Page 57 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
2
3
4
5
67
8
9
Links
Rechts
3. Trek het luchtfilterelement los.
Links
Rechts
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
6. Breng de rubber dop aan.
LET OP:
DCA12922
Controleer of beide luchtfilterele-
menten correct in de behuizingen
zijn aangebracht.
Vervang beide filterelementen altijd
tegelijkertijd om slechte prestaties
of beschadiging van de motor te
voorkomen.
Laat de motor nooit draaien terwijl
de luchtfilterelementen afwezig
zijn, dat kan leiden tot overmatige
slijtage bij de zuiger(s) en/of de ci-
linder(s).
Reinigen van de luchtfilteraftapslangen
1. Controleer of zich in de aftapslang aan
de onderzijde van beide luchtfilterhui-
zen water of vuil heeft verzameld.
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1
21
13
3
1
1
23
1. Luchtfilterelement
1. Luchtfilterelement
1
1
Page 58 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Links
Rechts
2. Haal de slang los als er vuil of water in
zit, reinig hem grondig en breng op-
nieuw aan.
Het luchtfilterelement in de v-snaarbe-
huizing reinigen
1. Verwijder het stroomlijnpaneel E. (Zie
pagina 6-6.)
2. Verwijder het paneel B. (Zie
pagina 6-6.)
3. Verwijder het luchtfilterdeksel op de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.
4. Verwijder het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.5. Geef een paar tikjes tegen het luchtfil-
terelement in de V-snaarbehuizing om
het meeste stof en vuil te verwijderen
en blaas dan het nog achtergebleven
vuil weg met perslucht zoals getoond.
6. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
1. Aftapslang luchtfilter
1. Aftapslang luchtfilter
1
1
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2
111
1. Schroef
2. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
2
1 1
Page 59 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
2
3
4
5
67
8
9
vervang indien dat nodig is.
7. Monteer het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
8. Monteer het luchtfilterdeksel van de
V-snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
LET OP:
DCA12940
Zorg ervoor dat het V-snaar filterelement
correct in de behuizing is geplaatst.
9. Monteer het paneel.
10. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij
de gasgreep. Controleer de vrije slag van
de gaskabel regelmatig en laat de vrije
slag indien nodig afstellen door een
Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 60 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA11200
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en
rij-eigenschappen en de veiligheid van
uw machine. Neem daarom de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
DE MACHINE NOOIT OVERBELA-
DEN! Rijden met een overbeladen
machine kan leiden tot beschadi-
ging van de banden, controleverlies
of ernstig letsel. Zorg dat het totale
gewicht van de bestuurder, de pas-
sagier, de bagage en de gemonteer-
de accessoires nooit hetvoorgeschreven maximumlaadge-
wicht voor de machine overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
200 kPa (29 psi) (2.00 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
90–194 kg (198–428 lb):
Voor:
200 kPa (29 psi) (2.00 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
Maximale belasting*:
194 kg (428 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
12
Page 61 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
2
3
4
5
67
8
9
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.
DAU21992
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw machine.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere scha-
de. Laat ingeval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repare-
ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver-
vang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
Draai na reparatie of vervanging van
de achterband de ventielmoer en de
borgmoer vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
Voorband:
Maat:
120/80-14M/C 58S
Fabrikant/model:
IRC/MB67
DUNLOP/D305FL
Achterband:
Maat:
150/70-13M/C 64S
Fabrikant/model:
IRC/MB67
DUNLOP/D305L
Page 62 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-23
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU33453
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14211
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit, laat
dan het systeem door een Yamaha
dealer ontluchten voordat de machine
wordt gebruikt. Lucht in het hydraulisch
systeem heeft een negatief effect op de
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
1. Ventielborgmoer
2. Ventielmoer
Aanhaalmomenten:
Ventielmoer:
1.5 Nm (0.2 m·kgf, 1.1 ft·lbf)
Borgmoer ventiel:
3.0 Nm (0.3 m·kgf, 2.2 ft·lbf)
1
2
Page 63 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-24
2
3
4
5
67
8
9
DAU33473
Kabel van
achterremblokkeerhendel
afstellen
Als de achterremblokkeerhendel niet goed
functioneert, moet mogelijkerwijs de kabel
van de achterremblokkeerhendel worden
afgesteld. Als de achterremblokkeerhen-
del niet wordt gebruikt, moet de lengte van
de kabel van de achterremblokkeerhendel
bij de achterremklauw 45 mm tot 47 mm
(1.77 in tot 1.85 in) bedragen. Controleer
de lengte van de kabel van de achterrem-
blokkeerhendel regelmatig en stel deze in-
dien nodig als volgt bij.
Om de kabel van de achterremblokkeer-
hendel langer te maken draait u de stelmoerbij de achterremklauw in de richting (a). Om
de kabel van de achterremblokkeerhendel
korter te maken draait u de stelmoer in de
richting (b).
WAARSCHUWING
DWA10650
Vraag een Yamaha dealer de afstelling te
doen als de juiste afstelling niet haalbaar
is volgens de beschreven werkwijze.
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU22430
Remblokken voorrem
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-in-
dicatorgroeven, zodat het remblok kan wor-
den gecontroleerd zonder de rem te hoeven
demonteren. Let op de slijtage-indicator-
groeven om de remblokslijtage te controle-
ren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een
1. Stelmoer
2. Lengte kabel achterremblokkeerhendel
1
2
(a) (b)
1. Slijtage-indicatorgroef
11
Page 64 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-25
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Yamaha dealer de remblokken als set te
vervangen.
DAU34210
Remblokken achterrem
Vraag een Yamaha dealer elk achterrem-
blok op schade te controleren en de rem-
voeringdikte te meten en laat indien nodig
de achterremblokken als set vervangen.
DAU22580
Controleren van
remvloeistofniveau
Voorrem
Achterrem
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht hetremsysteem binnendringen, waarna de
remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor mi-
nimumniveau staat en vul indien nodig bij.
Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk
op verregaande remblokslijtage en/of lek-
kage in het remsysteem. Als het remvloei-
stofniveau laag is, controleer dan de
remblokken op slijtage en het remsysteem
op lekkage.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
Bij het controleren van het remvloei-
stofniveau moet het bovenvlak van het
remvloeistofreservoir horizontaal
staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
ven kwaliteit remvloeistof, anders kun-
nen de rubber afdichtingen
verslechteren en zo lekkage en slech-
te remwerking teweegbrengen.
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen
remvloeistof kunnen schadelijke che-
mische reacties optreden en kan de
remwerking verslechteren.
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
1
1
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4