!i
86
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
A. selecteer de ruitenwisser achter met
de ring:
uit,
interval,
wissen en sproeien (geduren-
de enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingescha-
keld op het moment dat u de achteruit-
versnelling inschakelt, wordt automatisch
de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Instellen
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dimlichten branden , worden
tegelijk ook de koplampsproeiers geac-
tiveerd.
Ruitenwisser achter
Schakel bij sneeuw of strenge vorst
of tijdens het gebruik van een op
d e a c h t e r k l e p b e v e s t i g d e fi e t s e n -
drager de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit via
h e t c o n fi g u r a t i e m e n u v a n h e t m u l -
tifunctionele display. Deze functie kan worden ge-
activeerd of gedeactiveerd
v i a h e t c o n fi g u r a t i e m e n u v a n
het multifunctionele display.
De functie is standaard ge-
activeerd.
Bij auto's met automatische air-
conditioning wordt tijdens het be-
dienen van de ruitensproeiers vóór
automatisch de luchttoevoer afge-
sloten om stank in het interieur te
voorkomen.
!
i
87
Speciale stand van de ruitenwissers
voor Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snel-
heid van de ruitenwissers wordt aange-
past aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Zet de hendel A in de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display. Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is afgezet
wordt bediend, bewegen de ruitenwis-
sers naar het midden van de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor's
winters parkeren en het vervangen of
het reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers na de werkzaamheden weer in de
ruststand te zetten.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht's winters met het inschake-
len van de automatische ruitenwis-
sers tot de voorruit ontdooid is. Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel
A kort omlaag te
duwen.
Uitschakelen
Zet de hendel A in een andere stand en
vervolgens in de stand "0" om de rui-
tenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display. Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
!
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
99
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het contact,
zelfs voor korte periodes.
Bij een zware aanrijding wordt de
elektrisch bedienbare kinderbevei-
liging automatisch uitgeschakeld,
zodat de achterpassagiers de auto
kunnen verlaten.
MECHANISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderslot om het openen van bin-
nenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
Draai de rode knop een kwart om-
wenteling naar rechts met de con-
tactsleutel.
ELEKTRISCH BEDIENBARE
KINDERBEVEILIGING
De elektrisch bedienbare kinderbeveili-
ging voorkomt dat beide achterportieren
van binnenuit kunnen worden geopend.
De schakelaar bevindt zich in het mid-
den van het dashboard.
Druk op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat branden en er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Draai de rode knop een kwart om-
wenteling naar links met de contact-
sleutel. Inschakelen
Uitschakelen
Druk nogmaals op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat uit en er verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
!
i
i
i
VEILIGHEID
101
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel dat met
dit systeem is uitgerust en het vervan-
gen van een band moeten worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk .
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"