspanning
voor die banden bepalen.) Als extra veiligheidsvoorziening is uw voertuig
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem (TPMS). Er gaat een bandenspan-
ningsverklikker branden wanneer een of meer
banden ruim onvoldoende zijn opgepompt. Als
de verklikker voor een te lage bandenspanning
gaat branden, moet u dus zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen. Als u
met een ruim onvoldoende opgepompte band
rijdt, raakt de band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage bandenspan-
ning verhoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en kan het
rij- en remgedrag van de auto nadelig beïnvloe-
den.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor een juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatie-
lampje voor TPMS-storingen dat aangeeft wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het indica-
tielampje voor TPMS-storingen werkt in
combinatie met het bandenspanningsverklik-
kerlampje. Als het systeem een storing be-
merkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer
één minuut lang en blijft daarna aanhoudend
verlicht. Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats telkens als
het voertuig daarna wordt gestart. Als het fout-
meldingslampje verlicht is, is het mogelijk dat
lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd
of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen op het voertuig waar-
door de juiste werking van het TPMS wordt
verhinderd. Controleer altijd het verklikker-
lampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig
zijn vervangen om te verzekeren dat de vervan-
gende of alternatieve banden en wielen de
juiste werking van het TPMS niet verhinderen.
174
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan dit schade aan de auto veroorza-
ken. Wanneer de temperatuurmeter in de
H-zone staat, zet dan de auto veilig stil langs
de kant van de weg. Laat de auto met uitge-
schakelde airco stationair draaien tot de me-
ternaald weer in het normale bereik staat. Als
de meternaald in de H-zone blijft staan en u
voortdurend geluidssignalen hoort, zet dan de
motor direct af en waarschuw de wegen-
wacht.
WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaarlijk. Hete
koelvloeistof en stoom uit de radiator kunnen
ernstige brandwonden veroorzaken. U kunt
het beste de wegenwacht bellen voor service
als de motor oververhit raakt. Als u besluit zelf
onder de motorkap te kijken, raadpleeg dan
Onderhoud van uw voertuig . Volg de waar-
schuwingen in de paragraaf Vuldop expansie-
reservoir. 26. Controlelampje mistlampen achter
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten achter aan zijn.
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC)
Het Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) heeft een interactief scherm dat zich op
het instrumentenpaneel bevindt. Het EVIC bevat de volgende onderdelen:
•
Systeemstatus
• Beeldschermweergaven voor waarschu-
wingsmeldingen voertuiginformatie
• Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)
• Kompasweergave
• Weergave omgevingstemperatuur
• Boordcomputerfuncties
Met dit systeem kan de bestuurder informatie
selecteren door op de volgende knoppen op
het stuurwiel te drukken:
Display Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Stuurwieltoetsen voor EVIC
178