Page 89 of 197
101
Parkeerhulp
VEILIGHEID
4
Activeren/Deactiveren Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van
een aanhanger of de montage van
e e n fi e t s d r a g e r ( a u t o m e t e e n d o o r
PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fi e t s d r a g e r ) .
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand van
het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Page 90 of 197

ABS
ABS
102
Veiligheid tijdens het rijden
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS - REF)
Het ABS zorgt samen met de elektronische remdrukregelaar (REF) tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, terwijl de remdrukregelaar de remdruk over de vier wielen verdeelt.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes remsysteem en STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
NOODREMASSISTENTIE (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt: trap het rempedaal volledig in zonder het los te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de werking van de noodremassistentie voort te zetten. Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking als één van de wielen dreigt te blokkeren. Het systeem zorgt niet voor een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.) kan de remweg door de werking van het ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel heen kunt sturen.
De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die zijn voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT.
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk.
Page 91 of 197

103
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale overbrenging van de aandrijfkracht op de weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens het accelereren de controle over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. Het systeem zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in een bocht het stuurwiel altijd in de gewenste richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch in via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR/ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen en weer grip kunnen krijgen.
- Druk op de knop die zich op de middenconsole bevindt.
- Het verklikkerlampje gaat branden: de systemen ASR en ESP zijn uitgeschakeld.
Controle van werking
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem wordt verzekerd onder voorwaarde dat de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen worden nageleefd en dat de procedures voor montage en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk .
Werking van het ASR- en ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een ingreep van de ASR of het ESP.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de wagensnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
- handmatig ingeschakeld door nogmaals op de knop te drukken.
Bij een storing in de systemen zal het verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan branden in het geval van een te lage bandenspanning. Controleer van alle banden de bandenspanning.
Page 92 of 197

104104
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in en schuif deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel bestuurdersstoel en enkele passagiersstoel).
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van de gesp te controleren.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder
Losmaken
Druk op de rode knop.
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat bij het starten van de motor het verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden zeker van te zijn dat alle inzittenden hun veiligheidsgordels op de juiste manier hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de veiligheidsgordels minder strak te laten aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen, veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen van een stoel of de achterbank of de gordel goed is opgerold en de gordelsluiting zich op de juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de veiligheidsgordels vóór kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, onafhankelijk van de airbags afgaan. De gordelspanners trekken de veiligheidsgordels direct stevig tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard met een lichte onschadelijke rookvorming en een geluid als gevolg van de pyrotechnische lading in het systeem.
Veiligheidsgordels
Page 93 of 197

105
VEILIGHEID
4
Veiligheidsgordels
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte "Kinderen in de auto".
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten Vanwege de wettelijke anwege de wettelijke
werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk, dat veiligheidsgordels worden uitgevoerd veiligheidsgordels worden uitgevoerd
tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. de werkzaamheden volgens de de werkzaamheden volgens de
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig (ook na een kleine Laat de veiligheidsgordels van uw Laat de veiligheidsgordels van uw
aanrijding) controleren door het auto regelmatig (ook na een kleine auto regelmatig (ook na een kleine
PEUGEOT-netwerk: de gordels mogen aanrijding) controleren door het aanrijding) controleren door het
geen slijtagesporen en scheuren vertonen en er mogen geen wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. De veiligheidsgordels met pyrotechnische gordelspanners werken alleen als het contact aan staat. U kunt de gordel losmaken door de rode knop op de gesphouder in te drukken. Geleid de gordel tijdens het oprollen. Als de gordelspanners zijn geactiveerd, gaat het verklikkerlampje airbag branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Autogordels zitplaatsen vóór
De autogordels vóór zijn voorzien van pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Autogordels zitplaatsen achter (5 zitplaatsen)
De zitplaatsen achter zijn voorzien van driepuntsgordels met oprolautomaten.
Page 94 of 197

106106
Autogordels zitplaatsen achter (7 zitplaatsen)
Tweede zitrij
De drie zitplaatsen zijn uitgerust met driepuntsgordels en oprolautomaten.
Let er bij het neerklappen van de buitenste stoelen of het neerklappen van de rugleuningen in de tafelstand op dat de autogordel van de middelste zitplaats niet knel komt te zitten.
Let er bij het verstellen van de buitenste stoelen (verwijderen/terugplaatsen) of bij het instappen naar de derde zitrij op dat er niets blijft haken aan de middelste autogordel.
Let erop dat de middelste autogordel op de juiste wijze is opgerold in de gordelhouder in het dak.
Derde zitrij
De twee zitplaatsen zijn uitgerust met driepuntsgordels en oprolautomaten.
Bevestig de gordels niet aan de sjorogen, zoals met een rood kruis is aangegeven op de sticker.
Let erop dat de autogordels op de juiste wijze worden vastgemaakt aan de hiervoor bestemde ogen.
De autogordels van de derde zitrij kunnen worden opgeborgen als ze niet in gebruik zijn. Hierdoor is de bagageruimte beter toegankelijk en is het bagagescherm eenvoudiger te plaatsen.
Haak de musketonhaak vast op de hiervoor bestemde plaats in de bekleding van de achterstijl.
Veiligheidsgordels
Page 95 of 197

107
VEILIGHEID
4
107
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment.
Page 96 of 197

108108
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, raadpleeg hiervoor het PEUGEOT -netwerk.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de goedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van de zij-airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.
Zorg ervoor dat de passagier zijn voeten niet op het dashboard laat rusten, hij kan anders ernstig letsel oplopen als de airbag wordt opgeblazen.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel is geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het gedeelte "Kinderen aan boord".
Airbags