
46
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENSpiegel handmatig inklappen
Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kun-
nen de buitenspiegels worden ingeklapt door ze
van stand A-Afb. 31in stand Bte zetten.
Spiegels elektrisch inklappen
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Waar nodig (bijvoorbeeld bij nauwe doorgan-
gen) kunnen de buitenspiegels worden inge-
klapt door de knop C-Afb. 30in te drukken.
Om de spiegels in de normale stand terug te
zetten, nogmaals drukken op de knop
C-Afb. 30.
A0G0081mAfb. 31
De buitenspiegel aan de be-
stuurderszijde is bol, waar-
door de waarneming van af-
standen enigszins wordt beïnvloed.
Tijdens de rit moeten de
spiegels altijd uitgeklapt zijn.
OPGELET
Na het vergrendelen van de sloten worden de
buitenspiegels ingeklapt; de spiegels klappen
automatisch terug wanneer de sleutel weer in
het contactslot wordt gestoken.
De functie kan in-/uitgeschakeld worden door
de kanteltoets langer dan 2 seconden ingedrukt
te houden. De instelling wordt aan de gebrui-
ker bevestigd met een geluidssignaal.„Parkeer”-stand opslaan
buitenspiegel aan passagierszijde
Bij uitvoeringen met elektrisch verstelbare stoe-
len kan de bestuurder, om het zicht naar ach-
teren bij parkeermanoeuvres te verbeteren, de
stand van de buitenspiegel aan de passagiers-
zijde in een andere stand dan tijdens de rit la-
ten zetten als de achteruit wordt ingeschakeld.
Ga voor het opslaan als volgt te werk:
❒schakel bij stilstaande auto en in het start-
systeem geplaatste elektronische sleutel de
achteruitversnelling in;
❒draai de keuzeknop A-Afb. 30 in stand
2(passagiersspiegel wordt geselecteerd);
❒zet de buitenspiegel aan de passagierszij-
de in de optimale stand voor parkeer-
manoeuvres;
❒houd de knoppen C-Afb. 26ten minste
3 seconden ingedrukt (zie de paragraaf
„Zitplaatsen” in dit hoofdstuk).

47
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Tegelijkertijd met de „parkeer”-stand van de
buitenspiegel aan de passagierszijde worden
ook de stand van de stoel en de spiegel aan
bestuurderszijde opgeslagen. Met een geluids-
signaal wordt de bestuurder er op geattendeerd
dat de stand van de spiegel is opgeslagen.„Parkeer”-stand oproepen
buitenspiegel aan passagierszijde
Ga als volgt te werk: plaats de elektronische sleu-
tel in het startsysteem; schakel de achteruit in;
draai de keuzeknopA-Afb. 30in stand 2(de
passagiersspiegel wordt geselecteerd).
De spiegel gaat automatisch in de hiervoor op-
geslagen stand staan.
Als geen enkele stand is opgeslagen voor de
spiegel en de achteruit wordt ingeschakeld,
gaat de buitenspiegel aan de passagierszijde
iets omlaag, zodat parkeermanoeuvres mak-
kelijker kunnen worden uitgevoerd.
De spiegel keert automatisch na ongeveer
10 seconden terug in de beginstand als een an-
dere versnelling dan de achteruit wordt inge-
schakeld of onmiddellijk als de snelheid voor-
uit hoger wordt dan 10 km/h of als de keu-
zeknopA-Afb. 30in stand 0wordt gezet.Buitenspiegels automatisch weer in
de juiste stand zetten
Telkens als de elektronische sleutel in het start-
systeem wordt geplaatst, keren de buiten-
spiegels automatisch terug in de laatste (op-
geroepen) stand waarin ze stonden toen de
elektronische sleutel uit het startsysteem werd
verwijderd.
Hierdoor worden de spiegels weer in de juiste
stand gezet als deze handmatig en/of per on-
geluk tijdens het parkeren in een andere stand
zijn gezet.
Ontwasemen/ontdooien
De spiegels zijn voorzien van verwarmingsweer-
standen die werken als de achterruitverwarming
met behulp van de knop
(is ingeschakeld.
WAARSCHUWINGDe functie is voorzien
van een tijdschakeling en wordt na enkele mi-
nuten uitgeschakeld.

48
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
KLIMAATREGELING
1Bovenste uitstroomopening – 2Richtbare en verstelbare middelste uitstroomopeningen – 3Richtbare en verstelbare uitstroomopeningen aan
de zijkant – 4Uitstroomopeningen in voetenruimte – 5Uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien voorruit en zijruiten.
A0G0278m
Afb. 32

49
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
UITSTROOMOPENINGEN IN
HET MIDDEN EN AAN DE
ZIJKANT Afb. 33-34
Deze bevinden zich op het dashboard. Elke uit-
stroomopeningAis voorzien van een draaiknop
Bwaarmee de luchtopbrengst geregeld kan
worden en een knop Cvoor het verticaal en ho-
rizontaal richten van de luchtstroom.
O= Geheel gesloten
I= Geheel geopend
A0G0014mAfb. 33A0G0057mAfb. 35
BOVENSTE
UITSTROOMOPENING
Afb. 35
De uitstroomopening kan worden geo-
pend/gesloten.
O= Geheel gesloten
I= Geheel geopend
UITSTROOMOPENINGEN
VOOR ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN VOORRUIT EN
ZIJRUITEN
Deze bevinden zich aan de uiteinden van het
dashboardA-Afb. 36en op de voorzijde van
Bhet dashboard.
A0G0012mAfb. 34
A0G0067mAfb. 36

50
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
LUCHTVERDELING
INSTELLEN
O: luchtstroom naar lichaam bestuur-
der/passagier;
M: luchtstroom naar lichaam bestuur-
der/passagier en voetenruimte;
N: luchtstroom naar voetenruimte voor en
achter;
Q: luchtstroom naar voetenruimte en voorruit;
ü: luchtstroom naar de voorruit
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
BEDIENINGSKNOPPEN
Afb. 37
A– draaiknop voor instellen luchttemperatuur
(mengen van warme/koude lucht);
B– draaiknop voor instelling luchtverdeling;
C– draaiknop voor aanjagersnelheid;
D– drukknop in-/uitschakelen achterruit- en
buitenspiegelverwarming;
E– drukknop in-/uitschakelen maximaal ont-
wasemen/ontdooien voorruit en zijruiten en
buitenspiegels;
F– drukknop in-/uitschakelen recirculatie;
G– drukknop in-/uitschakelen aircocompressor.
Afb. 37A0G0011m

51
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
SNEL ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN VOORRUIT
(MAX-DEF-functie)
Druk op de knop -: als de functie is inge-
schakeld, gaan de leds boven de knoppen
-,
√en(branden. Druk om de functie uit te
schakelen nog een keer op de knop
-en con-
troleer of de led op de knop uit gaat. Als het
ontwasemen is voltooid, schakel dan de func-
tie uit om optimaal comfortabele omstandig-
heden in stand te houden.
Beslaan van de ruiten voorkomen
De klimaatregeling
√is heel nuttig om het ont-
wasemen te versnellen: we raden u dan ook
aan om deze functie onder zeer vochtige om-
standigheden te gebruiken. Voer de volgende
handelingen uit om beslaan te voorkomen:
❒schakel de recirculatie uit (indien inge-
schakeld);
❒draai de knop Cnaar de 2 snelheid;
❒draai de knop BnaarQ.
ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN ACHTERRUIT
EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop (om deze functie in te
schakelen: het lampje op de knop gaat bran-
den als deze functie wordt ingeschakeld.
Als deze functie wordt ingeschakeld, wordt bij
sommige uitvoeringen ook de vooruit ontdooid
in het gebied van de ruitenwisserbladen.
De functie schakelt automatisch uit na enige
minuten of als nogmaals op de knop wordt ge-
drukt; de functie wordt ook uitgeschakeld als
de motor wordt uitgeschakeld en niet opnieuw
ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
WAARSCHUWINGPlak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische weerstands-
draden aan de binnenzijde van de achterruit,
om beschadiging te voorkomen.
VERWARMING VAN HET
INTERIEUR
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop Atotdat de gewenste tem-
peratuur is ingesteld;
❒draai de draaiknop Cop de gewenste snel-
heid;
❒draai de draaiknop Bop de gewenste lucht-
verdeling;
N: voor het verwarmen van de voeten;
M: voor het verwarmen van de voeten terwijl
het gezicht koel blijft (functie bilevel);
Q: voor verwarming van de beenruimten en
ontwaseming van de voorruit;
❒schakel de recirculatie uit (wanneer inge-
schakeld).

52
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
AIRCONDITIONING
(snel koelen)
WAARSCHUWINGDe compressor √kan
alleen worden ingeschakeld als de ventilatie
is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop Ahelemaal linksom;
❒draai de draaiknop Cnaar de maximale
snelheid;
❒draai de knop Bin stand O;
❒druk op de knoppen √env(de leds
op de knoppen gaan branden).
Koeling constant houden
Ga als volgt te werk:
❒schakel de recirculatie uit (wanneer inge-
schakeld).
❒draai de knop Atotdat de gewenste tem-
peratuur is ingesteld;
❒draai de draaiknop Cnaar de gewenste
aanjagersnelheid.
ONDERHOUD VAN HET
SYSTEEM
Tijdens de winter moet de airconditioning √
ten minste één keer per maand gedurende on-
geveer 10 minuten worden ingeschakeld.
Voordat het zomerseizoen begint, moet de wer-
king van het systeem nagekeken worden door
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
LUCHTRECIRCULATIE
INSCHAKELEN
Druk op de knop v: het lampje op de
knop gaat branden als deze functie wordt
ingeschakeld.
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te scha-
kelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur be-
reikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdu-
rig te laten werken, omdat anders, vooral als
u met meerdere personen in de auto zit, de kans
aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
Het is echter niet raadzaam deze functie hand-
matig in te schakelen op regenachtige of kou-
de dagen, omdat dan de ruiten aan de bin-
nenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan,
vooral als de klimaatregeling niet is ingescha-
keld.
WAARSCHUWINGMet deze functie kan,
afhankelijk van de gekozen werking („ver-
warmen” of „koelen”) sneller het gewenste
resultaat worden bereikt.
Als de accu wordt losgekop-
peld/aangesloten, moet u ten
minste 3 minuten wachten
voordat u de elektronische sleutel in
het startsysteem steekt, zodat de kli-
maatregeleenheid de elektrische ac-
tuatoren voor de temperatuurregeling
en de luchtverdeling in de beginstand
kan zetten.

53
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Breng om de werking van de
sensor niet negatief te beïn-
vloeden geen stickers (zoals
tolvignetten en parkeerschijven) in het
controlegebied tussen de sensor en de
voorruit aan. Houd de sensor en de
voorruit goed schoon en voorkom op-
hopen van stof en andere stoffen.
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
MET GESCHEIDEN
REGELING
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
BESCHRIJVING
De auto is uitgerust met een klimaatregeling
met gescheiden luchttemperatuurregeling,
waardoor de interieurtemperatuur in twee zo-
nes kan worden geregeld, zodat het gewens-
te comfort kan worden bereikt.
Om de optimale temperatuur in twee zones in
het interieur te regelen, is het systeem voorzien
van een buitentemperatuursensor, een interi-
eurtemperatuursensor en een dubbele zonlicht-
sensor.
De klimaatregeling werkt automatisch met be-
hulp van de volgende parameters/functies:
❒luchttemperatuur naar uitstroomopeningen
bestuurder-/passagierszijde;
❒aanjagersnelheid;
❒luchtverdeling bestuurders-/passagierszijde;
❒inschakelen compressor;
❒luchtrecirculatie.
De volgende parameters/functies kunnen hand-
matig worden gewijzigd/ingesteld:
❒gewenste temperatuur;
❒aanjagersnelheid;
❒luchtverdeling in 7 verschillende standen;
❒in-/uitschakelen compressor;
❒ontwasemen/ontdooien ruiten;
❒luchtrecirculatie.
Het systeem is voorzien van AQS (Air Quality
System) (voor uitvoeringen/markten, waar voor-
zien), dat de recirculatie automatisch inschakelt
als vervuilde lucht wordt gesignaleerd, bijvoor-
beeld tijdens het rijden in de stad, in een file en
in tunnels.
Voor uitvoeringen/markten, waar voorzien, is
in het systeem voorzien van een wasemsensor
A-Afb. 38, die achter de binnenspiegel is ge-
monteerd. Deze sensor "controleert" een be-
paald gebied aan de binnenzijde van de voor-
ruit en bedient het systeem automatisch, zodat
wordt voorkomen dat de ruiten beslaan. De sen-A0G0091mAfb. 38
sor kan handmatig worden uitgeschakeld als
de functie is ingeschakeld. De sensor wordt in-
geschakeld telkens als de elektronische sleu-
tel in het startsysteem wordt geplaatst en als
de bestuurder op een van de knoppen
AUTO drukt.