Page 33 of 78
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-2
5
DCA00045
LET OP:_ Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor! _
DAU04473
Wegrijden OPMERKING:_ Laat de motor warmdraaien voordat u weg-
rijdt. _1. Houd met uw linkerhand de achter-
remhendel ingedrukt, pak met uw
rechterhand de drager beet en duw de
scooter van de middenbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en
stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzer aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver-
keer en draai voorzichtig aan de gas-
greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzer uit.
DAU00434
Sneller en langzamer rijden De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Om meer
snelheid te maken draait u de gasgreep
richting
a. Om langzamer te gaan rijden
draait u de gasgreep richting
b.
ZAUM0368
a b
ZAUM0268
Page 34 of 78

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
DAU00435
Remmen 1. Sluit de gasklep volledig.
2. Knijp de voor- en achterremmen ge-
lijktijdig in en oefen geleidelijk meer
druk uit.
DW000057
WAARSCHUWING
_
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tramrails, ij-
zeren platen gebruikt in de wegen-
bouw en putdeksels worden in
natte toestand zeer glad. U dient
deze obstakels daarom met aange-
paste snelheid te naderen en voor-
zichtig te passeren.
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts, rem-
men kan tijdens afdalingen soms
lastig zijn.
_
DAU03093
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Laat de motor goed warmdraaien.
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
ZAUM0269
Page 35 of 78

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-4
5
DAU00436
Inrijden van de motor De periode tussen de 0 en 1.000 km is de
belangrijkste periode in de levensduur van
de motor. Lees daarom de volgende infor-
matie aandachtig door.
Omdat de motor splinternieuw is, mag hij tij-
dens de eerste 1.000 km niet overmatig
worden belast. De verschillende onderde-
len van de motor slijten op elkaar in totdat
de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd
tijdens deze periode nooit langdurig volgas
en vermijd ook andere manoeuvres die tot
oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAUT0003*
0–150 km
Draai de gasgreep niet tot voorbij 1/3 open.
Zet de motor steeds af nadat deze een uur
heeft gedraaid en laat dan gedurende 5 tot
10 minuten afkoelen. Varieer de rijsnelheid
van de scooter zo nu en dan. Verander de
stand van de gasgreep regelmatig.150–500 km
Rijd niet langdurig met de gasgreep meer
dan halverwege open gedraaid.
500–1.000 km
Houd geen kruissnelheid aan waarbij de
gasgreep voorbij driekwart is openge-
draaid.
DCAT0001
LET OP:_ Nadat de eerste 1.000 km zijn afgelegd
moet de cardanolie worden ververst. _1.000 km en verder
Laat de motor niet langdurig volgas
draaien. Varieer het toerental zo nu en dan.
DC000049
LET OP:_ Als tijdens de inrijperiode motorschade
optreedt, vraag dan direct een Yamaha
dealer de machine te controleren. _
DAU00461
Parkeren Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DW000058
WAARSCHUWING
_
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kun-
nen komen.
Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de motor
zou dan kunnen omvallen.
_
DC000062
LET OP:_ Parkeer nooit op een plek waar sprake is
van brandgevaar, zoals op droog gras of
nabij ander ontvlambaar materiaal. _
Page 36 of 78
Page 37 of 78

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
Periodiek smeer- en onderhoudsschema ............ 6-2
Het panneel verwijderen en aanbrengen ............. 6-5
Controleren van de bougie .................................. 6-5
Cardanolie ........................................................... 6-6
Reinigen van het luchtfilterelement ...................... 6-7
Afstellen van de carburateur ................................ 6-9
Afstellen van de vrije slag van de gaskabel ......... 6-9
Banden .............................................................. 6-10
Gietwielen .......................................................... 6-11
Vrije slag van voorremhendel afstellen .............. 6-12
Vrije slag van achterremhendel afstellen ........... 6-12
Controleren van de voorremblokken en de
achterremschoenen ......................................... 6-13
Controleren van het remvloeistofniveau ............ 6-14
Verversen van remvloeistof................................. 6-15
Afstellen van de Autolube pomp ........................ 6-15Controleren en smeren van gasgreep en
gaskabel .......................................................... 6-15
Smeren van voor- en achterremhendels ........... 6-15
Controleren en smeren van de middenbok ....... 6-16
Controleren van de voorvork ............................. 6-16
Controle van stuursysteem ............................... 6-17
Controleren van wiellagers ................................ 6-17
Accu ................................................................... 6-18
Zekering vervangen .......................................... 6-19
Koplampgloeilamp vervangen ........................... 6-20
Gloeilampje voor remlicht/achterlicht
vervangen ........................................................ 6-21
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen ......... 6-21
Storingzoeken ................................................... 6-22
Storingzoekschema .......................................... 6-23
Page 38 of 78
6-1
6
DAU00462
6-PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU03453
De eigenaar is verplicht de optimale veilig-
heid te waarborgen. Door periodiek inspec-
ties, afstellingen en smeerbeurten uit te
laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machi-
ne in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie
blijft. Op de volgende pagina’s wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot in-
specties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
DW000060
WAARSCHUWING
_ Vraag een Yamaha dealer het onder-
houdswerk uit te voeren als u hiermee
niet echt vertrouwd bent. _
DAU00466
WAARSCHUWING
_ Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Wan-
neer deze scooter wordt gebruikt in een
abnormaal stoffige, modderige of voch-
tige omgeving, dient het luchtfilterele-
ment vaker te worden gereinigd of te
worden vervangen om snelle slijtage
van de motor te voorkomen. Raadpleeg
een Yamaha dealer voor de juiste onder-
houdsperiodes. _
Page 39 of 78

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-2
6
DAU03686
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:_
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de intervalperioden vanaf 30.000 km, te beginnen bij 6.000 km.
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
_CP-03DNR. ONDERDEEL INSPECTIE- OF ONDERHOUDSBEURTKILOMETERSTAND (×1.000 km)
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 6 12 18 24
1
*BrandstofleidingControleer de brandstofslangen en de onderdrukslang op
scheuren of schade.√√√√ √
2 BougieVervangen.√√√√ √
3 LuchtfilterelementReinigen.√√
Vervangen.√√
4*AccuElectrolytniveau en soortelijk gewicht controleren.
Correcte ligging van ontluchtingsslang controleren.√√√√ √
5*VoorremWerking en vloeistofniveau controleren, machine
controleren op vloeistoflekkage.
(Zie OPMERKING op bladzijde 6-4.)√√ √ √ √ √
Remblokken vervangen. Indien afgesleten tot aan slijtagelimiet.
6*AchterremWerking controleren en vrije slag remhendel afstellen.√√√√√ √
Remschoenen vervangen. Indien afgesleten tot aan slijtagelimiet.
7*RemslangControleren op scheuren of beschadiging.√√√√ √
Vervangen. (Zie OPMERKING op bladzijde 6-4.) Elke 4 jaar
8*WielenControleren op slingering en schade.√√√√
Page 40 of 78

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-3
6
9
*BandenControleren op correcte profieldiepte en op schade.
Zo nodig vervangen.
Bandspanning controleren.
Zo nodig corrigeren.√√√√ √
10*WiellagersLager controleren op losheid of schade.√√√√
11*BalhoofdlagersControleren op lagerspeling en stroefheid in
stuurbeweging.√√√√√
Smeren met lithiumvet. Elke 24.000 km
12*FramebevestigingenControleren of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn
vastgezet.√√√√ √
13 MiddenbokWerking controleren.
Smeren.√√√√ √
14*VoorvorkControleren op werking en olielekkage.√√√√
15*SchokdemperunitControleren op werking en schokdemper op olielekkage.√√√√
16*CarburateurStationair motortoerental afstellen.√√√√√ √
17*Injectiepomp 2-takt olieWerking controleren.
Zo nodig ontluchten.√√√√
18 CardanolieControleer de machine op olielekkage.√√ √
Verversen.√√√
19*V-snaarVervangen. Elke 10.000 km
20*Remlichtschakelaars
voor- en achterremWerking controleren.√√√√√ √
21Bewegende delen en
kabelsSmeren.√√√√ √
22*Verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaarsWerking controleren.
Richthoek koplamplichtbundel afstellen.√√√√√ √ NR. ONDERDEEL INSPECTIE- OF ONDERHOUDSBEURTKILOMETERSTAND (×1.000 km)
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 6 12 18 24