82
Richtingaanwijzers (fig. 92)
Als de hendel in de volgende stand
wordt gezet:
omhoog (stand 1): gaan de rechter
richtingaanwijzers branden;
omlaag (stand 2): gaan de linker
richtingaanwijzers branden.
Op het instrumentenpaneel gaat het
lampje of knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als met de auto weer
rechtuit wordt gereden.
Als dat nodig is kunnen de richting-
aanwijzers kort worden ingeschakeld
(bijv.: bij het wisselen van rijbaan);
zet hiervoor de hendel omhoog of om-
laag, zonder de vergrendelde stand te
bereiken. Als de hendel wordt losge-
laten, keert de hendel automatisch te-
rug in de ruststand.RECHTER HENDEL
Ruitenwisser - regensensor
(fig. 93)
De werking kan alleen plaatsvinden
als het contactslot in stand Mstaat.
0- Ruitenwissers uitgeschakeld.
I- Wissen met interval.
1- Continu langzaam wissen.
2- Continu snel wissen.
AUTO– Inschakeling regensensor
(automatische werking). Als de hen-
del wordt losgelaten, keert deze terug
naar stand 0.Om het onderhoud makkelijker te
maken, bijvoorbeeld als de voorruit
wordt schoongemaakt of de ruiten-
wisserbladen moeten worden ver-
vangen, kan bij uitgenomen contact-
sleutel of het contactslot in stand S
binnen 60 seconden de hendel niet
vergrendeld naar beneden worden be-
wogen; de ruitenwissers gaan verticaal
staan en stoppen; ze kunnen vervol-
gens omhoog worden gezet voor het
reinigen van de ruit of vervangen van
de wisserbladen.
WAARSCHUWINGProbeer niet de
ruitenwissers omhoog te plaatsen als
deze niet eerst in de verticale stand
zijn gezet m.b.v. de hiervoor beschre-
ven procedure; als dit toch wordt ge-
probeerd, kan de carrosserie worden
beschadigd.
fig. 93
L0B0425b
fig. 92
L0B0424b
066-134 Phedra OLA 5-06-2008 11:03 Pagina 82
83
De regensensor is een elektronisch
systeem dat bij de ruitenwissers hoort
en tot taak heeft om de ruitenwissers
automatisch te bedienen. Als de hen-
del voor de ruitenwissers in de inter-
valstand staat, is de wisfrequentie van
de wissers afhankelijk van de hoe-
veelheid water op de ruit.
Alle andere met de rechter hendel
bediende functies blijven ongewijzigd.
De regensensor schakelt automatisch
in als de hendel in stand AUTOwordt
gezet en heeft een traploos bereik van
stilstaande ruitenwissers (geen enkele
slag) bij een droge ruit tot werking
met de eerste snelheid bij hevige re-
gen.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag
om aan te geven dat de functie is in-
geschakeld.Als de ruitensproeiers worden be-
diend als de regensensor is ingescha-
keld, wordt de normale wasprocedure
gevolgd. Als deze is beëindigd wordt
de normale automatische werking van
de regensensor weer ingeschakeld.
Als het contactslot in stand Swordt
gedraaid, wordt de regensensor uitge-
schakeld en als de motor weer wordt
gestart niet opnieuw ingeschakeld,
ook als de hendel nog in stand AUTO
staat.
In deze situatie moet, om de regen-
sensor in te schakelen de hendel eerst
in een andere stand worden gezet en
vervolgens weer in AUTO.Controleer als de voorruit
moet worden schoonge-
maakt altijd of het systeem
is uitgeschakeld.
De regensensor kan de volgende spe-
ciale omstandigheden die van invloed
zijn op de gevoeligheid van de sensor
signaleren en zichzelf aanpassen:
– vuil op het oppervlak dat de sen-
sor controleert (zout, vuil enz.);
– vochtstrepen die worden veroor-
zaakt door versleten ruitenwisserrub-
bers;
– verschil tussen dag en nacht (de
waarneming met de ogen wordt ern-
stig verstoord als in het donker wordt
gereden met een natte ruit).
Schakel de regensensor
niet in als de auto wordt
gereinigd in een automati-
sche wasstraat/-tunnel.
Zorg ervoor dat bij ijs op
de voorruit het systeem is
uitgeschakeld.
066-134 Phedra OLA 5-06-2008 11:03 Pagina 83
117
Als het ABS in werking
treedt, trilt het pedaal; ver-
laag de remdruk niet,
maar houdt het rempedaal goed
ingetrapt; op deze manier blijft de
remweg zo kort mogelijk afhanke-
lijk van de conditie van de onder-
grond. Als het ABS wordt gebruikt, wordt
de remweg niet altijd korter: op een
zachte ondergrond, zoals gravel of
verse sneeuw op een glad wegdek, kan
de remweg zelfs langer worden.
Om optimaal gebruik te maken van
de mogelijkheden van het antiblok-
keersysteem moeten de volgende
raadgevingen in acht worden geno-
men.
Als het ABS in werking
treedt, dan is dit een teken
dat de grip van de banden
op het wegdek beperkt is: verlaag
in dat geval de snelheid om de
snelheid aan de beschikbare grip
aan te passen.Het ABS maakt zo goed
mogelijk gebruik van de
beschikbare grip, maar
kan de beschikbare grip niet ver-
hogen; rijd daarom voorzichtig op
een gladde ondergrond en
neem
geen onnodige risico’s.Als bij een storing van het
systeem het lampje
moet het systeem onmiddel-
lijk door de Lancia-dealer worden
gecontroleerd en worden hersteld;
rijd in deze situatie met een be-
perkte snelheid.
Wees, als geremd moet worden in
een bocht, zeer voorzichtig, ook bij
een auto met ABS.
Het belangrijkste advies is:
Als deze aanwijzingen worden opge-
volgd, wordt onder alle omstandighe-
den optimaal geremd.
WAARSCHUWINGOp een auto
met ABS mogen alleen velgen, banden
en remblokken van het door de fabri-
kant voorgeschreven type en merk
worden gemonteerd.
Aan het remsysteem is ook een elek-
tronische remdrukregelaar toegevoegd
dat EBD (Electronic Brake Distribu-
tor) wordt genoemd en die m.b.v. de
regeleenheid en de sensoren van het
ABS de remdruk verdeelt.
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukregelaar (EBD). Als de
motor draait en tegelijkertijd de
lampjes [en gaan branden
geeft dit een storing van het EBD
aan; als in deze situatie krachtig
wordt geremd, kunnen de achter-
wielen vroegtijdig blokkeren,
waardoor de auto kan gaan slip-
pen. Rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Lancia-dealer om
het systeem te laten controleren.
066-134 Phedra OLA 5-06-2008 11:04 Pagina 117
brandt,
119
Als de sensoren signaleren dat de
auto kan gaan slippen, grijpt het ESP
in op de motorwerking en de remmen
waardoor een stabiliserend koppel
ontstaat.
De mogelijkheden van
het systeem wat betreft de
actieve veiligheid, mogen
er nooit toe leiden dat de bestuur-
der onnodige risico’s neemt. Het
rijgedrag moet altijd worden aan-
gepast aan de omstandigheden
(het wegdek, het zicht en het ver-
keer). De verantwoordelijkheid
voor de verkeersveiligheid ligt al-
tijd en overal bij de bestuurder
van de auto.
Het ESP ondersteunt de bestuurder
om de auto onder controle te houden
als de banden de grip verliezen. De
krachten die door het ESP worden ge-
leverd om de stabiliteit van de auto te
bewaren zijn altijd afhankelijk van de
grip van de banden op de ondergrond. WERKING VAN HET ESP
Het ESP wordt automatisch inge-
schakeld als de motor wordt gestart;
de functie kan handmatig worden in-
en uitgeschakeld door knop A
(fig. 156) op het dashboard in te
drukken.
De belangrijkste componenten van
het ESP zijn:
– een elektronische regeleenheid, die
in staat is om de signalen van de sen-
soren te verwerken en de beste wer-
king in te stellen;
– een hoeksensor die de stand van
het stuur signaleert;
– vier sensoren die de draaisnelheid
van alle wielen signaleren;
– een remdruksensor;
fig. 156
L0B0112b
– een gierhoeksensor waarmee de
draaiing van de auto om de verticale
as wordt gesignaleerd;
– een dwarsversnellingssensor (cen-
trifugale kracht).
Het hart van het systeem is de ESP-
regeleenheid; deze ontvangt de gege-
vens van de sensoren in de auto en be-
rekent de centrifugale krachten die
worden opgewekt als de auto in een
bocht rijdt. De gierhoeksensor meet de
draaiing van de auto om de verticale
as. De centrifugale krachten die wor-
den opgewekt als de auto in een bocht
rijdt, worden echter gemeten door een
zeer gevoelige dwarsversnellingssen-
sor.
De stabiliserende werking van het
ESP is afhankelijk van de door de
elektronische regeleenheid van het
systeem uitgevoerde berekeningen;
deze verwerkt de signalen die worden
ontvangen van de stuurhoeksensor, de
dwarsversnellingssensor en de draai-
snelheid van elk wiel. Met behulp van
deze signalen kan de regeleenheid de
gewenste uitkomst van de bestuurder
herkennen als de bestuurder het stuur
verdraait.
066-134 Phedra OLA 5-06-2008 11:04 Pagina 119