LET OP!
•Wanneer u de iPod of het externe USB-
apparaat (of een ander ondersteund appa-
raat) bij uitzonderlijk hoge of lage tempera-
turen in de auto laat liggen, kan de werking
negatief worden beïnvloed en het apparaat
beschadigd raken. Volg de aanwijzingen
van de fabrikant van het apparaat.
• Het plaatsen van voorwerpen op de iPod
of het externe USB-apparaat en het aan-
leggen van verbindingen naar de iPod of
het externe USB-apparaat in de auto, kan
leiden tot beschadiging van het apparaat
en/of de aansluitingen.
WAARSCHUWING!
U mag de iPod of het externe USB-apparaat
niet aansluiten of verwijderen tijdens het rij-
den. Als u deze waarschuwing niet in acht
neemt, kan zich een ongeluk voordoen.
Bluetooth Streaming Audio (BTSA)U kunt muziek uit uw mobiele telefoon streamen
naar het Uconnect™ telefoonsysteem.
BTSA bedienen met de radioknoppen
Om de BTSA-modus te activeren drukt u op de
knop “AUX” op de radio. U kunt ook op de knop
VR drukken en dan “Bluetooth Streaming Au-
dio” zeggen.
De Play-modus
Door te schakelen naar de BTSA-modus, kun-
nen bepaalde audio-apparaten direct muziek
afspelen via het audiosysteem van het voer-
tuig. Bij sommige apparaten moet de muziek
op het apparaat eerst worden geïnitialiseerd,
waarna deze wordt gestreamd naar het
Uconnect™ telefoonsysteem. Er kunnen zeven
apparaten worden gekoppeld aan het
Uconnect™ Phone systeem, maar er kan
slechts één apparaat tegelijk worden geselec-
teerd en gebruikt. Ander audio-apparaat selecteren
1. Druk op de knop PHONE om te beginnen.
2. Na de prompt
Gereed en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Instellen en dan
Audio-apparaten selecteren .
3. Zeg de naam van het audio-apparaat of
vraag het Uconnect™ Phone systeem om een
lijst van audio-apparaten.
Volgend nummer
Gebruik de knop SEEK UP of druk op de knop
VR op de radio en zeg Volgende nummer om
naar het volgende nummer op uw mobiele
telefoon te gaan.
Vorig nummer
Gebruik de knop SEEK DOWN of druk op de
knop VR op de radio en zeg Vorige nummer
om naar het vorige nummer op uw mobiele
telefoon te gaan.
Bladeren
Bladeren is niet mogelijk op een BTSA-
apparaat. Alleen bij het huidige nummer dat
wordt afgespeeld wordt informatie weergege-
ven.
201
STUURBEDIENING VOOR AUDIODe knoppen van de afstandsbediening van de
geluidsinstallatie bevinden zich achter op het
stuur. Reik met uw vingers achter het stuur om
de knoppen te bedienen.
De knop aan uw rechterhand is een tuimel-
schakelaar met een drukknop in het midden.
Hiermee kunt u het volume regelen en de
modus van de geluidsinstallatie bepalen. Als u
de bovenzijde van de tuimelschakelaar indrukt,
neemt het geluidsvolume toe. Als u de onder-
zijde indrukt, wordt het volume verminderd.Door op de drukknop in het midden te drukken,
kunt u schakelen tussen de verschillende be-
schikbare modi voor het geluidssysteem (AM/
FM/SAT/CD/HDD/AUX/VES etc.).
De knop aan de linkerkant is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. De
functie van de knop aan uw linkerhand is
afhankelijk van de modus waarin de geluidsin-
stallatie zich bevindt.
Hier volgt een beschrijving van de functies van
de knop aan uw linkerkant in de verschillende
modi.
Bediening van de radioAls u de bovenzijde van de schakelaar indrukt,
wordt omhoog gezocht naar de volgende goed
te ontvangen zender. Als u de onderzijde van
de schakelaar indrukt, wordt omlaag gezocht
naar de volgende goed te ontvangen zender.
Als u op de drukknop midden op de tuimel-
schakelaar aan uw linkerkant drukt, stemt de
radio af op de volgende vooraf ingestelde
zender die u hebt geprogrammeerd onder de
drukknop voor radiovoorinstellingen.
Cd-spelerBij eenmaal indrukken van de bovenzijde van
de schakelaar gaat u door naar de volgende
muziektitel op de cd. Als u eenmaal de onder-
zijde van de schakelaar indrukt, keert u terug
naar het begin van het huidige nummer of naar
het begin van het vorige nummer wanneer de
knop wordt ingedrukt binnen één seconde na-
dat het huidige nummer begint te spelen.
Wanneer u de schakelaar tweemaal naar bo-
ven of naar beneden drukt, wordt het tweede
nummer afgespeeld; bij driemaal het derde,
enz.
De drukknop midden op de tuimelschakelaar
aan de linkerkant heeft geen functie voor een
cd-speler voor één cd. Als de auto echter is
uitgerust met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de volgende
beschikbare cd in de speler selecteren.
Afstandsbediening geluidssysteem
(achteraanzicht stuurwiel)
202
OPMERKING:
Bij alle instellingen (behalve bij helemaal
koud of helemaal warm) is er een tempera-
tuurverschil tussen de boven- en onder-
roosters. De warmere lucht stroomt langs de
vloerroosters. Deze stand is vooral aange-
naam bij zonnig, maar koud weer.
VloerventilatieLucht stroomt binnen via de vloerroos-
ters en een geringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor de
voorruit- en zijruitontwaseming.
Mix De lucht stroomt uit via de vloeropenin-
gen en de openingen bij de voorruit en
de zijruiten. Deze instelling is ideaal
voor koud weer en sneeuw, wanneer de
voorruit extra verwarming nodig heeft. Deze
instelling is ook goed voor extra comfort en ter
voorkoming van wasem op de voorruit.
Ontwasemen Lucht stroomt via de roosters bij de
voorruit en de zijruitontwaseming. Kies
deze stand met maximale aanjager- snelheid om zo snel mogelijk de voorruit en
zijruiten te ontwasemen.
OPMERKING:
•
In de vloer-,meng- en ontdooistand wordt,
voor verhoogd comfort van de passa-
giers, steeds een kleine hoeveelheid lucht
door luchtopeningen in de buitenpanelen
geblazen.
• De compressor van de airconditioning
werkt in de meng- en de ontdooistand, of
een combinatie van beide, zelfs wanneer
de knop van de airconditioning niet inge-
drukt is. Op die manier wordt de voorruit
veel sneller ontwasemd door de drogere
lucht. Om brandstof te besparen, kunt u
deze standen beter alleen gebruiken wan-
neer dat echt nodig is.
Circulatieknop Door de recirculatieknop te druk-
ken, schakelt u het systeem in de
recirculatiestand. Gebruik deze
functie om rook, stank, stof of
vocht buiten te houden. Bij active-
ring van de circulatiefunctie gaat
het lampje in de regelknop branden. OPMERKING:
•
Langdurig gebruik van de circulatiestand
maakt de interieurlucht benauwd en daar-
door kunnen de ramen gaan beslaan.
Langdurig gebruik van deze stand is niet
verstandig.
• Door bij koud of vochtig weer de recircu-
latie in te schakelen zullen de ramen aan
de binnenzijde beslaan omdat de vochtig-
heidsgraad in het voertuig toeneemt. Se-
lecteer de stand Buitenlucht voor maxi-
male ontwaseming.
• De airco gaat automatisch aan om be-
slaan van de ramen te verhinderen als de
circulatieknop wordt ingedrukt en de
standregeling is afgesteld op paneel of
paneel/vloer.
• De airco kan handmatig worden afgezet
zonder dat de functiekeuze wordt ver-
stoord.
• Wanneer de contactschakelaar in de
LOCK-stand gezet wordt, of wanneer de
STAR/STOP-knop van de ontsteking in de
stand OFF gezet wordt, zal de recircula-
tiefunctie uitgeschakeld worden.
205
Regelknop airconditioningGebruik deze knop om
de airconditioning in te
schakelen. Wanneer het
aircosysteem is inge-
schakeld, gaat een
lampje branden. U kunt
de knop naar links in
het blauwe deel van de
schaal draaien, wat
duidt op koelere lucht,
terwijl draaien naar rechts in het rode deel duidt
op warmere lucht.
OPMERKING:
De aircocompressor schakelt pas in nadat
de motor ongeveer 10 seconden heeft ge-
draaid.
• MAX A/C
Voor maximale koeling gebruikt u de A/C- en
circulatieknoppen tegelijk. •
SPAARSTAND
Om energie te besparen drukt u op de A/C-
knop zodat het controlelampje uitgaat en de
A/C-compressor wordt uitgeschakeld. Zet
daarna de temperatuurregelknop op de ge-
wenste temperatuur.
Dual-Zone automatische
temperatuurregeling — Indien
aanwezig
• De automatische temperatuurregeling stelt
zowel de bestuurder als de bijrijder in staat
individuele comfortinstellingen te kiezen.
• Wanneer inzittenden van het voertuig kiezen
om de regeling in automatische modus te
laten verlopen, wordt de automatisch aanja-
gerfunctie ingesteld door een drukknop op
het bedieningspaneel en de temperatuur
ingesteld met de toetsen OMHOOG en OM-
LAAG.
• Voor optimaal gemak en comfort is het sys-
teem eenvoudig en blijvend instelbaar.
• Het systeem kan desgewenst met de hand
worden bediend. De automatische temperatuurregeling hand-
haaft automatisch het door de bestuurder en
passagier ingestelde comfortniveau in het inte-
rieur.
1. Toets A/C
Druk deze toets kort in om de huidige instelling
van de airconditioning (A/C) te wijzigen, het
indicatielampje brandt wanneer de A/C is inge-
schakeld. Door deze functie te gebruiken scha-
kelt de automatische temperatuurregeling naar
de handmatige modus.
Bedieningspaneel automatische
temperatuurregeling
206
’Verzopen’ motor starten
(met de ENGINE START/STOP-knop)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voornormaal starten of extreme koude hebt
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’
is. Om de overtollige brandstof weg te krijgen,
houdt u het rempedaal ingetrapt, houdt u het
gaspedaal helemaal ingetrapt, en drukt u ver-
volgens één keer op de ENGINE START/STOP-
knop en laat deze weer los. De startmotor wordt
automatisch ingeschakeld, draait gedurende
10 seconden, en wordt dan uitgeschakeld. Als
dit gebeurt, laat dan het gas- en rempedaal los,
wacht gedurende 10 tot 15 seconden, en her-
haal dan de procedure Normaal starten .
’Verzopen’ motor starten
(met houder met ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor normaal starten of extreme koude heeft
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’
is. Om de overtollige brandstof weg te krijgen,
houdt u het gaspedaal helemaal ingedrukt op
de vloer. Daarna drukt u de contactschakelaar
in de START-stand en laat u deze los zodra de
startmotor aanslaat. De startmotor slaat auto-
matisch binnen 10 seconden af. Als dit ge- beurt, draait u de contactschakelaar in de
vergrendelstand (LOCK), wacht 10 tot 15 se-
conden en herhaal dan de normale startproce-
dure.
LET OP!
Om schade aan de startmotor te voorkomen
wacht u 10 tot 15 seconden voordat u het
nogmaals probeert.
Na het startenHet stationaire toerental wordt automatisch ge-
regeld en loopt terug naarmate de motor war-
mer wordt.
Normaal starten — DieselmotorLet op de volgende zaken als de motor draait.
•
Alle lampjes met berichten zijn uit.
• Storingsindicatielampje (MIL) is uit.
• Oliedruklampje is uit
Voorzorgsmaatregelen bij koud weer
Als wordt gereden bij temperaturen onder het
vriespunt, moeten speciale voorzorgsmaatre-
gelen worden genomen. De volgende tabel
geeft enkele opties. *Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag zwavelge-
halte (ULSD) mag uitsluitend worden gebruikt
op plaatsen met langdurige polaire weersom-
standigheden (-23 °C).
OPMERKING:
•
Bij gebruik van op het klimaat afgestemde
ULSD- dieselbrandstof of ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 wordt aanzienlijk
meer brandstof verbruikt.
• Op het klimaat afgestemde ULSD-
dieselbrandstof is een mengsel van nr. 2
ULSD- en nr. 1 ULSD-dieselbrandstof dat
de temperatuur waarbij zich waskristallen
in de brandstof vormen verlaagt.
OPMERKING:
Deze motor vereist Dieselbrandstof met ul-
tralaag zwavelgehalte . Verkeerde brandstof
221
u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
WAARSCHUWING!
ESC (elektronische stabiliteitsregeling) kan
de werking van natuurwetten op het voertuig
niet voorkomen, nog kan het de grip verbete-
ren die de weg onder de heersende omstan-
digheden kan bieden. ESC kan geen ongeval-
len voorkomen, ook niet de ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op een zeer glad weg-
oppervlak of door aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC nooit
op een roekeloze of gevaarlijke wijze die de
veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Het ESC-systeem heeft twee bedrijfsmodi be-
schikbaar in stand 4WD HIGH (hoge gearing)
en 1 bedrijfsmodus in stand 4WD LOW (lage
gearing). Hoge gearing
(modellen met vierwielaandrijving)
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD HIGH. Wanneer het voertuig wordt gestart
of de tussenbak (indien aanwezig) terug wordt
geschakeld van 4WD LOW of NEUTRAL naar
4WD HIGH, zal het ESC-systeem in deze mo-
dus staan. Deze modus moet voor bijna alle
rijsituaties worden gebruikt. Schakel het ESC-
systeem uitsluitend naar de modus “Partial Off”
(Gedeeltelijk uit) om de onderstaande speci-
fieke redenen.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Deze modus bereikt u door de schakelaar
ESC
OFF kort in te drukken. Wanneer het ESC-
systeem in de modus Partial Off (Gedeeltelijk
uit) staat, is het TCS-gedeelte uitgeschakeld,
met uitzondering van de BLD-functie welke
beschreven wordt in het hoofdstuk TCS. Het
indicatielampje “ESC Off” brandt. Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van het ESC-systeem
functioneren normaal. Deze modus is bedoeld
voor situaties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en waar de
wielen sneller moeten draaien om weer grip te krijgen dan het ESC-systeem normaal gespro-
ken zou toestaan. Om het ESC-systeem weer in
te schakelen, drukt u kort de schakelaar “ESC
OFF” in. Hierdoor wordt de normale bedie-
ningsmodus
ESC On weer hersteld.
OPMERKING:
Als u de grip van het voertuig wilt verbeteren
wanneer u met sneeuwkettingen rijdt, of
wanneer u wegrijdt uit diepe sneeuw, zand
of grint, kan het handig zijn om te schakelen
naar de modus “Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
door de ESC OFF-schakelaar in te drukken.
Nadat u het ESC-systeem in de modus Par-
tial Off niet meer nodig heeft, kunt u de
ESC OFF-schakelaar
248
•Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen: Veiligheid
WAARSCHUWING!
•
Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen dan de banden be-
schadigen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Zorg dat alle banden altijd op de juiste span-
ning zijn. Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
ook de rolweerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij tot com-
fortabele rijeigenschappen. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schokkerig en
oncomfortabel. Zowel te lage als te hoge ban-
denspanning beïnvloeden de rijstabiliteit. Het
gevoel ontstaat dat de auto te traag of te
nerveus op het stuur reageert.
Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot
onvoorspelbaar stuurgedrag.
Door ongelijke bandenspanning aan beide zij-
den kan de auto naar links of naar rechts
dweilen .
253
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem dat OBD II heet (On-Board
Diagnostic). Dit systeem controleert de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen
en lage emissiewaarden hebben die aan de
strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II di-
agnosesysteem het storingslampje (MIL) in.
Bovendien zal het diagnosecodes en andere
hulpinformatie voor de monteur opslaan in een
geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch
best zo spoedig mogelijk uw erkende dealer
opzoeken voor reparatie.
LET OP!
•Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje (MIL), kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto
moet naar de garage om emissietests te
kunnen uitvoeren.
• Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl
de motor draait, treden schade aan de
katalysator en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
Melding brandstofvuldop los
Wanneer het voertuigdiagnosesys-
teem detecteert dat de tankdop los
zit, onjuist is aangebracht of is be-
schadigd, verschijnt een melding
Vuldop controleren op het dis-
playvlak van de verklikkerlampjes. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) in De
functies op uw dashboard . Draai de tankdop
stevig vast en druk op de toets SELECTEREN
om het bericht uit te schakelen. Als het pro-
bleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de
melding de volgende keer dat de auto wordt
gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan
branden vanwege een loszittende, slecht be-
vestigde of beschadigde tankdop.
VERVANGINGSONDERDELENHet gebruik van originele MOPAR -onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan originele
MOPAR -onderdelen voor onderhoud en repa-
raties worden niet gedekt door de garantie van
de fabrikant.
299