76
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) kan een doorlopende
diagnose worden uitgevoerd op die com-
ponenten op de auto die van invloed zijn
op de emissie. Bovendien meldt het sys-
teem, door het branden van het lampje U
op het instrumentenpaneel (op enkele uit-
voeringen verschijnt ook een bericht op
het display) (zie het hoofdstuk “Lampjes
en berichten”) dat de betreffende com-
ponenten defect zijn.
Het doel is:
❒de werking van het systeem controle-
ren;
❒signaleren wanneer door een storing de
emissies boven de wettelijk vastgestel-
de drempelwaarde uitkomen;
❒signaleren wanneer het noodzakelijk is
defecte componenten te vervangen.Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt, na
het aansluiten van speciale apparatuur, de
door de regeleenheid opgeslagen storings-
codes en de specifieke parameters voor de
diagnose en werking van de motor te lezen.
Deze controle kan ook worden uitge-
voerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de
storing moet de Fiat-dealer voor een com-
plete controle van het systeem, tests uit-
voeren op een testbank en, zo nodig, een
proefrit maken die eventueel een langere
afstand kan omvatten.Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje Ugaat niet branden of het
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden (op enkele uitvoeringen ver-
schijnt ook een bericht op het dis-
play), wendt u dan zo snel mogelijk
tot de Fiat-dealer. De werking van het
lampje Ukan worden gecontroleerd
met behulp van speciale apparatuur
van de verkeerspolitie. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u
rijdt.
ATTENTIE
77
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper
fig. 96en attenderen de bestuurder via
een repeterend geluidssignaal op de aan-
wezigheid van obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch ge-
activeerd als de achteruit wordt inge-
schakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter de
auto kleiner wordt, neemt de frequentie
van het akoestische signaal toe.AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld,
treedt automatisch een repeterend ge-
luidssignaal in werking (een kort piepge-
luid om de activering van het systeem aan
te geven).
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neemt toe als de afstand tot het obsta-
kel kleiner wordt;
❒klinkt ononderbroken als de afstand tot
het obstakel minder is dan ongeveer 30
cm en stopt onmiddellijk als de afstand
tot het obstakel groter wordt;
❒blijft constant als de afstand tot het ob-
stakel constant blijft.Meetbereik
Meetbereik in het midden: 120 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan reageren zij alleen op die
obstakels die zich het dichtst bij de auto
bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Een storing in de parkeersensoren wordt
tijdens het inschakelen van de achteruit
aangegeven door een geluidssignaal met
een duur van 3 seconden.
fig. 96F F0
0T
T0
01
15
55
5m
m
78
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
WERKING
MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt auto-
matisch uitgeschakeld als de stekker van
de elektrische kabel van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekkerdoos van
de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer
ingeschakeld als u de aanhangerstekker
loskoppelt.ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeermanoeuvres
of zich geen obstakels op of onder de
sensoren bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de achter-
kant van de auto bevinden, worden on-
der bepaalde omstandigheden niet door
het systeem gesignaleerd en kunnen dus
de auto beschadigen of zelf beschadigd
worden.
❒De metingen van de sensoren kunnen
beïnvloed worden/zijn door beschadiging
van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw
of ijs op de sensoren of door ultra-
sone systemen (bijv. luchtdrukremmen
van vrachtwagens of pneumatische
hamers) die zich in de nabijheid bevin-
den.
❒De parkeersensoren werken op de juis-
te wijze als de achterdeuren gesloten
zijn. Bij geopende achterdeuren kunnen
de sensoren verkeerde metingen geven:
sluit dus altijd de achterdeuren. Voor een juiste werking van
het systeem mag er geen
modder, vuil, sneeuw of ijs op
de sensoren zitten. Wees
voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove
of harde doek. De sensoren moeten
worden gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wastunnels waar ge-
bruik wordt gemaakt van stoom of ho-
gedrukreiniging, moeten de sensoren
kort worden gereinigd. Houd hierbij de
straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
De verantwoordelijkheid tij-
dens het parkeren en andere
gevaarlijke handelingen ligt altijd en
overal bij de bestuurder. Controleer
als u de auto parkeert of zich geen
personen (in het bijzonder kinderen)
of dieren in de buurt van de auto be-
vinden. De parkeersensor moet als
een hulpmiddel voor de bestuurder
beschouwd worden. De bestuurder
moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn
aandacht behouden, ook als deze met
lage snelheid worden uitgevoerd.
ATTENTIE
79
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AUTORADIO
(indien aanwezig)
Raadpleeg voor de werking van de auto-
radio met CD- of MP3 CD-speler (indien
aanwezig) het supplement dat bij dit in-
structieboekje is geleverd.
BASIS
INBOUWVOORBEREIDING
Het pakket bestaat uit:
❒voedingskabels voor de autoradio;
❒aansluitkabels voor luidsprekers voor
(op de binnenste sierpanelen voor de
buitenspiegels);
❒aansluitkabels voor luidsprekers in de
voorportierpanelen;
❒aansluitkabels voor luidsprekers achter
(naast de hoedenplank) (indien aanwe-
zig);
❒een inbouwplaats voor de autoradio;
❒een antennekabel.UITGEBREIDE
INBOUWVOORBEREIDING
Het pakket bestaat uit:
❒voedingskabels voor de autoradio;
❒aansluitkabels voor luidsprekers voor
(op de binnenste sierpanelen voor de
buitenspiegels);
❒aansluitkabels voor luidsprekers in de
voorportierpanelen;
❒aansluitkabels voor luidsprekers achter
(naast de hoedenplank) (indien aanwe-
zig);
❒2 tweeters op de binnenste sierpanelen
voor de buitenspiegels;
❒2 midwoofers aan de onderzijde van de
voorportieren;
❒2 aansluitkabels voor luidsprekers ach-
ter (naast de hoedenplank) (indien aan-
wezig);
❒een inbouwplaats voor de autoradio;
❒een antennekabel;
❒een antenne.AUTORADIO INBOUWEN
De autoradio moet worden ingebouwd op
de plek van het opbergvak in het midden. De
voedingskabels liggen achter dit opbergvak.
Druk op de lippen A-fig. 97om het vak
te verwijderen.
fig. 97F F0
0T
T0
00
03
32
2m
m
Laat de aansluiting op de in-
bouwvoorbereiding in de
auto uitsluitend door de Fiat-dealer
uitvoeren. Zo bent u verzekerd van
het beste resultaat en wordt voor-
komen dat de rijveiligheid in gevaar
wordt gebracht.
ATTENTIE
80
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die
na aankoop van de auto en binnen de
aftersales-service worden gemonteerd,
moeten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage
van zend-/ontvangstapparatuur op voor-
waarde dat de montagewerkzaamheden
op de juiste wijze bij een gespecialiseerd
bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de aan-
wijzingen van de fabrikant in acht moeten
worden genomen.BELANGRIJK Als door de montage van
systemen de kenmerken van de auto wor-
den gewijzigd, kan het kentekenbewijs
worden ingenomen door de bevoegde in-
stanties en eventueel de garantie komen
te vervallen bij defecten die veroorzaakt
zijn door de bovengenoemde modificatie
of op defecten die direct of indirect daar-
van het gevolg zijn.
Fiat Auto S.p.A. is op geen enkele wijze
verantwoordelijk voor schade die het ge-
volg is van de installatie van accessoires die
niet door Fiat Auto S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de gele-
verde instructies zijn geïnstalleerd.RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons,
27 mc en dergelijke) mogen alleen in de
auto worden gebruikt met een aparte an-
tenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke
apparaten in de auto (zonder buitenan-
tenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor
de gezondheid van de inzittenden, maar
kan ook storingen in de elektrische sys-
temen van de auto veroorzaken. Hierdoor
wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangst-
kwaliteit aanzienlijk beperkt door de iso-
lerende eigenschappen van de carrosserie.
Houdt u bij het gebruik van mobiele tele-
foons (GSM, GPRS, UMTS) met het officië-
le EU-keurmerk, strikt aan de instructies die
door de fabrikant van de mobiele telefoon
zijn bijgeleverd.
81
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TANKEN
MET DE AUTO
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een
octaangetal van ten minste 95 RON.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator
laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas
achter, waardoor het milieu wordt ver-
vuild.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit,
niet in noodgevallen en ook niet een klein
beetje, loodhoudende benzine. U zou de
katalysator onherstelbaar beschadigen.DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloei-
baarheid van de dieselbrandstof vermin-
deren door de vorming van paraffine,
waardoor het brandstofsysteem niet meer
goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er,
afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof
geleverd die speciaal voor de zomer, voor
de winter en voor zeer lage temperaturen
(bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld.
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet
toereikend is voor de gebruikstemperatuur,
raden wij aan de dieselbrandstof te mengen
met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA
DIESEL ART in de verhouding die in de ge-
bruiksaanwijzing van het middel is aange-
geven. Doe eerst het middel in de tank en
voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stil-
staat in bergachtige/koude gebieden, is het
raadzaam dieselbrandstof te tanken die ter
plaatse beschikbaar is.
In dat geval is het bovendien raadzaam een
hoeveelheid brandstof in de tank te hou-
den die groter is dan 50% van de nuttige
inhoud.Tank bij auto’s met diesel-
motor uitsluitend diesel-
brandstof voor motorvoer-
tuigen die voldoet aan de
Europese specificatie EN590. Het ge-
bruik van andere producten of meng-
sels kan de motor onherstelbaar be-
schadigen en het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben. Mocht u
onverhoopt een ander type brandstof
tanken, dan mag de motor niet worden
gestart en moet de brandstoftank wor-
den afgetapt. Ook als de motor slechts
kort heeft gedraaid, moet naast de
brandstoftank, ook alle brandstof uit
de brandstofleidingen worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld
wordt, moet u twee keer bijvullen nadat
het vulpistool voor de eerste keer afslaat.
Vul niet nog een keer bij om storingen in
het brandstofsysteem te voorkomen.
82
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TANKDOP fig. 98
Om te tanken moet u het klepje Aope-
nen en vervolgens de dop Blosdraaien:
De tankdop is voorzien van een koord C
dat aan het tankklepje vastzit om verlies
van de dop te voorkomen.
De tankdop Bis voorzien van een slot. De
tankdop is bereikbaar nadat het tankklepje
Ais geopend. Draai vervolgens de con-
tactsleutel in het slot van de dop linksom en
draai de dop los. Plaats tijdens het tanken
de dop in de uitsparing op het tankklepje,
zoals afgebeeld in de figuur.
BESCHERMING
VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzine-
motoren zijn:
❒driewegkatalysator (katalysator);
❒lambdasondes;
❒benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met een of meer losge-
koppelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor diesel-
motoren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF) (indien aanwezig).
DPF-ROETFILTER
(Diesel Particulate Filter)
(indien aanwezig)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate
Filter) is een mechanisch filter in het uit-
laatsysteem dat de partikels in het uitlaat-
gas van dieselmotoren opvangt.
fig. 98
C
A
F F0
0T
T0
00
06
68
8m
m
Kom niet dicht bij de vulope-
ning met open vuur of een
brandende sigaret: brandge-
vaar. Houd uw hoofd ook niet
dicht bij de vulopening om te voorko-
men dat u schadelijke dampen in-
ademt.
Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid
roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt
aan de huidige/toekomstige wettelijke nor-
men. Tijdens het normale gebruik van de
auto registreert de inspuitregeleenheid
een aantal gegevens met betrekking tot
het gebruik (gebruiksduur, type traject, be-
reikte temperatuur enz.) en berekent de
hoeveelheid verzameld roet in het filter.
Het filter verzamelt de roetdeeltjes en
moet periodiek worden geregenereerd
(schoongemaakt) door de roetdeeltjes te
verbranden. De regeneratieprocedure
wordt geregeld door de regeleenheid van
de motor op basis van de hoeveelheid op-
gevangen roetdeeltjes en de bedrijfsom-
standigheden van de auto.
Tijdens de regeneratie kan het volgende
worden waargenomen: een beperkte toe-
rentalverhoging, inschakeling van de
elektroventilateur, een beperkte toename
van de rook uit de uitlaat en een hogere
temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen
storingen en deze situatie heeft geen in-
vloed op het milieu of het gedrag van de
auto. Als het betreffende bericht op het
display verschijnt, zie dan de paragraaf
“Lampjes en berichten”.
83
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS..................................................... 84
SBR-SYSTEEM....................................................................... 85
GORDELSPANNERS.......................................................... 86
KINDEREN VEILIG VERVOEREN..................................... 89
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
ISOFIX-KINDERZITJE......................................................... 93
FRONTAIRBAGS................................................................. 96
ZIJ-AIRBAGS (sidebags)...................................................... 98
V
V V V
E E E E
I I I I
L L L L
I I I I
G G G G
H H H H
E E E E
I I I I
D D D D