TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
Voor het trekken van aanhangwagens of
caravans moet de auto uitgerust zijn met
een trekhaak van een goedgekeurd type en
een adequate elektrische installatie. De
montage van de trekhaak moet door ge-
specialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Ook moet documentatie worden overhan-
digd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet
aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen
van de auto door het gewicht van een aan-
hanger of caravan wordt beperkt. Ook de
remweg wordt langer en u hebt langer de
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het af-
dalen om te voorkomen dat u constant
moet remmen.
108
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Het ABS waarmee de auto
kan zijn uitgerust, werkt niet
op het remsysteem van de aanhan-
ger. Wees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modifica-
ties aan het remsysteem van
de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
ATTENTIE
Het gewicht van de aanhanger dat op de
trekhaak rust, moet worden afgetrokken
van het laadvermogen van de auto.
Om er zeker van te zijn dat u het maxi-
mum toelaatbaar aanhangergewicht niet
overschrijdt, moet u er rekening mee hou-
den dat het maximum betrekking heeft op
het totale gewicht van de aanhangwagen
of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die
voor auto’s met aanhanger gelden. U mag
in geen geval harder rijden dan 80 km/h.
109
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WINTERBANDEN
Gebruik alleen 185/65 R15-winterbanden
(zie de paragraaf “Wielen” in het hoofd-
stuk“Technische gegevens”).
De Fiat-dealer kan u adviseren welke band
het meest geschikt is voor het doel waar-
voor u hem wilt gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de ban-
denspanning en de winterbanden exact
aan de aanwijzingen die staan aangegeven
in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winter-
banden verminderen aanzienlijk als de pro-
fieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval
is het veiliger ze te vervangen.Door de specifieke eigenschappen van
winterbanden zijn de prestaties onder
niet-winterse omstandigheden of wanneer
er lange afstanden op de snelweg worden
gereden, minder dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik
van winterbanden tot die omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt
waarvan de maximum toegestane snelheid
lager is dan de topsnelheid van de auto
(met een marge van 5%), dan dient u in het
interieur van de auto een voor de be-
stuurder duidelijk zichtbaar waarschu-
wingsplaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die win-
terbanden wordt gereden (overeenkom-
stig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde
banden (zelfde merk en profieldiepte)
voor meer veiligheid tijdens het rijden en
remmen en voor een betere bestuur-
baarheid.
Keer de draairichting van de banden niet
om.Bij winterbanden met de in-
dicatie “Q” mag niet sneller
worden gereden dan 160 km/h, echter
geldende snelheidsbeperkingen over-
eenkomstig de nationale wegenver-
keerswetgeving moeten altijd worden
gerespecteerd.
ATTENTIE
110
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is af-
hankelijk van de voorschriften van het land
waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aange-
dreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rij-
den of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto
enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge en
goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in en zorg dat de
handrem is aangetrokken;
❒maak de minkabel los van de accu en con-
troleer de acculading (zie de paragraaf
“Accu” in het hoofdstuk “Onderhoud en
zorg”);
❒maak de gespoten plaatdelen schoon en
behandel ze met een beschermende was;❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor geschikte
middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de ruiten-
wissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of een
ademende kunststof hoes. Gebruik geen
dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan
verdampen.
❒breng de bandenspanning 0,5 bar boven
de normaal voorgeschreven spanning en
controleer deze regelmatig;
❒tap het koelsysteem van de motor niet
af. Beperk de snelheid als u
sneeuwkettingen gebruikt; rijd
niet harder dan 50 km/h. Ver-
mijd kuilen, stoepranden en
andere obstakels en rijd, om de auto en
het wegdek niet te beschadigen, geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen.
111
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN........................................... 112
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU............................... 112
AANGETROKKEN HANDREM...................................... 112
STORING AIRBAG............................................................. 113
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE/
ZIJ-AIRBAGS UITGESCHAKELD..................................... 113
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR............ 114
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 114
STORING ABS..................................................................... 115
STORING EBD..................................................................... 115
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ......................................... 115
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE.............................. 115
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL................ 116
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN.......................... 116
MINIMUM MOTOROLIEPEIL........................................... 116
STORING IN INSPUITSYSTEEM..................................... 117
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD)................................................................................... 117
VERSTOPT ROETFILTER.................................................. 118BRANDSTOFRESERVE....................................................... 118
VOORGLOEI-INSTALLATIE............................................. 118
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE........................ 118
WATER IN BRANDSTOFFILTER.................................... 119
STORING IN ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING - FIAT CODE ..............................119
DEFECTE BUITENVERLICHTING.................................. 119
ALGEMENE STORINGSMELDING................................. 120
VERSLETEN REMBLOKKEN............................................. 120
STORING PARKEERSENSOREN..................................... 121
BUITENVERLICHTING ......................................................121
FOLLOW ME HOME.......................................................... 121
MISTLAMPEN VOOR ......................................................... 121
MISTACHTERLICHTEN..................................................... 121
RICHTINGAANWIJZER LINKS....................................... 122
RICHTINGAANWIJZER RECHTS................................... 122
GROOTLICHT..................................................................... 122
L
L L L
A A A A
M M M M
P P P P
J J J J
E E E E
S S S S
E E E E
N N N N
B B B B
E E E E
R R R R
I I I I
C C C C
H H H H
T T T T
E E E E
N N N N
112
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje, ver-
schijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook
een specifiek bericht en/of klinkt er een
akoestisch signaal. Deze meldingen zijn
kort en uit voorzorg en moeten als een
aanvulling worden gezien en niet als al-
ternatief voor de informatie in dit in-
structieboekje. Wij raden u daarom aan
dit instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storing altijd aan de aan-
wijzingen die in dit hoofdstuk beschreven
worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die
op het display verschijnen, zijn onderver-
deeld in twee categorieën: ernstige
storingen en minder ernstige storingen.
De ernstige storingen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De minder ernstige storingen worden ge-
durende een kortere tijd “cyclisch” her-
haald.
U kunt de weergavecyclus van beide ca-
tegorieën onderbreken door op de knop
MENU ESCte drukken. Het lampje (of
het symbool op het display) op het
instrumentenpaneel blijft branden totdat
de storing is verholpen.TE LAAG
REMVLOEISTOF-
NIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder het
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld
door lekkage in het remsysteem.
enkele uitvoeringen verschijnt de bijbe-
horende melding op het display.Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem
wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij
enkele uitvoeringen ook een akoestisch
signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het
rijden gaat branden, controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.
x
Als het lampje xtijdens het
rijden gaat branden (op en-
kele uitvoeringen verschijnt ook een
melding op het display), stop dan on-
middellijk en wendt u tot de Fiat-
dealer.
ATTENTIE
113
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
STORING AIRBAG
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden bij een
storing in het airbagsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.AIRBAG
PASSAGIERSZIJDE/
ZIJ-AIRBAGS
UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje “gaat branden als de fron-
tairbag en sidebag (indien aanwezig) aan
passagierszijde worden uitgeschakeld. Als
u bij ingeschakelde airbags aan passagiers-
zijde de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 se-
conden branden en vervolgens 4 secon-
den knipperen. Hierna moet het lampje
doven.
¬“
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
¬gaat niet branden of blijft
branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veilig-
heidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of,
in een zeer beperkt aantal gevallen,
niet op de juiste wijze geactiveerd
worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met de Fiat-
dealer om het systeem direct te laten
controleren.
ATTENTIE
Een defect lampje ¬wordt
weergegeven doordat het
lampje voor de uitgeschakelde fron-
tairbag aan passagierszijde
“langer
dan de normale 4 seconden knippert.
Daarnaast kunnen de airbags aan
passagierszijde (frontairbag en zij-air-
bag) automatisch worden uitgescha-
keld. In dit geval kan het lampje ¬
geen storingen in de airbag-/gordel-
spannersystemen aangeven. Voordat
u verder rijdt, dient u contact op te
nemen met de Fiat-dealer om het sys-
teem direct te laten controleren.
ATTENTIE
Een defect lampje “wordt
aangegeven door het bran-
den van het lampje ¬. Bovendien
kunnen de airbags aan passagierszij-
de (frontairbag en zij-airbag) (indien
aanwezig) automatisch worden uit-
geschakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met de
Fiat-dealer om het systeem direct te
laten controleren.
ATTENTIE
114
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
TE HOGE
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MARdraait, gaat het lampje branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de motor te
warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de
volgende maatregelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden:
stop de auto, zet de motor uit en con-
troleer of het niveau van de koelvloei-
stof in het reservoir niet onder het
MIN-merkteken staat. Als dit wel het
geval is, wacht dan enkele minuten zo-
dat de motor kan afkoelen, open ver-
volgens langzaam en voorzichtig de dop,
vul koelvloeistof bij en controleer of de
koelvloeistof tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het reservoir
staat. Controleer ook of er geen vloei-
stof weglekt. Als bij het starten van de
motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wendt u dan tot de Fiat-dealer.❒Als de auto onder zware bedrijfs-
omstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het trekken van een aan-
hanger bergopwaarts of met volbeladen
auto): verlaag de snelheid en breng, als
het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met
draaiende motor en geef iets gas voor
een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit.
Controleer het vloeistofniveau zoals
hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstan-
digheden is het raadzaam de motor en-
kele minuten te laten draaien met iets in-
getrapt gaspedaal voordat u de motor uit-
zet. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het moet
doven nadat de motor is gestart (als de
motor stationair draait, kan het voor-
komen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan
onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
çw
115
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als het systeem
defect of niet beschikbaar is. In dat geval
blijft het remsysteem normaal werken,
maar zonder de mogelijkheden van het
ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.STORING IN
EBD
(rood)
(geel)
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd
de waarschuwingslampjes
xen >gaan
branden, dan is er een storing in het EBD-
systeem of is het systeem niet beschikbaar;
in dat geval kunnen bij hard remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren waar-
door de auto kan slippen.
Rijd direct zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem
te laten controleren.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
>x>v
TE LAGE
MOTOROLIEDRUK
(rood)
OLIEKWALITEIT
ONVOLDOENDE
(Multijet-uitvoeringen
met DPF, indien
aanwezig) (rood)
Te lage motoroliedruk
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het moet
doven nadat de motor is gestart.
Voor enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
Als het lampje
vtijdens het
rijden gaat branden (op enke-
le uitvoeringen verschijnt ook
een melding op het display),
zet dan onmiddellijk de motor uit en
wendt u tot de Fiat-dealer.