Page 49 of 92

DAU18731
De stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen
1. Stroomlijnpaneel B
2. Stroomlijnpaneel A
3. Paneel A
4. Stroomlijnpaneel C
1. Stroomlijnpaneel D
Bij het uitvoeren van sommige onder-
houdswerkzaamheden beschreven in dit
hoofdstuk moeten de afgebeelde stroom-
lijn- en framepanelen worden verwijderd.
Neem deze paragraaf door wanneer een
stroomlijn- of framepaneel moet worden
verwijderd of aangebracht.
DAU18900
Stroomlijnpaneel A
V
erwijderen van stroomlijnpaneel
1. Verwijder de bouten in het stroomlijn-
paneel.
1. Bout
2. Stroomlijnpaneel A
2. Maak de kabelstekkers van de rich-
tingaanwijzer los en neem dan het
stroomlijnpaneel los.
1. Kabelboomstekker richtingaanwijzer
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
1. Sluit de kabelstekkers van de richtin-
gaanwijzer aan.
2. Plaats het stroomlijnpaneel in de
oorspronkelijke positie.
3. Breng de bouten voor het stroomlijn-
paneel aan.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-7
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 49
Page 50 of 92
DAU18790
Stroomlijnpaneel B
V
erwijderen van stroomlijnpaneel
Verwijder de schroeven en neem het stro-
omlijnpaneel los.
1. Bout
2. Stroomlijnpaneel B
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
Plaats het stroomlijnpaneel in de oors-
pronkelijke positie en breng dan de schro-
even aan.
DAU18790
Stroomlijnpaneel C
V
erwijderen van stroomlijnpaneel
Verwijder de schroeven en neem het stro-
omlijnpaneel los.
1. Bout
2. Stroomlijnpaneel C
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
Plaats het stroomlijnpaneel in de oors-
pronkelijke positie en breng dan de schro-
even aan.
DAU18790
Stroomlijnpaneel D
V
erwijderen van stroomlijnpaneel
Verwijder de schroeven en neem het stro-
omlijnpaneel los.
1. Stroomlijnpaneel D
2. Bout
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
Plaats het stroomlijnpaneel in de oors-
pronkelijke positie en breng dan de schro-
even aan.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-8
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 50
Page 51 of 92

DAUM1250
Paneel A
V
erwijderen van het paneel
1. Open het opbergcompartiment. (Zie
pagina 3-16).
2. Verwijder de schroef en haal dan het
paneel los.
1. Schroef
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelij-
ke positie en breng dan de schroef
aan.
2. Sluit het opbergcompartiment.
DAU19632
Bougie controleren
De bougie is een belangrijk motoronder-
deel dat gemakkelijk te controleren is.
Door hitte en aanslag slijten bougies op
de lange duur. Daarom moeten bougies
worden verwijderd en gecontroleerd vol-
gens het periodieke onderhouds- en sme-
erschema. Bovendien kan aan het uiterlijk
van de bougie de conditie van de motor
worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder het stroomlijnpaneel D. (Zie
pagina 6-7).
2. Verwijder de bougiedop.
1. Bougiedop
3. Verwijder de bougie zoals getoond
met behulp van de bougiesleutel in
de boordgereedschapsset.
1. Bougiesleutel
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator
rondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur als nor-
maal met het voertuig wordt gereden).
OPMERKING
Wanneer de bougie een heel andere kleur
vertoont, werkt de motor mogelijk niet
naar behoren. Probeer dergelijke proble-
men niet zelf vast te stellen. Laat in plaats
daarvan uw machine nakijken door een
Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige
koolstof- of andere aanslag. Vervang
indien nodig de bougie.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-9
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 51
Page 52 of 92

De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand
indien nodig af volgens de specifica-
tie.
1. Elektrodenafstand
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad
van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2
slag verder te draaien. De bougie moet
echter zo snel mogelijk naar het juiste
aanhaalmoment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAUM2271
Motorolie
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de
olie worden ververst volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema en wanneer het
controlelampje olieverversingstermijn
gaat branden.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de scooter op de middenbok.
Wanneer de machine iets schuin sta-
at, kan het niveau al foutief worden
afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar
minuten warmdraaien en zet hem
dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie
tot rust te laten komen, verwijder de
olievuldop, veeg de peilstok schoon,
steek deze weer in de vulopening
(zonder vast te draaien) en neem dan
weer uit om het olieniveau te contro-
leren.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
Aanhaalmoment:
Bougie:
17,5 Nm (1,75 m·kgf, 12,5 ft·lbf)
Elektrodenafstand:
0,8–0,9 mm (0,031–0,035 in)
1
ZAUM0037
Voorgeschreven bougie:
NGK/ CPR 9EA-9
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-10
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 52
Page 53 of 92

1. Olievuldop
4. Als de motorolie beneden de merks-
treep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van het
oliefilterelement)
1. Start de motor, laat deze een paar
minuten warmdraaien en zet hem
dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de
motor om de gebruikte olie op te
vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
1. Olieaftapplug
4. Controleer of de onderlegring van de
aftapplug beschadigd is en vervang
hem indien nodig.
1. Olieaftapplug
2. Ring
OPMERKING
Sla de stappen 5–9 over als het oliefiltere-
lement niet wordt vervangen.
5. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.
1. Oliefilterdeksel
6. Verwijder het oliefilterelement en de
o-ring.
ZAUM07111
ZAUM07021ZAUM07011
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-11
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 53
Page 54 of 92

1. Oliefilterelement
2. O-ring
3. Oliefilterdeksel
7. Controleer de o-ring op beschadi-
ging en vervang hem indien nodig.
8. Monteer het nieuwe oliefilterelement
en een o-ring.
9. Monteer het oliefilterdeksel door de
bouten aan te brengen en zet deze
dan vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
OPMERKING
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
10. Breng de onderlegring en de olieaf-
tapplug aan en zet de plug dan vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
OPMERKING
Controleer of de onderlegring correct aan-
ligt.
11. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motoro-
lie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de
motor en het uitlaatsysteem zijn afgeko-
eld.
DCA11670
LET OP
●Gebruik geen olie met een “CD”-
dieselspecificatie of een hogere
kwaliteit dan gespecificeerd.
Gebruik ook geen olie met een
“ENERGY CONSERVING II” of
hogere aanduiding.
●Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
12. Start de motor, laat deze een paar
minuten stationair draaien en contro-
leer daarbij op olielekkage. Als er
sprake is van olielekkage, zet de
motor dan direct af en zoek de oor-
zaak.
13. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
14. Stel de indicator olieverversing terug.
(Zie pagina 3-6).
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1
Oliehoeveelheid bij verversing:
Zonder vervanging van het
oliefilterelement:
1,40 L (1,48 US qt, 1,23 Imp.qt)
Met vervanging van het
oliefilterelement:
1,50 L (1,59 US qt, 1,32 Imp.qt)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 Nm (2,0 m·kgf, 14 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1,0 m·kgf, 7,2 ft·lbf)
1
2
3
ZAUM0712
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-12
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 54
Page 55 of 92

DAU20064
Eindoverbrengingsolie
Het eindoverbrengingshuis moet voor
elke rit worden gecontroleerd op olielek-
kage. In geval van lekkage dient u de sco-
oter door een Yamaha dealer te laten
nakijken en repareren. Bovendien dient de
eindoverbrengingsolie als volgt te worden
ververst op de tijdstippen vermeld in het
periodieke onderhouds- en smeersche-
ma.
1. Start de motor, warm de eindover-
brengingsolie op door enkele minu-
ten te rijden en zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de
gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug van de eindoverbrenging om de
olie uit het eindoverbrengingshuis af
te tappen.
1. Vuldop versnellingsbakolie
5. Breng de aftapplug voor de eindo-
verbrengingsolie aan en zet deze
vast met het voorgeschreven aanha-
almoment.
1. Aftapplug versnellingsbakolie
6. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen eindo-
verbrengingsolie, breng dan de olie-
vuldop aan en zet deze vast.
WAARSCHUWING! Zorg ervoor
dat geen vreemde materialen in
het eindoverbrengingshuis
terechtkomen. Zorg ervoor dat
geen olie op de band of het wiel
terechtkomt.
[DWA11311]
7. Controleer het eindoverbrengings-
huis op olielekkage. Zoek in geval
van lekkage naar de oorzaak.
Aanbevolen
eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 8-1
Oliehoeveelheid:
0,21 L (0,22 US qt, 0,18 Imp.qt)
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
20 Nm (2,0 m·kgf, 14 ft·lbf)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 55
Page 56 of 92

DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofnive-
au worden gecontroleerd. Ook moet de
koelvloeistof worden ververst volgens de
intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAUS1274
Controleren van het
koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
●Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud
is, temperatuurverschillen zijn name-
lijk van invloed op het niveau.
●Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koelvloeis-
tofniveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau
via het kijkglas.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
3. Kijkglas koelvloeistofniveau
3. Als de koelvloeistof op of beneden
de merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de voetplaatmat
aan de rechterzijde door deze omho-
og te trekken.
4. Open de dop van het koelvloeistofre-
servoir, en vul koelvloeistof bij tot aan
de merkstreep voor maximumniveau.
WAARSCHUWING! Verwijder alle-
en de dop van het koelvloeistofre-
servoir. Probeer nooit om de radia-
torvuldop te verwijderen als de
motor koud is.
[DWA15161]. LET OP: Als
er geen koelvloeistof aanwezig is,
gebruik dan in plaats daarvan
gedistilleerd water of onthard lei-
dingwater. Gebruik geen hardwater of zout water, dit is schade-
lijk voor de motor. Als er in plaats
van koelvloeistof water is gebruikt,
vervang dit dan zo snel mogelijk
door koelvloeistof, anders is het
systeem niet beschermd tegen
vorst en corrosie. Als er water aan
de koelvloeistof is toegevoegd,
laat dan een Yamaha dealer zo
snel mogelijk het antivriesgehalte
van de koelvloeistof controleren
om te voorkomen dat de effectivi-
teit van de koelvloeistof afneemt.
[DCA10472]
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,26 L (0,27 US qt, 0,23 Imp.qt)
FULL
LOW
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-14
6
1B9-F819D-D3.QXD 14/10/08 16:51 Página 56