Page 25 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
3
Als een van de circuits van het startblok-
keersysteem uitvalt, gaat het controlelamp-
je startblokkering knipperen en geeft het
rechterdisplay een foutcode van twee cijfers
weer.OPMERKIN
G:
Als het rechterdisplay foutcode 52 weer-
geeft, betreft dit mogelijk een storing in het
transpondersignaal. Als deze fout zich voor-doet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.OPMERKING:Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waar-
door de motor mogelijk niet kan worden ge-start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleu-
tel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha-dealer en laat de stan-
daardsleutels opnieuw coderen.Als het rechterdisplay foutcodes weergeeft,
noteer deze dan en vraag een Yamaha-
dealer om het voertuig te controleren.
LET OP:
DCA11590
Wanneer het display een foutcode aan-
geeft, moet de machine zo spoedig mo-
gelijk worden gecontroleerd ommotorschade te voorkomen.
Instelfunctie voor displayhelderheid en
voor controlelampje schakelmomentDeze instelfunctie schakelt door vijf re-
gelfuncties heen, zodat u de volgende in-
stellingen kunt selecteren volgens
onderstaande volgorde.
Displayhelderheid:
Met deze functie regelt u de helderheid
van de weergaven en de toerenteller in
overeenstemming met het aanwezige
daglicht.
Activiteit van het controlelampje scha-
kelmoment:
Via deze functie kiest u of het controle-
lampje geactiveerd moet worden en of
het bij activering moet knipperen of
continu moet branden.
Activeren van het controlelampje
schakelmoment:
Via deze functie kiest u het motortoe-
rental waarbij het controlelampje ge-
activeerd zal worden.
Deactiveren van het controlelampje
schakelmoment:
Via deze functie kiest u het motortoe-
rental waarbij het controlelampje ge-
deactiveerd zal worden.
Helderheid van het controlelampje
schakelmoment:
Met deze functie regelt u de helderheid
van het controlelampje volgens uw
voorkeur.
1. Displayhelderheid
2. Controlelampje schakelmoment active-
ren/deactiveren
3. Controlelampje schakelmoment
4. Helderheidsniveau
km/h
2
1
4
3
1
U13SD0D0.book Page 11 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 26 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-12
3
OPMERKING:In deze modus geeft het rechterdisplay de
huidige instelling voor elke functie weer (be-
halve de functie activiteit van het controle-lampje schakelmoment).
Instellen van de helderheid van het multi-functionele display en de toerenteller1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de toets “SELECT” in en houd
deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de toets “SE-
LECT” los.
4. Druk op de toets “RESET” om de ge-
wenste displayhelderheid te kiezen.
5. Druk op de toets “SELECT” om het ge-
selecteerde helderheidsniveau te be-
vestigen. De instelfunctie gaat over
naar de functie activiteit van het con-
trolelampje schakelmoment.
Instellen van de functie activiteit van hetcontrolelampje schakelmoment1. Druk op de toets “RESET” om een van
de volgende instellingen voor de activi-
teit van het controlelampje te kiezen:
Het controlelampje gaat bij acti-
vering continu branden. (Deze in-
stelling is geselecteerd wanneer
het controlelampje aan blijft.)
Het controlelampje gaat bij acti-
vering knipperen. (Deze instelling
is geselecteerd wanneer het con-
trolelampje vier keer per seconde
knippert.)
Het controlelampje is gedeacti-
veerd, het zal dus niet continu
branden of knipperen. (Deze in-
stelling is actief wanneer het con-
trolelampje één keer per twee
seconden knippert.)
2. Druk op de toets “SELECT” om de ge-
selecteerde activiteit van het controle-
lampje te bevestigen. De instelfunctie
gaat over naar de functie activering
van het controlelampje schakelmo-
ment.
Instellen van de functie activering van het
controlelampje schakelmomentOPMERKING:De functie activering van het controlelampje
schakelmoment kan worden ingesteld tus-
sen 10000 tpm en 18000 tpm. Van 10000
tpm tot 13000 tpm kan het controlelampje
worden ingesteld in stappen van 500 tpm.Van 13000 tpm tot 18000 tpm kan het con-
trolelampje worden ingesteld in stappen
van 200 tpm.
1. Druk op de toets “RESET” om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten activeren.
2. Druk op de toets “SELECT” om het ge-
selecteerde motortoerental te bevesti-
gen. De instelfunctie gaat over naar de
functie deactiveren van het controle-
lampje schakelmoment.
Instellen van de functie deactiveren van hetcontrolelampje schakelmomentOPMERKING:
De functie deactiveren van het contro-
lelampje schakelmoment kan worden
ingesteld tussen 10000 tpm en 18000
tpm. Van 10000 tpm tot 13000 tpm kan
het controlelampje worden ingesteld in
stappen van 500 tpm. Van 13000 tpm
tot 18000 tpm kan het controlelampje
worden ingesteld in stappen van 200
tpm.
Denk eraan dat de deactiveerfunctie
op een hoger toerental moet worden
ingesteld dan de activeerfunctie, an-
ders zal het controlelampje schakel-moment gedeactiveerd blijven.
U13SD0D0.book Page 12 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 27 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-13
3
1. Druk op de toets “RESET” om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten deactiveren.
2. Druk op de toets “SELECT” om het ge-
selecteerde motortoerental te bevesti-
gen. De instelfunctie gaat over naar de
functie helderheid van het controle-
lampje schakelmoment.
Instellen van de helderheid van het contro-lelampje schakelmoment1. Druk op de toets “RESET” om de ge-
wenste helderheid van het controle-
lampje te kiezen.
2. Druk op de toets “SELECT” om de ge-
selecteerde helderheid van het contro-
lelampje te bevestigen. Het
rechterdisplay keert terug naar de kilo-
meterteller- of rittellerweergave.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (op-
tie) Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidief-
stal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12347
Stuurschakelaars Links
Rechts1. Lichtsignaalschakelaar“”
2. Dimlichtschakelaar“/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar“/”
4. Claxonschakelaar“”
5. Schakelaar alarmverlichting“”
1. Noodstopschakelaar“/”
2. Startknop“”
U13SD0D0.book Page 13 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 28 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-14
3
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar“”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar“/”
Zet deze schakelaar op“” voor grootlicht
en op“” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar“/”
Druk deze schakelaar naar“” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar“” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar“”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar“/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op“”. Zet deze schakelaar op“” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop“”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien.LET OP:
DCA10050
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor-dat u de motor start.
DAU41700
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt inge-
drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting“”
Met de sleutel in de stand “ON” of“” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP:
DCA10061
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontla-den.
U13SD0D0.book Page 14 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 29 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-15
3
DAU12820
Koppelingshendel De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
ken worden en langzaam worden losgela-
ten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-26.)
DAU12870
Schakelpedaal Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor en wordt in combina-
tie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de 6-
traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU33850
Remhendel De remhendel bevindt zich aan de rechter-
stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
De remhendel is voorzien van een stelknop
voor afstelpositie. Om de afstand tussen de
remhendel en de stuurgreep af te stellen,
wordt de stelknop gedraaid terwijl de hendel
van het stuur vandaan wordt gehouden. Als
de gewenste positie is bereikt, stel deze dan
in door een groef op de stelknop uit te lijnen
met het merkteken“” op de remhendel.
1. Koppelingshendel
1. Schakelpedaal
1. Remhendel
2.“”-merkteken
3. Stelknop voor afstelpositie van remhendel
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
U13SD0D0.book Page 15 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 30 of 106
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-16
3
DAU12941
Rempedaal Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU13072
Tankdop Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleu-
tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:De tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergren-deld is.
WAARSCHUWING
DWA11090
Controleer voor u gaat rijden of detankdop correct is afgesloten.
1. Rempedaal
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
U13SD0D0.book Page 16 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 31 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-17
3
DAU13220
Brandstof Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Steek om te tan-
ken het mondstuk van de pompslang in de
vulopening van de brandstoftank en vul tot
onderaan de vulpijp, zoals getoond in de af-
beelding.
WAARSCHUWING
DWA10880
Overvul de brandstoftank niet, an-
ders zal benzine uitstromen zodra
deze warm wordt en uitzet.
Mors geen brandstof op een heetmotorblok.
LET OP:
DCA10070
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebren-
gen aan de lak of aan kunststof onderde-len.
DAU13390
LET OP:
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ern-
stige schade aan inwendige motoron-
derdelen als kleppen en zuigerveren enook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als demotor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE SUPER-
BENZINE
Inhoud brandstoftank:
17.3 L (4.57 US gal) (3.81 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brandstof-
niveau gaat branden):
3.5 L (0.92 US gal) (0.77 Imp.gal)
U13SD0D0.book Page 17 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM
Page 32 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-18
3
DAU39450
Tankbeluchtingsslang/overloop-
slang Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet
verstopt is en reinig indien nodig.
DAU13442
Uitlaatkatalysatoren Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa-
toren in het uitlaatsysteem.
WAARSCHUWING
DWA10860
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Controleer of het uit-
laatsysteem is afgekoeld alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voe-ren.LET OP:
DCA10700
De volgende voorzorgsmaatregelen
moeten worden genomen om brand of
andere schaderisico’s te voorkomen.
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi-
ne. Bij gebruik van loodhoudende
benzine zal onherstelbare schade
worden toegebracht aan de uitlaat-
katalysator.
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang aaneenstationair draaien.
DAU39031
Zadels Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadelLicht het bestuurderszadel op aan de ach-
terzijde zoals afgebeeld, verwijder de bou-
ten en neem het zadel los.
Aanbrengen van het bestuurderszadelSteek het uitsteeksel aan de voorzijde van
het bestuurderszadel in de zadelbevesti-
ging zoals afgebeeld, plaats het zadel in de
oorspronkelijke positie en breng dan de
bouten aan.
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
1. Bout
U13SD0D0.book Page 18 Tuesday, August 28, 2007 9:25 AM