• Het detectiegebied van de sensor bij
het gebruik van de Parallel Parking
Assist-modus
1Beoogde parkeerplaats
• Wanneer er een auto geparkeerd staat
achter de beoogde parkeerplaats,
wordt deze als gevolg van de afstand
mogelijk niet gesignaleerd. Ook wordt,
afhankelijk van de vorm van de auto
en andere omstandigheden, de
detectieafstand mogelijk korter of is
signalering wellicht niet mogelijk.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een paal of muur, worden
mogelijk niet gesignaleerd. Zelfs
wanneer deze objecten kunnen
worden gesignaleerd, wijkt de
beoogde parkeerplaats mogelijk af.
1Palen
2Muur
• Ook wijkt de beoogde parkeerplaats
mogelijk af wanneer een voetganger,
enz. wordt gesignaleerd.
1Voetganger
•Het Simple Intelligent Parking Assist-
systeem werkt mogelijk niet wanneer
roosters, traanplaten o.i.d. worden
gesignaleerd op de parkeerplaats.
WAARSCHUWING!
•Vertrouw niet uitsluitend op het
Simple Intelligent Parking
Assist-systeem. Rijd, net als bij auto's
zonder dit systeem, voorzichtig vooruit
en achteruit terwijl u de omgeving van
de auto in de gaten houdt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
341
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– De parkeerplaats is voorzien van
wegverwarming om te voorkomen
dat het wegdek bevriest
Laat in eventuele andere gevallen waarbij
de instelde positie en de positie van de
auto erg verschillen de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
•Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten in acht.
De modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten is een functie die wordt
gebruikt bij het wegrijden van een
parkeerplaats na het fileparkeren. Deze
functie kan echter mogelijk niet worden
gebruikt wanneer obstakels of mensen
worden gesignaleerd vóór de auto.
Gebruik deze functie uitsluitend bij het
wegrijden van een parkeerplaats na het
fileparkeren. Wanneer de stuurregeling
in werking is, schakel dan het systeem
uit met de S-IPA-schakelaar of bedien
het stuurwiel om de regeling te
beëindigen.
• Als de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten in de volgende
gevallen abusievelijk wordt gebruikt,
raakt de auto mogelijk een obstakel.
De functie voor het verlaten van de
parkeerplaats wordt gebruikt in een
richting waar zich een obstakel
bevindt, maar het obstakel wordt niet
gesignaleerd door de zijsensoren
(bijvoorbeeld wanneer de auto direct
naast een paal staat).
WAARSCHUWING!
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
aangezien de sensoren mogelijk niet
meer goed werken, wat een ongeval
tot gevolg kan hebben.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Stel de sensor niet bloot aan sterke
schokken door er tegen te slaan,
enz. Anders werken de sensoren
mogelijk niet goed.
– Spuit bij het wassen van de auto
met een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren. De
apparatuur werkt mogelijk niet
goed als gevolg van blootstelling
aan een sterke waterdruk. Wanneer
de bumper iets raakt, werkt de
apparatuur mogelijk niet goed meer
als gevolg van een storing in de
sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• De sensoren werken in de volgende
situaties mogelijk niet goed, wat een
ongeval tot gevolg kan hebben. Rijd
met de nodige voorzichtigheid.
– Obstakels aan de zijkant kunnen
niet worden gesignaleerd totdat de
scan van de zijkanten is voltooid.
(→Blz. 308)
– Zelfs nadat de scan van de zijkanten
is voltooid, kunnen obstakels zoals
andere voertuigen, mensen of
dieren die vanaf opzij naderen niet
worden gesignaleerd.
– De sensor is bevroren (zodra de
sensor ontdooit, zal het systeem
weer normaal werken). Er wordt
mogelijk een
waarschuwingsmelding
weergegeven bij zeer lage
temperaturen doordat de sensor is
bevroren en hij daardoor mogelijk
geen geparkeerde auto's signaleert.
– De sensor wordt geblokkeerd door
iemands hand.
– De auto staat erg schuin.
– Bij extreem hoge of lage
temperaturen.
– Er wordt gereden op een golvende
weg, helling, grindweg, in een
gebied waar het gras hoog is, enz.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
343
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Er bevindt zich een bron van
ultrasoongolven in de buurt, zoals
een claxon of sensoren van een
ander voertuig, de motor van een
motorfiets of de luchtremmen van
een groot voertuig.
– Zware regenval of een andere
oorzaak waardoor er te veel water
op uw auto terechtkomt.
– De hoek van de sensor wijkt
mogelijk af wanneer de
ondersteuningsregeling start, zelfs
wanneer er een geparkeerde auto
op de beoogde parkeerplaats staat.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Monteer geen accessoires binnen
het detectiegebied van de sensor.
5.5.12 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
Het benzineroetfiltersysteem
verzamelt met behulp van een
uitlaatgasfilter roetdeeltjes in de
uitlaatgassen. Het systeem werkt om
het filter automatisch te regenereren,
afhankelijk van de voertuigcondities.
Als “Exhaust Filter Full See Owner’s
Manual” (Uitlaatgasfiltersysteem vol,
zie handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zwaar wordt belast terwijl
roetdeeltjes zich ophopen.
•
Het vermogen van het hybridesysteem
(motortoerental) wordt beperkt bij een
bepaalde hoeveelheid roetdeeltjes. Er
kan echter nog met de auto worden
gereden, tenzij het
motorcontrolelampje gaat branden.
•Roetdeeltjes hopen zich sneller op
wanneer er regelmatig korte ritten
worden gereden met de auto, wanneerer met lage snelheden wordt gereden of
als het hybridesysteem regelmatig
wordt gestart in een extreem koude
omgeving. Overmatige ophoping van
roetdeeltjes kan worden voorkomen
door periodiek lange afstanden te rijden
waarbij het gaspedaal af en toe wordt
losgelaten, zoals bij het rijden op
autowegen en snelwegen.
Als het motorcontrolelampje gaat
branden of “Exhaust Filter Full Visit
Your Dealer” (Uitlaatgasfiltersysteem
vol, ga naar uw dealer) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De hoeveelheid opgehoopte roetdeeltjes
heeft een bepaald niveau overschreden.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Voorkomen dat het
benzineroetfiltersysteem niet goed
werkt
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
5.5.13 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties
tijdens het rijden te verbeteren is uw
auto uitgerust met de volgende
systemen die automatisch in werking
treden als de omstandigheden daar om
vragen. Houd er echter rekening mee
dat dit aanvullende systemen zijn en
vertrouw niet in al te sterke mate op
deze systemen als u de auto bedient.
ECB (elektronisch geregeld
remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
344
• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
Verbruik van brandstof en elektriciteit
Bij lage temperaturen neemt de weerstand
in componenten van de auto (transmissie,
banden, enz.) over het algemeen toe,
waardoor er meer energie verbruikt wordt.
Daardoor is de kans groot dat het
brandstofverbruik toeneemt.
Het verbruik van brandstof en
elektriciteit zal ook bij deze auto
waarschijnlijk toenemen.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, wat kan leiden tot een ongeval
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik winterbanden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
•
Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik de LTA (Lane Tracing Assist)
niet.
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto
de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Als u de wielen niet
blokkeert, kan de auto onverwachts in
beweging komen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
5.6 Rijtips
350
Terugkeren naar automatische
luchtcirculatie
1. Zet, wanneer de indicator uit is, het
contact UIT.
2. Wacht ten minste 60 minuten en zet
het contact AAN.
Werking geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)
Wanneer op
wordt gedrukt, wordt de
status van de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus) weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Wijzigen van de instellingen met behulp
van het multi-informatiedisplay
De instellingen van de airconditioning
kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 166)
Beslaan van de ruiten
• Wanneer de luchtvochtigheid in de
auto hoog is, zullen de ruiten
gemakkelijk beslaan. Wanneer
wordt ingeschakeld, wordt de
lucht die via de uitstroomopeningen
stroomt, ontvochtigd en wordt de
voorruit efficiënt ontwasemd.
• Als u
uitschakelt, zullen de ruiten
mogelijk sneller beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.Functie voor signalering condens op
voorruit
Wanneer de automatische modus is inge-
schakeld, signaleert de luchtvochti-
gheidssensor (→
blz. 359) condens op de
voorruit en regelt hij de airconditioning
om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt aange-
zogen, zet dan de luchttoevoerregeling in
de buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
• Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er
vuile lucht wordt aangevoerd en om
de auto te helpen koelen wanneer het
buiten warm is.
• Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
ingestelde temperatuur of de
temperatuur in de auto.
Toevoer van buitenlucht tijdens
parkeren
Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus in
voor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het starten
van de auto te verminderen.
Werking van de airconditioning als bij
de persoonlijke voorkeursinstellingen
voor de aanjager ECO is ingesteld
• In de ECO-modus wordt de
airconditioning als volgt geregeld om
te zorgen voor een laag
brandstofverbruik:
– Het motortoerental en de werking
van de compressor worden geregeld
om de verwarm-/koelcapaciteit te
beperken
– Wanneer de automatische modus is
gekozen, wordt de aanjagersnelheid
beperkt
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
357
6
Voorzieningen in het interieur
OPMERKING
Luchtvochtigheidssensor
De voorruit is voorzien van een sensor
die de luchtvochtigheid in de auto, de
temperatuur van de voorruit, enz. meet,
om vast te stellen of de ruit is beslagen.
(→Blz. 357)
Volg onderstaande punten op om te
voorkomen dat de sensor beschadigd
raakt.
• Neem de sensor niet uit elkaar
• Spuit geen ruitenreiniger op de sensor
en stel hem niet bloot aan sterke
schokken
• Bevestig niets op of aan de sensor
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat, als het hybridesysteem is
uitgeschakeld, de airconditioning niet
langer ingeschakeld dan noodzakelijk is.
Uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen worden tijdens
het verwarmen warm. Wees daarom
voorzichtig en stel de
uitstroomopeningen
dienovereenkomstig af.
6.1.2 Op afstand bedienbare
airconditioning
De op afstand bedienbare
airconditioning gebruikt de in het
batterijpakket (tractiebatterij)
opgeslagen energie en maakt bediening
van de airconditioning via de
afstandsbediening mogelijk.
Als de op afstand bedienbare
airconditioning wordt gebruikt terwijl de
laadkabel is aangesloten op de auto, wordt
de afname van de lading in het
batterijpakket (tractiebatterij) onderdrukt,
zodat u elektriciteit vanaf een externe
voedingsbron kunt gebruiken.
Het laden wordt automatisch uitgevoerd
nadat de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld.
Voor het verlaten van de auto
Controleer de temperatuurinstelling van
de airconditioning. (→Blz. 352)
De op afstand bedienbare airconditioning
werkt op basis van de temperatuurin-
stelling van de airconditioning.
Activeren van de op afstand bedienbare
airconditioning
Houd A/C op de afstandsbediening
ingedrukt om de op afstand bedienbare
airconditioning te bedienen.
Het systeem wordt uitgeschakeld
wanneer er een portier wordt geopend.
Druk tweemaal op A/C om het systeem
uit te schakelen.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
359
6
Voorzieningen in het interieur
Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met
vochtige remblokken of remschijven, kan
er roest ontstaan waardoor de
remblokken of remschijven vast kunnen
komen te zitten. Alvorens de auto na een
wasbeurt te parkeren is het raadzaam
langzaam te rijden en het rempedaal een
aantal keren in te trappen om de
onderdelen te drogen.
Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
Waterafstotende laag zijruiten voor
De volgende voorzorgsmaatregelen
kunnen de effectiviteit van de
waterafstotende laag vergroten:
• Verwijder regelmatig vuil van de
zijruiten voor.
• Zorg ervoor dat vuil en stof zich niet
gedurende langere periodes op de
ruiten kunnen verzamelen. Reinig de
ruiten zo snel mogelijk met een
zachte, vochtige doek.
• Gebruik voor het reinigen van de
ruiten geen was of ruitenreinigers met
schuurmiddelen.
• Gebruik geen metaalhoudende
voorwerpen om condens te
verwijderen.
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte
doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de
motorruimte komt. Anders kunnen de
elektrische componenten, enz. vlam
vatten.
Tijdens het laden
Was de auto niet. Dit kan brand of
storingen in de elektrische
componenten veroorzaken. Ook kunt u
een elektrische schok krijgen met
mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
Bij het wassen van de voorruit
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand
staat, kunnen de
ruitenwissers in de volgende gevallen
onverwacht in werking treden.
Hierdoor kunnen uw handen bekneld
raken en kunt u ernstig letsel oplopen,
en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
• Wanneer het bovenste deel van de
voorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt
aangeraakt
• Wanneer een natte doek of iets
dergelijks in de buurt van de
regensensor wordt gehouden
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt
of als iets in aanraking komt met de
regensensor
7.1 Onderhoud en verzorging
379
7
Onderhoud en verzorging
7.3.5 Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren op de banden te zien zijn. Controleer de banden
tevens op ongelijkmatige slijtage, zoals overmatige slijtage aan een zijde van het loopvlak.
1Nieuwe band
2Versleten loopvlak
3Slijtage-indicator
De plaats van de slijtage-indicatoren
wordt aangegeven met de tekst TWI of
de indicatie Δ op de wang van de band.
Vervang de band als de
slijtage-indicatoren te zien zijn.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.Vergeet niet na het wisselen van de
banden het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem te initialiseren.
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een banden-
spanningswaarschuwingssysteem dat
gebruikmaakt van bandenspannings-
sensoren en -zenders om een lage
bandenspanning te signaleren voordat
deze tot problemen leidt.
Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder door middel van een
waarschuwingslampje gewaarschuwd.
(→Blz. 439)
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
399
7
Onderhoud en verzorging