
OPMERKING
Voorkomen van schade
Voorkom dat er vloeistof op het paneel
van de toets SOS, enz. komt en sla er
niet tegenaan.
In geval van een storing in het paneel
van de toets SOS, de luidspreker of de
microfoon tijdens een noodoproep of
een handmatige onderhoudscontrole
Het is wellicht niet mogelijk om
noodoproepen te doen, de systeemstatus
te bevestigen of te communiceren met de
medewerker van het ERA-GLONASS/
EVAK-controlecentrum. Als de apparatuur
beschadigd is, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
1.4 Antidiefstalsysteem
1.4.1 Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust met
ingebouwde transponderchips die
voorkomen dat de motor gestart kan
worden met een sleutel die niet in een
eerder stadium geregistreerd is in de
boordcomputer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto achter
als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal
te voorkomen, maar absolute beveiliging
tegen elke vorm van diefstal kan niet
worden gegarandeerd.
Bedienen van het systeem
Auto's zonder Smart entry-systeem en
startknop
Het controlelampje gaat knipperen als de
sleutel uit het contactslot is verwijderd,
om aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld. Het controlelampje gaat uit
als de geregistreerde sleutel in het
contactslot is gestoken om aan te geven
dat het systeem is uitgeschakeld.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het controlelampje knippert nadat het
contact UIT is gezet om aan te geven dat
het systeem in werking is. Het
controlelampje gaat uit als het contact in
stand ACC of AAN is gezet om aan te
geven dat het systeem is uitgeschakeld.
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoud-
svrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Als de greep van de sleutel tegen een
metalen voorwerp wordt gehouden
• Als de sleutel dicht bij of tegen een
sleutel met ingebouwde transpon-
derchip van een andere auto wordt
gehouden
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet.
Na veranderen of verwijderen kan de
juiste werking van het systeem niet
worden gegarandeerd.
1 .3 Noodoproep
60

Ty p e 3
De eenheden op de tellers en enkele indicatoren kunnen per regio verschillen.
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de
bestuurder over storingen in de
aangegeven systemen van de auto.
(Rood)Waarschuwingslampje
remsysteem
*1(→blz. 419)
(Geel)Waarschuwingslampje
remsysteem
*1(→blz. 419)
Laadstroomcontrole-
lampje*1(→blz. 419)
Waarschuwingslampje
hoge koelvloeistoftempe-
ratuur
*2(→blz. 420)
Waarschuwingslampje lage
oliedruk*2(→blz. 420)
Motorcontrolelampje*1
(→blz. 420)
Waarschuwingslampje
SRS*1(→blz. 420)
Waarschuwingslampje
ABS*1(→blz. 420)
(Rood)Waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrachti-
ging*1(→blz. 421)
(Geel)Waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrachti-
ging*1(→blz. 421)
(Geel)Controlelampje iMT
*1(in-
dien aanwezig) (→blz. 421)
(Knippert of
brandt)Waarschuwingslampje
PCS
*1(indien aanwezig)
(→blz. 421)
(Oranje)Controlelampje LTA (indien
aanwezig) (→blz. 421)
2.1 Instrumentenpaneel
71
2
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes

(Knippert)Controlelampje uitgescha-
keld Stop & Start-
systeem
*1(indien aanwe-
zig)
(→Blz. 422)
(Knippert)Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF
*3
(indien aanwezig)
(→blz. 422)
(Knippert)Controlelampje PKSB OFF
*1
(indien aanwezig)
(→blz. 422)
(Knippert)Controlelampje RCTA OFF
*1
(indien aanwezig)
(→Blz. 422)
Controlelampje Traction
Control*1(→blz. 423)
Waarschuwingslampje on-
juiste bediening pedaal*2
(→blz. 423)
(Knippert)Controlelampje Brake Hold-
systeem in werking
*1
(→blz. 423)
(Knippert)Waarschuwingslampje par-
keerrem (→blz. 423)
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning*1(indien
aanwezig) (→blz. 424)
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
(→blz. 424)
Controlelampje
bestuurders- en voorpassa-
giersgordel (→blz. 424)
Controlelampjes achter-
passagiersgordels*4
(→blz. 424)
Controle-
lampjes ach-
terpassa-
giersgordels
(→blz. 424)
*1Deze lampjes gaan branden wanneer
het contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze doven nadat de motor is
aangeslagen of nadat er enkele seconden
verstreken zijn. Er kan een storing in een
systeem aanwezig zijn als het lampje niet
gaat branden of uitgaat. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*2Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
*3Het controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF gaat branden wanneer
het contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld. Het gaat na enkele
seconden uit.
*4Auto's met 12,3 inch display
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het ABS of het
waarschuwingslampje SRS niet gaat
branden als u de motor start, kan dat
betekenen dat deze systemen niet
beschikbaar zijn om u te beschermen in
geval van een ongeval, waardoor
dodelijk of ernstig letsel zou kunnen
ontstaan. Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
2.1 Instrumentenpaneel
72

Voorwaarden voor werking van de
functies
• Lane Departure Alert-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– LTA is ingeschakeld.
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
*1
–Het systeem herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of een rijbaan*2.
(Wanneer slechts aan één zijde een
witte [gele] markering of een rijbaan
*2
wordt herkend, werkt het systeem
uitsluitend voor de herkende zijde.)
– De breedte van de rijstrook is ten
minste ongeveer 3 m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend. (Auto's met
BSM (behalve Kazachstan en
Armenië): Behalve wanneer een
ander voertuig zich op de rijstrook
bevindt aan de zijde van de
ingeschakelde richtingaanwijzer)
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 247)
*1De functie werkt zelfs als de
rijsnelheid lager is dan ongeveer
50 km/h terwijl de Lane
Centering-functie in werking is.
*2De grens tussen asfalt en de kant
van de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
• Stuurassistentiefunctie
Deze functie werkt wanneer niet
alleen aan alle werkingsvoorwaarden
voor de Lane Departure Alert-functie
wordt voldaan, maar ook aan alle
onderstaande voorwaarden.
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
– De waarschuwing handen van het
stuurwiel wordt niet weergegeven.
(→Blz. 246)
• Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– De instelling voor “Sway Warning”
(waarschuwing voor slingeren) op
het scherm
van het
multi-informatiedisplay is ON (aan).
(→Blz. 88, blz. 98)
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
– De breedte van de rijstrook is ten
minste ongeveer 3 m.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 247)
• Lane Centering-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– LTA is ingeschakeld.
– De instelling voor “Lane Centre”
(midden rijstrook) op het scherm
van het multi-informatiedisplay
is ON (aan). (→Blz. 88, blz. 98)
–
Deze functie herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de positie
van een voorligger (behalve bij kleine
voorliggers, zoals een motorfiets).
– De Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik of het
Dynamic Radar Cruise
Control-systeem werkt in de
afstandsregelmodus.
– De breedte van de rijstrook is
ongeveer3-4m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend.
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 247)
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
245
4
Rijden

– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.
– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
– De waarschuwing handen van het
stuurwiel wordt niet weergegeven.
(→Blz. 246)
– De auto rijdt in het midden van een
rijstrook.
– Stuurassistentiefunctie is niet in
werking.
Tijdelijk uitschakelen van functies
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 245)
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden (→blz. 245)
wordt voldaan terwijl de Lane
Centering-functie in werking is, klinkt
er mogelijk een zoemer om aan te
geven dat de functie tijdelijk is
uitgeschakeld.
Stuurassistentiefunctie/Lane
Centering-functie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
situatie rondom het verlaten van de
rijstrook, de wegomstandigheden,
enz. merkt de bestuurder mogelijk
niet dat de functie in werking is of
werkt de functie mogelijk helemaal
niet.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit t.o.v. de
stuurregeling van de functie.
• Probeer niet zelf de werking van de
stuurassistentiefunctie te testen.
Werking Lane Departure Alert
• De waarschuwingszoemer is mogelijk
slecht te horen door geluiden van
buiten, afspelen van muziek, enz.• Als de rand van de rijbaan*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie mogelijk niet.
• Auto's met BSM (behalve Kazachstan
en Armenië): Het systeem kan
mogelijk niet vaststellen of er een
gevaar bestaat voor een aanrijding
met een voertuig op een
aangrenzende rijstrook.
• Probeer niet zelf de werking van de
Lane Departure Alert-functie te
testen.
*De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
Waarschuwing handen van het
stuurwiel
In de volgende situaties wordt op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding weergegeven
om de bestuurder aan te sporen het
stuurwiel vast te houden. Tevens wordt
het in de afbeelding weergegeven
symbool op het multi-informatiedisplay
weergegeven. De waarschuwing stopt
zodra het systeem signaleert dat de
bestuurder het stuurwiel vasthoudt.
Houd uw handen altijd aan het stuurwiel
wanneer u dit systeem gebruikt,
ongeacht eventuele waarschuwingen.
• Wanneer het systeem signaleert dat
de bestuurder rijdt zonder het
stuurwiel vast te houden terwijl het
systeem in werking is
Als de bestuurder zijn handen van het
stuurwiel blijft houden, klinkt de
zoemer, wordt de bestuurder
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
246

Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon
is, is er mogelijk een storing aanwezig in
de sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (auto's met
PKSB)
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
• Mogelijk is het systeem na het
losnemen en weer aansluiten van een
accuklem niet geïnitialiseerd.
Initialiseer het systeem. (→Blz. 284)
Als deze melding na de initialisatie
nog steeds wordt weergegeven, laat
de auto dan controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten (auto's met PKSB)
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284

• Als het controlelampje Traction
Control gaat branden.
WAARSCHUWING!
Het systeem werkt mogelijk niet op
de volgende soorten ondergronden,
wat tot een ongeval kan leiden met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg
• Gladde ondergronden, zoals een
natte of met modder bedekte weg
• Een gladde weg
• Onverharde wegen
4.5.20 Uitlaatgasfiltersysteem*
*Indien aanwezig
Het uitlaatgasfiltersysteem is ontworpen
om roetdeeltjes in de uitlaatgassen te
verzamelen met behulp van een
uitlaatgasfilter dat in de uitlaatpijpen is
geplaatst.
OPMERKING
Om storingen in het
uitlaatgasfiltersysteem te voorkomen
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
4.5.21 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houd
er echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.Overzicht van de ondersteunende
systemen
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-,
VSC- en EPS-systemen.
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit
behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres op
een glad wegdek door de
stuurcommando's aan te passen.
Trailer Sway Control
Helpt de bestuurder om de
aanhangwagen weer onder controle te
krijgen door op afzonderlijke wielen
remdruk uit te oefenen en het
aandrijfkoppel te verminderen wanneer
wordt gesignaleerd dat de
aanhangwagen slingert.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
319
4
Rijden

Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door ABS, Brake Assist,
VSC, Trailer Sway Control, TRC en Hill
Start Assist Control
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van de motor of bij het
wegrijden een geluid in de
motorruimte hoort wanneer het
rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen als bovenstaande
systemen in werking zijn. Geen van
deze verschijnselen duidt op een
storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
– Er kan een lichte trilling in het
rempedaal voelbaar zijn als het
antiblokkeersysteem geactiveerd is.
– Het rempedaal kan iets verder naar
beneden bewegen als het
antiblokkeersysteem geactiveerd is.
Geluiden en trillingen tijdens de
werking van de Active Cornering Assist
Tijdens de werking van de Active
Cornering Assist kunnen geluiden en
trillingen vanuit het remsysteem worden
waargenomen, maar deze duiden niet op
een storing.
Geluiden en trillingen tijdens het
schakelen tussen het AWD-systeem en
voorwielaandrijving
Als de auto schakelt tussen AWD en
voorwielaandrijving of andersom kunnen
er geluiden en trillingen ontstaan maar
deze duiden niet op een storing.Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem
Als de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem zijn uitgeschakeld, worden
deze automatisch opnieuw ingeschakeld
in de volgende situaties:
• Als het contact UIT wordt gezet
• Als alleen het TRC-systeem is
uitgeschakeld, wordt de TRC weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid
toeneemt. Als zowel het TRC- als het
VSC-systeem is uitgeschakeld, worden
deze niet automatisch weer
ingeschakeld als de rijsnelheid
toeneemt.
Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens het
rijden in een bocht te accelereren
• Het systeem signaleert dat de auto
naar de buitenkant van de bocht
uitwijkt
• Het rempedaal wordt losgelaten
Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te
beschermen als er gedurende langere
tijd veel stuurbewegingen worden
uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing
zwaar aanvoelen. Draai, als dat het geval
is, niet overmatig aan het stuur of breng
de auto tot stilstand en schakel de motor
uit. Het EPS-systeem moet binnen
10 minuten weer normaal werken.
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
322